ECLI:NL:GHARL:2021:1243

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
21-002797-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne vanuit Curaçao door een militair met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een militair, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor het opzettelijk invoeren van 72,118 kilogram cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, maar heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot dezelfde straf. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking op de marinebasis Parera op Curaçao, waar de cocaïne werd aangetroffen in plunjebalen en een kist die toebehoorden aan de verdachte. Tijdens de zitting werd door de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim bij de doorzoeking, maar het hof oordeelde dat de rechter-commissaris de bevoegdheid had om de doorzoeking te bevelen en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel. Het hof benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de rol van de verdachte als militair en het vertrouwen dat defensie in hem had gesteld. De opgelegde straf van zes jaar werd als passend beschouwd, gezien de hoeveelheid cocaïne en de impact van de drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002797-20
Uitspraak d.d.: 11 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2020 met parketnummer 05-880498-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedag] 1986,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de militaire kamer van het hof van 28 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De militaire kamer heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing overgelegd. De militaire kamer heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.F. Aarts, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar met aftrek van voorarrest.
De militaire kamer zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1.
Hij op één of meerdere tijdstip(pen)in of omstreeks de periode 22 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Marinebasis Parera te Curaçao ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, 72,118 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk
- voornoemde cocaïne in (een) plunjezak(ken) en/of (een) plunjeba(a)(len) en/of een kist en/of een camelbag, heeft gestopt en/of laten stoppen en/of verpakt en/of laten verpakken en/of
- voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjezak(ken) en/of plunjeba(a)(len) en/of kist en/of een camelbag op voornoemde Marinebasis heeft opgeslagen en/of heeft laten opslaan en/of
- voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjezak(ken) en/of plunjeba(a)(len) en/of kist en/of een camelbag ten behoeve van het transport met (een) militaire container(s), in legeringsgebouw Korsou, heeft klaar gezet en/of klaar heeft laten zetten en/of
- voornoemde (met cocaïne gevulde) plunjezak(ken) en/of plunjeba(a)(len) en/of kist en/of een camelbag naar één of meerdere (militaire) container(s) heeft laten vervoeren en/of heeft laten brengen en in voornoemde containers heeft laten opslaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 22 juni 2019 te Marinebasis Parera te Curaçao opzettelijk aanwezig heeft gehad, 72,118 kilogram in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Vaststaande feiten

Uit het dossier is het volgende komen vast te staan: Op 28 juni 2019 werd op de marinebasis Parera op Curaçao een aantal zeecontainers doorzocht. Daarbij werd in een aantal plunjebalen en in een kist een hoeveelheid van in totaal 72,118 kilogram cocaïne aangetroffen. In die plunjebalen en kist werden tevens goederen van verdachte aangetroffen.

Verweren

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van de militaire kamer van het hof aangevoerd dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim omdat bij de doorzoeking van de legeringskamer van verdachte niet is voldaan aan de vereisten van artikel 97 van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de raadsvrouw was er geen sprake van een rechtsgeldige machtiging van de rechter-commissaris omdat:
  • de machtiging is opgesteld op blanco briefpapier en niet op briefpapier van het OM op Curaçao;
  • de machtiging niet met redenen is omkleed;
  • er onvoldoende redelijk vermoeden van schuld was;
  • er onduidelijkheid bestaat over de bevoegdheid van de officier van justitie.
Het hof overweegt op dit verweer als volgt.
Artikel 110 Sv creëert voor de rechter-commissaris de bevoegdheid om ter inbeslagneming elke plaats te doorzoeken. Hij kan dit doen op vordering van de officier van justitie. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling, in een geval als het onderhavige waarin de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft verstrekt, een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel over die machtiging heeft kunnen komen.
Art. 110 Sv bepaalt voorts dat het doorzoeken geschiedt onder leiding van de rechter-commissaris in tegenwoordigheid van de officier van justitie en bij diens verhindering in tegenwoordigheid van de hulpofficier van justitie. De leiding van de rechter-commissaris brengt mee dat de rechter-commissaris zoveel mogelijk ter plaatse dient te zijn teneinde toezicht te houden op de met het doorzoeken van de plaats gepaard gaande handelingen en de handhaving van de orde. Er kunnen zich echter, zowel voor als tijdens het doorzoeken, omstandigheden voordoen die de rechter-commissaris noodzaken elders te zijn. De leidinggevende taak van de rechter-commissaris brengt met zich mee dat hij, voor zolang hij niet ter plaatse is, de met het oog op een behoorlijke uitoefening van zijn taak vereiste maatregelen treft.
De militaire kamer overweegt allereerst dat het antwoord op de ook ter zitting opgeworpen vraag of een legeringskamer een woning is in het midden kan blijven, nu er een machtiging tot doorzoeking is gevorderd en de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft verstrekt.
Met de militaire kamer van de rechtbank is de militaire kamer van het hof van oordeel dat gelet op de destijds beschikbare TCI-informatie sprake was van een redelijk vermoeden van schuld ten aanzien van verdachte. Deze informatie was immers concreet en toegespitst op de persoon van verdachte. Naar het in deze informatie vermelde telefoonnummer is eerst onderzoek gedaan en dit bleek in gebruik bij verdachte. Het hof betrekt hierbij nadrukkelijk ook dat over verdachte eerdere TCI-informatie was verstrekt met een soortgelijke inhoud die betrekking had op de jaren 2015 en 2016.
De militaire kamer heeft, mede onder verwijzing naar wat door de advocaat-generaal in reactie op het verweer is gesteld, geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van de officier van justitie en de rechter-commissaris. De machtiging tot doorzoeking is naar het oordeel van de militaire kamer verstrekt op vordering van een daartoe bevoegde officier van justitie door een daartoe bevoegde rechter-commissaris. Dat kennelijk is volstaan met een stempel en een handgeschreven instemming door de rechter-commissaris maakt dit niet anders.
Voor het overige is ook niet aannemelijk geworden dat er sprake was van onrechtmatigheden of vormverzuimen. Het verweer wordt verworpen.
Dat uit het proces-verbaal niet is gebleken of de aanwezigheid van de rechter-commissaris en de officier van justitie bij de doorzoeking op 9 mei 2019 niet kon worden afgewacht, hoeft naar het oordeel van de militaire kamer geen gevolgen te hebben voor de rechtmatigheid van de bewijsvergaring, nu er op 8 mei 2019 immers een machtiging tot doorzoeking was verstrekt. Dat de hulpofficier van justitie niet bevoegd was om de doorzoeking uit te voeren zonder aanwezigheid van de rechter-commissaris en de officier van justitie zoals door de raadsvrouw is gesuggereerd, is evenmin aannemelijk geworden.
Ten overvloede merkt de militaire kamer op dat ook niet aannemelijk is geworden dat verdachte nadeel heeft ondervonden van de omstandigheid dat niet de rechter-commissaris en de officier van justitie, maar een hulpofficier van justitie aanwezig was bij de doorzoeking. Van inbeslagneming van goederen was immers geen sprake en op 9 mei 2019 zijn bij de doorzoeking uitsluitend waarnemingen gedaan, waarna nader onderzoek en het aanbrengen van zogenaamde markers en tracers op de in de legeringskamer aangetroffen plunjebalen op 16 mei 2019 heeft plaatsgevonden.
De militaire kamer is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat er geen sprake is geweest van enig vormverzuim in het vooronderzoek.
Nu evident is dat verdachte terug naar Nederland ging en dat hij zijn spullen weg heeft gebracht om later naar Schaarsbergen te laten vervoeren, verwerpt de militaire kamer het verweer dat niet vast staat dat de spullen in containers naar Nederland zouden gaan.
De raadsvrouw heeft tevens gesuggereerd dat de als feit 1 tenlastegelegde handelingen mogelijk niet gekwalificeerd kunnen worden als een poging om cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen, omdat de plunjebalen en kist ter verzending zijn aangeboden op de marinebasis Parera op Curaçao. De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting afgevraagd of die marinebasis niet eveneens Nederlands grondgebied is.
Voor zover dit opgeworpen onderwerp al kan worden aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, verwerpt de militaire kamer dit verweer alleen al omdat de containers met daarin de plunjebalen en kist met drugs over het grondgebied en/of door de territoriale wateren van Curaçao moeten worden verplaatst om in Nederland te komen.
Voorts staat vast dat de Opiumwet geen zogenaamde Rijkswet is. Dit betekent dat de geografische aanduidingen in de Opiumwet zien op de landsgrenzen van de wet. In geval van de Opiumwet zijn dat dus de landsgrenzen van het land Nederland in Europa. Het invoeren van drugs in Nederland vanuit het land Curaçao valt derhalve onder delictsomschrijvingen van de Opiumwet.
De raadsvrouw heeft voorts nog aangevoerd dat er geen sprake was van een begin van uitvoering. Ook dit verweer wordt verworpen. Door de cocaïne in de plunjebalen en in de kist te stoppen en te brengen en neer te leggen in het ashok in het gebouw Korsou, terwijl vaststond dat die goederen daarna naar Nederland zouden worden gestuurd, zijn die handelingen niet anders te duiden dan een begin van uitvoering.

Beoordeling van de feiten

De vraag die de militaire kamer dient te beantwoorden is of verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de aangetroffen drugs in de plunjebalen en in de kist. De militaire kamer is van oordeel dat dat het geval is. Het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De militaire kamer overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij twee plunjebalen en een kist heeft ingeleverd voor verzending naar Nederland en dat het iemand anders moet zijn geweest die de drugs in zijn plunjebalen en in zijn kist heeft gestopt en zijn persoonlijke spullen over de verschillende plunjebalen moet hebben verdeeld.
De militaire kamer stelt echter vast dat de drugs zijn aangetroffen in een drietal plunjebalen en in een kist die evident van verdachte zijn. In de plunjebalen en in de kist zijn immers kledingstukken van verdachte aangetroffen. Op een viertal nieuwe plunjebalen die bij de doorzoeking zijn aangetroffen in de legeringskamer onder het bed van verdachte op 16 mei 2019 zijn zogenaamde tracers en markers aangebracht. Op twee van de drie op 28 juni 2019 aangetroffen plunjebalen met daarin cocaïne, werden die tracers en markers aangetroffen. In de derde op 28 juni 2019 aangetroffen plunjebaal met daarin cocaïne is een lege plunjebaal aangetroffen met daarop de op 16 mei 2019 aangebrachte tracers en markers.
Bij de moeder van verdachte in Nederland zijn twee sleutels aangetroffen die passen op de sloten waarmee de kist waarin cocaïne is aangetroffen, was afgesloten. Dat er mogelijk sprake was van een derde sleutel van dat hangslot zoals door verdachte ter terechtzitting is verklaard is niet aannemelijk geworden.
Dat iemand ander de drugs in de plunjebalen en in de kist van verdachte heeft gestopt acht de militaire kamer evenmin aannemelijk geworden.
De militaire kamer zal de dactyloscopische sporen die zijn aangetroffen op tape op een zwarte vuilniszak die is aangetroffen in één van de plunjebalen, niet bezigen voor het bewijs. Ook de aangetroffen sporen op een tas met blauwe hengsels zullen niet voor het bewijs worden gebruikt.
Wel neemt de militaire kamer de aangetroffen DNA-sporen van verdachte die zijn aangetroffen op de binnenzijde van de in de kist van verdachte aangetroffen camelbag met cocaïne mee voor het bewijs. Dat geldt ook voor het aangetroffen DNA-materiaal van verdachte in het vensterzakje van de plunjebalen. Dat ook die sporen daar door contaminatie op terecht zouden zijn gekomen is naar het oordeel van de militaire kamer in het geheel niet aannemelijk geworden en acht het hof zelfs zeer onwaarschijnlijk.
Naar het oordeel van de militaire kamer kan het niet anders zijn dan dat verdachte degene was die de drugs aanwezig heeft gehad, heeft ingepakt en voor de invoer naar Nederland heeft aangeboden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
Hij
op één of meerdere tijdstip(pen)in ofin de periode van 22 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Marinebasis Parera te Curaçao ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, 72,118 kilogram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,opzettelijk
- voornoemde cocaïne in
(een) plunjezak(ken) en/of (een)plunjeba
(a)(len
)en
/ofeen kist en/of een camelbag, heeft gestopt
en/of laten stoppenen/of verpakt
en/of laten verpakkenen
/of
- voornoemde (met cocaïne gevulde)
plunjezak(ken) en/ofplunjeba
(a)(len
)en
/ofkist en/of een camelbag op voornoemde Marinebasis heeft opgeslagen en/of heeft laten opslaan en
/of
- voornoemde (met cocaïne gevulde)
plunjezak(ken) en/ofplunjeba
(a)(len
)en
/ofkist en/of een camelbag ten behoeve van het transport met
(een)militaire container
(s
), in legeringsgebouw Korsou, heeft klaar gezet en/of klaar heeft laten zetten en
/of
- voornoemde (met cocaïne gevulde)
plunjezak(ken) en/ofplunjeba
(a)(len
)en
/ofkist en/of een camelbag naar
één of meerdere(militaire) container
(s
)heeft laten vervoeren en/of heeft laten brengen en in voornoemde containers heeft laten opslaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) op ofop 22 juni 2019 te Marinebasis Parera te Curaçao opzettelijk aanwezig heeft gehad, 72,118 kilogram
in elk geval een grote hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne,
(telkens)zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De militaire kamer acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten is er op 22 juni 2016 sprake van eendaadse samenloop.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te bevestigen met aanvulling en verbetering van de bewijsmiddelen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De militaire kamer heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte als militair heeft getracht om een grote hoeveelheid cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland te sturen en dus binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Het betreft ernstige feiten die de militaire kamer verdachte zeer zwaar aanrekent.
Harddrugs zoals cocaïne vormen een gevaar voor de gezondheid van gebruikers van die drugs. Daarnaast gaat de handel in harddrugs vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit en met overlast in de samenleving.
Voor het plegen van de feiten heeft verdachte gebruik gemaakt van defensiefaciliteiten. Hij heeft daarmee het vertrouwen dat defensie in hem had in ernstige mate geschonden. Bovendien heeft hij het imago van de krijgsmacht in ernstige mate geschaad. Dat geldt des te meer wanneer in ogenschouw wordt genomen dat defensie in het Caribisch gebied aanwezig is om juist de smokkel van drugs te bestrijden.
Het hof heeft ook rekening gehouden met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor de (voltooide) invoer van meer dan 20 kilo cocaïne is het rechterlijk oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan 60 maanden. De door de militaire kamer onder 1 bewezenverklaarde hoeveelheid cocaïne is, hoewel het bij een poging is gebleven, aanzienlijk hoger.
In de door verdachte ter terechtzitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zoals zijn ontslag bij defensie, de omstandigheid dat hij zijn dochter lang niet heeft gezien en dat het onder de huidige omstandigheden voor hem niet mogelijk is om een gezin te stichten met zijn huidige partner, ziet de militaire kamer onvoldoende redenen om tot een lagere straf te komen dan die in eerste aanleg is opgelegd. Het standpunt van de raadsvrouw dat bepaalde slordigheden in het opsporingsonderzoek zouden moeten leiden tot een lagere strafoplegging deelt de militaire kamer niet.
Alles afwegende zal het hof verdachte daarom, net als de militaire kamer van de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De militaire kamer heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 45 en 56 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De militaire kamer van het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. A.J. Smit, lid, en commandeur mr. E.P.J. Schelkers, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 11 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.P.J. Schelkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.