ECLI:NL:GHARL:2021:1247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
21-001561-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Diefstal gevolgd door bedreiging met geweld en medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld voor diefstal, gevolgd door bedreiging met geweld, en het medeplegen van mishandeling. De rechtbank had de verdachte tot een jeugddetentie van 7 maanden veroordeeld, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een nieuwe straf opgelegd. De zaak betreft een incident op 28 november 2019 in Arnhem, waar de verdachte een telefoon heeft gestolen en daarbij een bedreiging met een mes heeft geuit naar een getuige. De verdachte heeft ook deelgenomen aan de mishandeling van een derde persoon. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft de strafmaat aangepast op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 210 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001561-20
Uitspraak d.d.: 9 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 27 maart 2020 met parketnummer 05-286404-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 10-053365-19, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. G.A.S. Maduro, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte bij vonnis van 27 maart 2020 ter zake van:
- diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren (feit 1);
- medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade (feit 2),
veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met reclasseringstoezicht, opgelegd. Voorts heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van een jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, zoals verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 4 juni 2019 onder parketnummer 10-053365-19.
Tot slot heeft de rechtbank:
- de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding;
- de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter hoogte van € 450,00 volledig toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- de verdachte veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 350,00 aan schadevergoeding, met de wettelijke rente, aan de benadeelde partij [benadeelde 3] en aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Arnhem een telefoon (Iphone 8), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 2] (op korte afstand) een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of (daarbij) die [benadeelde 2] de woorden toe te voegen: "Ik ga jou djoeken ('steken'), ik djoek ('steek') jou gewoon", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Arnhem, opzettelijk, een telefoon (Iphone 8) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten om als potentiële koper te proberen of die telefoon naar behoren functioneerde, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend
en
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Arnhem, [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 2] (op korte afstand) een (keuken)mes te tonen en/of met dat mes in de richting van de borst van die [benadeelde 2] te wijzen en/of die [benadeelde 2] (dreigend) toe te voegen “Ik ga jou djoeken (‘steken’), ik djoek (‘steek’) jou gewoon”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [benadeelde 3] heeft mishandeld door die [benadeelde 3] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1 primair
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde. De verdachte heeft de telefoon van [benadeelde 1] gestolen. Toen [benadeelde 2] achter hem is aangegaan heeft de verdachte hem bedreigd met geweld. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangever [benadeelde 2] . Zijn verklaring wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen in het dossier. De verklaring van de verdachte is niet geloofwaardig.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat ziet op het gebruik van geweld of bedreiging met geweld nu dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte betwist dat hij een mes heeft getoond aan [benadeelde 2] , dan wel bedreigende woorden jegens hem heeft geuit. Op de camerabeelden is niet te zien dat de verdachte een mes zou hebben getoond aan [benadeelde 2] . Er zijn ook geen getuigen die de verklaring van [benadeelde 2] bevestigen.
Oordeel hof
Het hof acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een telefoon. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal gevolgd door geweld, dan wel bedreiging met geweld.
Het hof overweegt als volgt.
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij op 28 november 2019 achter de verdachte is aangerend toen de verdachte met de telefoon van [benadeelde 1] wegrende. Vlak voor café [naam 1] zag hij dat de verdachte zijn hand in zijn nektasje stopte en daaruit een middelgroot keukenmes pakte en met het mes wees in de richting van de borst van aangever. De verdachte zei daarbij: “Ik ga jou djoeken, ik djoek je gewoon.” Vervolgens rende de verdachte weg en heeft aangever de achtervolging gestaakt.
Op de camerabeelden is (in de verte) te zien dat de verdachte even stopt en daarna doorrent terwijl de aangever de achtervolging staakt.
De verdachte is later op de avond van 28 november 2019 aangehouden op het station in Arnhem. In zijn nektas werd een groot vleesmes met een lemmet van 20 centimeter aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij tijdens zijn vlucht het mes uit zijn broek haalde omdat het in zijn been prikte en het in zijn nektas heeft gedaan. Aangever stond volgens de verdachte op dat moment op 1,5 meter afstand van hem en heeft volgens de verdachte gezien dat hij het mes in zijn handen had.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met geweld. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [benadeelde 2] te twijfelen. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen de zeer korte afstand tussen de verdachte en aangever op het moment dat de verdachte met het mes in zijn handen tegenover aangever stond. De verklaring van [benadeelde 2] dat hij na de bedreiging met geweld de achtervolging heeft gestaakt, past bij hetgeen te zien is op de camerabeelden. Bovendien is bij de verdachte tijdens zijn aanhouding in zijn nektas een mes aangetroffen. Van een andere reden waarom aangever juist op dat moment de achtervolging heeft gestaakt, is het hof niet gebleken. Gelet op de grootte van het mes acht het hof de verklaring van de verdachte dat het mes in zijn broek zat en dat hij daarmee zo heeft rond gelopen en is weggerend ongeloofwaardig.
Naar het oordeel van het hof is derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 2
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het volgende naar voren gebracht. De verdachte heeft het slachtoffer tezamen met een of meer anderen geslagen. De verdachte heeft verklaard dat ze van tevoren hadden afgesproken om het slachtoffer te slaan en dat hij wist wat er zou gaan gebeuren. Er kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade. Dat de verdachte op bepaalde punten wisselende verklaringen heeft afgelegd, doet aan het voorgaande niet af.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat ten aanzien van feit 2 sprake is van voorbedachten rade, zodat de verdachte van dit deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden over de mishandeling. Verdachte heeft in een gemoedsopwelling gehandeld.
Oordeel hof
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van voorbedachten rade bij de verdachte. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen, of het genomen, besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het voorgenomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij van tevoren wist dat het slachtoffer geslagen zou worden. Ter zitting in eerste aanleg heeft hij deze verklaring bevestigd. Hij heeft daar verklaard dat hij, [naam 2] en de andere jongens van tevoren hadden afgesproken het slachtoffer te gaan slaan, dat hij dus wist wat er ging gebeuren en dat het klopt dat hij een keuze had en erover heeft nagedacht. Op de vraag waarom hij met [naam 2] en de andere jongens is meegegaan heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij zichzelf liet overhalen. Hij dacht dat de jongens hem zouden gaan slaan als hij niet mee zou gaan. Ter zitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat hij niet weet waarom hij heeft meegedaan. De jongens hadden tegen hem gezegd dat ze hem zouden slaan als hij niet mee zou werken, maar dat zeiden ze pas nadat ze het slachtoffer hadden geslagen. Ter zitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij niet achteraf, maar voorafgaand aan de mishandeling is gedwongen/bedreigd mee te doen.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat verdachte samen met een of meer anderen een vooropgezet plan heeft uitgevoerd. De verdachte wist dat het slachtoffer geslagen zou worden en heeft meegedaan aan de mishandeling. Voordat de verdachte het slachtoffer heeft geslagen, heeft hij de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Niet is gebleken van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. Het hof acht de ter zitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte dat hij gedwongen/bedreigd is mee te doen, niet geloofwaardig en volgt verdachte daarin niet, met name omdat hij daar bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg steeds anders over heeft verklaard. Ook overigens is niet gebleken dat de verdachte vooraf zou zijn bedreigd dan wel gedwongen waardoor hij aan de mishandeling heeft deelgenomen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachte rade.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
primair:
hij op
of omstreeks28 november 2019 te Arnhem een telefoon (Iphone 8),
in elk geval enig goed,die
/datgeheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/ofgevolgd van
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/ofom, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 2] (op korte afstand) een (keuken)mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpte tonen en
/of(daarbij) die [benadeelde 2] de woorden toe te voegen: "Ik ga jou djoeken ('steken'), ik djoek ('steek') jou gewoon"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks28 november 2019 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,met voorbedachten rade [benadeelde 3] heeft mishandeld door die [benadeelde 3] meermalen,
althans eenmaaltegen het hoofd
en/of het (boven)lichaamte stompen en/of te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van 4 maart 2020,
opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog. Geadviseerd wordt om verdachte
de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen, nu er bij verdachte in de
ten laste gelegde periode sprake was een verstandelijke beperking met bijkomende
autistische- en ADHD-kenmerken. Volgens de psycholoog heeft de problematiek van
verdachte meegespeeld bij de ten laste gelegde feiten in de vorm van impulsiviteit,
verhoogde neiging tot ondoordacht handelen, onvermogen om de gevolgen van het
handelen te overzien, beïnvloedbaarheid en onvoldoende weerbaarheid. Op basis
hiervan wordt geadviseerd om beide ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te
rekenen aan verdachte. Het hof verenigt zich met de conclusie van de deskundige
en sluit zich daarbij aan.
Concluderend is het hof van oordeel, dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten
aan verdachte kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Verdachte is
strafbaar, nu verder geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de
strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Oplegging van straf en/of maatregel

Jeugdstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit
meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. Het hof kan
echter besluiten toepassing te geven aan het jeugdsanctierecht indien daartoe grond
wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder
de feiten zijn begaan. Verdachte was ten tijde van het plegen van de delicten net 19 jaar
oud geworden.
In voornoemd PJ-rapport van psycholoog B.Y. van Toorn staat beschreven dat verdachte een verstandelijke beperking (totaal IQ 67) heeft, met bijkomende autistische- en ADHD-kenmerken. Als gevolg van de ontwikkelingsproblematiek zijn ook de ontwikkelingen op overige gebieden (sociaal, emotioneel, persoonlijkheid) gestagneerd en disharmonisch ontwikkeld. De emotionele ontwikkeling wordt ingeschat in de eerste individualisatiefase, welke optreedt bij een leeftijd tussen de 18 en 36 maanden. De zelfbepalende opstelling lijkt samen te hangen met een behoefte aan onafhankelijkheid zoals men meestal ziet bij adolescenten in de leeftijd 11-13 jaar, aldus de psycholoog.
In het reclasseringsadvies van 10 maart 2020 wordt, mede op basis van het PJ-rapport,
geadviseerd om het jeugdsanctierecht toe te passen gelet op de persoonlijke
omstandigheden van verdachte. Een pedagogische aanpak wordt, gezien de
problematiek, geïndiceerd geacht.
Het hof ziet in de inhoud van deze rapporten aanleiding het advies van de
reclassering over te nemen en zal daarom, overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek
van Strafrecht, het jeugdsanctierecht toepassen.
De strafoplegging
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met reclasseringstoezicht, opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Zij heeft voorts gevorderd daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting in hoger beroep geadviseerd door de medewerkster van de jeugdreclassering, met reclasseringstoezicht op te leggen.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Voorts heeft de raadsman verzocht om daarnaast een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting in hoger beroep geadviseerd door de medewerkster van de jeugdreclassering, aan de verdachte op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan diefstal gevolgd door bedreiging met geweld en aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade. Een diefstal brengt overlast en doorgaans ook financiële schade met zich. De verdachte heeft door aldus te handelen geen respect gehad voor de eigendommen van een ander. Daarnaast heeft de verdachte niet geschuwd om aangever [benadeelde 2] die hem direct achtervolgde met een mes te bedreigen.
Door slachtoffer [benadeelde 3] met anderen te mishandelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde 3] . De mishandeling heeft veel impact gehad op het slachtoffer, zoals blijkt uit hetgeen hij ter zitting in eerste aanleg heeft verklaard.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 december 2020 waaruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk wegens vermogensdelicten is veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die zijn gebleken uit het strafdossier en door de verdachte en de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. De verdachte heeft verklaard dat het goed met hem gaat. Verdachte woont bij zijn moeder. Hij werkt 6 dagen in de week van 11.00 uur tot 17.00 uur. Daarnaast gaat hij 1 dag in de week naar school. Zijn schulden heeft hij grotendeels afbetaald.
Ter terechtzitting is als deskundige gehoord mevrouw [jeugdzorgwerker] , werkzaam bij de [naam stichting] , Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. Zij is de jeugdzorgwerker van de verdachte. Zij heeft verklaard dat het bij de verdachte thuis goed gaat. Verdachte werkt goed mee en is bereikbaar. Een behandeling in de SGLVG kliniek wordt niet langer geadviseerd, nu de verdachte daar is afgewezen. Zij heeft naar voren gebracht dat het belangrijk is dat de behandeling bij [kliniek] door blijft lopen. Zij adviseert de volgende bijzondere voorwaarden: behandeling bij [kliniek] , het volgen van onderwijs of het meewerken aan het vinden en behouden van een dagbesteding en het houden aan de huisregels van zijn moeder.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie. Het hof heeft echter ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet op de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht het hof het niet wenselijk om de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte te doorkruisen door hem een straf op te leggen die zou inhouden dat hij terug naar de gevangenis zou moeten. Alles afwegende, zal het hof aan de verdachte een jeugddetentie van 210 dagen opleggen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. De duur van het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie is gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (139 dagen).
Het hof acht een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals ter zitting in hoger beroep door de medewerkster van de jeugdreclassering geadviseerd, met reclasseringstoezicht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 350,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wat het meer gevorderde betreft, is het hof van oordeel dat een goede beoordeling hiervan nader onderzoek vergt, wat een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. In zoverre verklaart het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en zal het hof bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00 aan immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde partij bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Met de rechtbank overweegt het hof als volgt. De benadeelde [benadeelde 1] is slachtoffer ten aanzien van de diefstal van haar telefoon. Zij is echter niet rechtstreeks geconfronteerd met de bedreiging met het mes tijdens de vlucht van de verdachte. De beoordeling van de vraag of haar als slachtoffer van (vooral) de diefstal smartengeld toekomt en of voldaan is aan het vereiste van rechtstreeks causaal verband, acht het hof een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan om die reden in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich ter zitting in eerste aanleg in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde. De rechtbank heeft een bedrag van € 350,00 aan immateriële schadevergoeding toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 350,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 4 juni 2019 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie van 14 dagen, parketnummer 10-053365-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar worden verlengd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 301 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
71 (eenenzeventig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Stelt als bijzondere voorwaarden:- dat de veroordeelde meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;- dat de veroordeelde zich, indien de reclassering dat nodig acht, laat behandelen door forensische polikliniek [kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de

reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
- dat de veroordeelde
zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat de veroordeelde
onderwijs volgt of meewerkt aan het vinden en behouden van een structurele dagbesteding, zolang de reclassering dat nodig acht;
- dat de veroordeelde
zich houdt aan de huisregels van en de afspraken met zijn moeder.
Aan de bijzondere voorwaarden zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden:
- dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Geeft opdracht aan [naam stichting] Jeugdbescherming tot het houden van
toezichtop de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2019 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Verlengt de proeftijdals vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2019 parketnummer 10-053365-19, met een termijn van 1 (één) jaar.
Heft ophet op 15 april 2020 geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. A. Smeeing-van Hees en mr. R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 9 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A. Smeeing-van Hees is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 9 februari 2021.
Tegenwoordig:
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. E.G. Ruissaard, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.