In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de onroerendezaakbelasting (OZB) die aan een kerkgenootschap was opgelegd. Het geschil betreft de vraag of het gebouw van belanghebbende, dat in gebruik is voor openbare erediensten, in hoofdzaak (ten minste 70%) is bestemd voor die erediensten. De heffingsambtenaar had aanslagen opgelegd voor de jaren 2017, 2018 en 2019, welke door belanghebbende werden betwist. De rechtbank Midden-Nederland had de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard, maar de heffingsambtenaar ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting, die via videobellen plaatsvond, werd het gebruik van het gebouw besproken. Belanghebbende stelde dat de grote zaal volledig moet worden toegerekend aan de openbare eredienst, terwijl de heffingsambtenaar van mening was dat het gedifferentieerde gebruik van het gebouw als geheel in aanmerking moet worden genomen. Het Hof oordeelde dat de grote zaal, hoewel deze ook voor andere activiteiten wordt gebruikt, niet volledig kan worden toegerekend aan de openbare eredienst. De berekening van het gedifferentieerde gebruik op basis van oppervlaktes werd als passend beschouwd.
Het Hof concludeerde dat het geschatte gebruik van de grote zaal, zelfs als dit tussen de 80% en 90% zou liggen, niet leidde tot een gebruik van het gebouw als geheel van ten minste 70% voor de openbare eredienst. Daarom werd de aanslag onroerendezaakbelasting terecht opgelegd. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.