ECLI:NL:GHARL:2021:12400

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
21-000032-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van plofkraken, thermische lanskraak, deelname aan criminele organisatie en opzetheling van voertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren en 6 maanden voor het medeplegen van drie plofkraken, een thermische lanskraak, deelname aan een criminele organisatie en opzetheling van vier voertuigen. Het hoger beroep is ingesteld door zowel de verdachte als de officier van justitie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren, maar het hof heeft de straf verlaagd na beoordeling van de omstandigheden van de zaak.

De zaak is behandeld op verschillende zittingen, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De verdachte heeft tijdens de zittingen bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de plofkraken, maar heeft vrijspraak bepleit voor andere feiten. Het hof heeft de eerdere vrijspraken van de rechtbank bevestigd, maar de strafmaat aangepast. Het hof heeft ook rekening gehouden met de professionele wijze waarop de plofkraken zijn gepleegd en de impact daarvan op de omgeving.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van plofkraken. De verdachte heeft gebruik gemaakt van gestolen voertuigen en valse kentekenplaten, en de criminele activiteiten zijn op grote schaal voorbereid. De straf is bepaald met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000032-19
Uitspraak d.d.: 16 juni 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht ) van 20 december 2018 met parketnummer 16-706033-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in PI [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 december 2019 (regiezitting), 22 april 2021 (inhoudelijke behandeling) en 16 juni 2021 (sluiting en uitspraak) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor verdachte geen hoger beroep open tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraken ter zake van het onder 2 ten laste gelegde. Het hof zal verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Nu het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld tegen voornoemde vrijspraak zal de zaak in hoger beroep in volle omvang behandeld worden.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 20 december 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van:
-
feit 1
het medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
-
feit 3
opzetheling
-
feit 4, 5 en 6
het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
-
feit 7
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
-
feit 8 t/m 10
telkens:
medeplegen van opzetheling
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 jaren, met aftrek van het voorarrest. Verdachte is van het overige ten laste gelegde vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis onder aanvulling en verbetering van gronden bevestigen behalve voor zover het betreft de straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Leeswijzer

Het vonnis dat wordt bevestigd met aanvulling en verbetering van gronden is gehecht achter dit arrest. Bij de aanvullingen /verbeteringen wordt in dit arrest in de verschillende kopjes verwezen naar het paginanummer en de paragraaf van het vonnis waar deze aanvulling / verbetering op ziet. Voorts zal duidelijk worden aangegeven of het een aanvulling of een verbetering betreft. Indien het hof een deel van het vonnis schrapt waar een voetnoot aan verbonden is dan moet het arrest zo gelezen worden dat ook deze voetnoot geschrapt wordt.
Voor de goede orde merkt het hof op dat ook de beslissingen omtrent het beslag en de vordering van de benadeelde partij worden bevestigd. Ook hierbij zal het een en ander aangevuld /verbeterd worden.
Zoals eerder aangegeven wordt de beslissing ter zake de strafmaat vernietigd.
Het hof acht het voor de volledigheid van het arrest van belang om kort de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging, ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, zoals deze in hoger beroep naar voren zijn gebracht weer te geven, temeer nu zowel de officier van justitie als de verdachte hoger beroep hebben ingesteld.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – net zoals de officier van justitie in eerste aanleg – gevorderd verdachte te veroordelen voor alle aan hem ten laste gelegde feiten, inclusief het feit waarvoor hij in eerste aanleg is vrijgesproken. Anders dan is gesteld in de appelschriftuur heeft de advocaat-generaal zich ter zitting op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de onder 1( [plaats 1] ) en 6 ( [plaats 2] ) tenlastegelegde feiten niet tot een bewezenverklaring van te duchten levensgevaar of gevaar voor het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel gekomen kan worden, en heeft hij gevorderd verdachte hiervan vrij te spreken.
Standpunt verdediging
Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 4 en 5, te weten de plofkraken in [plaats 3] en [plaats 4] . De raadsman heeft ten aanzien van deze feiten ook geen verweer gevoerd. Wat betreft de overige feiten, heeft de raadsman grotendeels dezelfde verweren gevoerd als in eerste aanleg. Ten aanzien van de thermische lanskraak in [plaats 1] en de plofkraak in [plaats 2] (feiten 1 en 6) en de heling van de [auto type] (feit 3) heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Dit heeft hij eveneens bepleit ten aanzien van feit 2, de plofkraak in [plaats 5] . Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat het op de plaats delict aantreffen van handschoenen met daarop DNA van verdachte onvoldoende is om te komen tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring omdat het gaat om verplaatsbare objecten en er voor het overige onvoldoende ondersteunend bewijs is. Het aantreffen van de handschoenen op de plaats delict – onder meer gelet op dat wat te zien is op de beelden – betekent niet dat verdachte op de plaats delict is geweest. Wat betreft feit 6 heeft de raadsman gewezen op de mastgegevens waaruit blijkt dat de telefoon van verdachte 5 minuten na afloop van de plofkraak in [plaats 2] een mast in [plaats 6] aanstraalt. Deze mastgegevens ondersteunen de stelling van verdachte dat hij niet in de buurt van [straatnaam 1] te [plaats 2] was rond de tijd van de plofkraak. Voorts zijn de schoenen met daarop een mengprofiel van verdachte niet aangetroffen in de bij de kraak gebruikte Audi, maar in een Audi A4. Bovendien gaat het ook hier weer om verplaatsbare objecten waarvan niet duidelijk is wanneer het DNA hierop terecht is gekomen. Dit geldt ook voor de glasdeeltjes. Tenslotte heeft verdachte een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het met inkt besmeurde geld in zijn woning.

Aanvullingen en verbeteringen

Ten aanzien van de bewijsoverwegingen

Verbetering vonnis, paragraaf 4.4.4.2., p. 12
Het hof schrapt de volgende overweging:
“Tot slot merkt de rechtbank op dat op de beelden slechts is te zien dat dader 1 plastic achterlaat in de [winkel] .”
Verbetering vonnis, paragraaf 4.4.4.1., p. 17.
Nu het verweer in hoger beroep niet werd gevoerd vervangt het hof de volgende alinea:
“De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 4 ten laste gelegde, wegens
onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de plofkraak. Er moet getwijfeld worden aan de betrouwbaarheid van de stemvergelijking ten
aanzien van het OVC gesprek in de [auto] door verbalisant [verbalisant] , gelet op de omstandigheden waarop de stemvergelijking plaatsvond en het gegeven dat verbalisant [verbalisant] hiervoor niet is opgeleid. Indien de rechtbank bewijswaarde toekent aan deze
stemvergelijking dan kan deze hooguit ondersteunend van aard zijn. Ten aanzien van de
[auto] merkt de verdediging ook op dat deze niet bij de [winkel] gezien is en dat uit het dossier niet blijkt wat de rol van de [auto] is bij de plofkraak. Overigens is niet te zien wie om 06:14 uur uit de [auto] stapt op [straatnaam 2] .
Indien de rechtbank, er vanuit gaat dat verdachte in de [auto] zou hebben
gezeten, dan blijkt daaruit niet de betrokkenheid van verdachte bij de plofkraak. Uit het OVC gesprek blijkt dat gesproken wordt over het bidden in de moskee. De verdediging stelt subsidiair dat verdachte is gaan bidden m de moskee en heeft hiertoe ter zitting een gebedskalender overgelegd, waaruit volgt dat het ochtendgebed die dag om 05:27 uur
plaatsvond. Eveneens merkt de .verdediging op dat de [auto] een uur na de
plofkraak terugrijdt naar de garagebox. Tot slot zijn een aantal kledingstukken aangetroffen
in de bosjes in [plaats 3] . Niet is vastgesteld dat de daders van de plofkraak deze kleren
hebben gedragen. Ook is niet bekend hoe lang de kleding al in de bosjes lag. Op de kleding
worden geen glasdeeltjes aangetroffen van de plofkraak in [plaats 3] . Het aantreffen van
het DNA van verdachte op de kledingstukken zegt niets over de vermeende betrokkenheid
van. verdachte. Het aangetroffen geld in de [adres] te [plaats 7] is niet van
verdachte en kan dan ook niet als bewijs dienen, te meer omdat deze woning niet aan .
verdachte toebehoort of dat hij in de woning zijn intrek heeft genomen.”
door
Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
Verbetering vonnis, paragraaf 4.4.5.1., pagina 32.
Nu het verweer in hoger beroep niet werd gevoerd vervangt het hof de alinea
“De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 5 ten laste gelegde, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij de plofkraak. Uit de getuigenverklaringen volgt dat de plofkraak is gepleegd door twee daders, terwijl de officier van justitie voor deze zaak drie personen vervolgt. De camerabeelden wijzen enkel uit dat verdachte bij de garagebox te [straatnaam 2] zou zijn geweest, waarmee nog niet vast staat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit. Daarbij komt dat er geen sporen van verdachte bij de kraak zijn aangetroffen, komt de kledingomschrijving niet overeen met de kleding van de daders en zijn de gebruikte en aangetroffen gasflessen niet identiek.”
door
Verdachte heeft ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
Verbetering vonnis, paragraaf 4.4.5.2., pagina 40, onder ‘bewijsoverweging’(tweede tekstblok, eerste alinea)
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Gezien die waarneming kan uit de omstandigheid dat zij vervolgens - tijdens het met grote snelheid wegrijden van de Audi - verklaren twee personen in de Audi te hebben gezien niet de conclusie worden verbonden dat er ook daadwerkelijk slechts twee personen in de Audi zaten of slechts twee personen bij de kraak waren betrokken. Temeer niet omdat deze Audi is voorzien van verduisterde ramen.”
Het hof verbetert de laatste zin als volgt:
Temeer niet omdat deze Audi is voorzien van verduisterende rolschermen bij de achterportieren aan beide zijden, waarmee de ramen derhalve verduisterd konden worden.
Aanvulling vonnis, paragraaf 4.4.6.2., pagina 48, onder ‘Glasonderzoek’ na de laatste alinea
In aanvulling op het vonnis neemt het hof het volgende op.
De raadsman heeft aangevoerd dat de schoenen met daarop het DNA van verdachte en glasdeeltjes die matchen met glas van de plofkraak in [plaats 2] niet zijn aangetroffen in de Audi die werd aangetroffen in [plaats 8] maar in de Audi in [straatnaam 2] . De raadsman heeft hiertoe verwezen naar pagina 2.19.005.
In de passage waar de raadsman op duidt wordt verwezen naar het forensisch dossier. Uit pagina 047 van dit dossier blijkt dat er in de Audi met kenteken [kenteken 1] inderdaad een schoen is veiliggesteld. Deze schoen heeft sin-nummer AAKL6203NL gekregen. [1] In deze schoen zijn blijkens pagina 079 van het dossier 12 glasdeeltjes aangetroffen waarmeegeenmatch is gevonden in de glasdatabase. [2] Wel is er een inkt-match gevonden met [plaats 2] . [3] Daarnaast is op deze schoen een mengprofiel aangetroffen met daarin onder andere het DNA van verdachte, sin-nummers AAIG7191NL en AAIG7190NL. [4]
Het hof verwijst naar pagina 220648 van het dossier waar staat dat een verbalisant de Audi [type 3] afkomstig uit [plaats 8] heeft onderzocht en dat daarin werd aangetroffen een paar grijze sportschoenen met witgroene zolen. Deze sportschoenen werden veiliggesteld en gewaarmerkt met sin AAKE3221NL. De inkt op de schoenen werd veiliggesteld en gewaarmerkt met sin AAKE3201NL. [5] Uit het “Herzien rapport: 2e aanvullend onderzoek: vergelijking van aangetroffen glasdeeltjes in TGO 032SMIT met glasdatabank”, blijkt dat in deze schoenen met voornoemd sin-nummer de 24 glasdeeltjes zijn aangetroffen waarvan 1 glasdeeltje matcht met [plaats 2] . [6] Voorts is gebleken dat de inkt op de schoenen matcht met [plaats 2] . [7] Het hof is niet gebleken dat er op deze schoenen DNA is aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte.
Het hof concludeert uit bovenstaande dat zowel in een Audi die is aangetroffen in [straatnaam 2] als in de Audi aangetroffen in [plaats 8] schoenen zijn aangetroffen. De gebezigde bewijsmiddelen zien op de schoenen die zijn aangetroffen in [plaats 8] .
Aanvulling vonnis, paragraaf 4.4.6.2., pagina 53, onder ‘Bewijsoverweging’
Het hof constateert dat in de gebezigde bewijsmiddelen wordt gesproken over een zwarte Audi met het (valse) kenteken [kenteken 2] . Deze Audi wordt op verschillende plekken in het dossier aangeduid als een [type 1] , [type 2] en [type 3] . Gelet op de beschrijving van de auto en de specifieke kenmerken is het hof van oordeel dat hier telkens dezelfde Audi wordt bedoeld, waarbij de juiste aanduiding van het type de [type 3] betreft.
Het verweer van de raadsman dat uit mastgegeven blijkt dat een telefoon van verdachte vlak na de plofkraak een zendmast in [plaats 7] heeft aangestraald doet naar het oordeel van het hof niets af aan hetgeen hiervoor is overwogen. Gelet op de overige bewijsmiddelen maakt de enkele omstandigheid dat een telefoon van verdachte ergens anders was niet dat verdachte op dat moment bij deze telefoon was.
Aanvulling vonnis, paragraaf 4.4.6.2., pagina 53 onder ‘Bewijsoverweging’
In aanvulling op de bewijsoverweging overweegt het hof als volgt.
In de woning aan de [adres] werd tijdens een huiszoeking ook een trainingsbroek van het merk [merk] aangetroffen (SIN-nummer AAJQ5789NL). [8] Op deze trainingsbroek werden inktsporen aangetroffen die matchen met het referentiemonster inkt van [straatnaam 1] in [plaats 2] . [9]
Verbetering vonnis, paragraaf 4.4.7.1., pagina 53
Nu het verweer in hoger beroep niet werd gevoerd vervangt het hof de alinea
“De raadsman heeft aangevoerd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt, dat de auto
aan verdachte toebehoort en/of dat verdachte wist of op enigerlei, wijze ten tijde van het
verwerven of voorhanden krijgen had moeten vermoeden dat deze een van diefstal of
misdrijf verkregen goed betrof. Verdachte dient te worden vrijgesproken.”
door
Verdachte heeft in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Verbetering vonnis, paragraaf 4.4.8.1., pagina 53-54
Nu het verweer in hoger beroep niet werd gevoerd vervangt het hof de alinea
“De raadsman heeft aangevoerd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt, dat de auto
aan verdachte toebehoort en/of dat verdachte wist of op enigerlei, wijze ten tijde van het
verwerven of voorhanden krijgen had moeten vermoeden dat deze een van diefstal of
misdrijf verkregen goed betrof. Verdachte dient te worden vrijgesproken.”
door
Verdachte heeft in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Verbetering vonnis, paragraaf 4.4.9.1., pagina 55
Nu het verweer in hoger beroep niet werd gevoerd vervangt het hof de alinea
“De raadsman heeft aangevoerd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt, dat de auto
aan verdachte toebehoort en/of dat verdachte wist of op enigerlei, wijze ten tijde van het
verwerven of voorhanden krijgen had moeten vermoeden dat deze een van diefstal of
misdrijf verkregen goed betrof. Verdachte dient te worden vrijgesproken.”
door
Verdachte heeft in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Ten aanzien van de vordering benadeelde partij

Aanvulling vonnis, paragraaf 10, pagina 66, na de laatste alinea
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting d.d. 19 april 2021 heeft de benadeelde partij aan het hof een stuk overgelegd waaruit volgt dat dhr. [naam] gemachtigd is om namens de benadeelde partij op te treden.
Verbetering vonnis, paragraaf 10.2., pagina 67
Het hof schrapt het volgende nu dit in hoger beroep niet is aangevoerd.
“De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt dat de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaren, doordat een machtiging van dhr. [naam] ontbreekt. De machtiging die zich in het dossier bevindt, is geldig tot 24 juni 2017 terwijl de vordering in maart 2018 is ingediend.”
Verbetering en aanvulling vonnis, paragraaf 10.3, pagina 67
Het hof schrapt het volgende nu dit in hoger beroep niet meer aan de orde is.
“Ontvankelijkheid
Door dhr. [naam] is namens de ING Bank N.V. op 19 juni 2017 een eerste verzoek tot
schadevergoeding ingediend. Aan deze vordering zat een volmacht gehecht van de ING
Bank N.V., waarop vermeld staat dat dhr. [naam] namens de ING Bank N.V. gevolmachtigd
is om zich te voegen als benadeelde partij in een strafproces en haar belangen waar te nemen tijdens de (terecht)zittingen en haar daarbij te vertegenwoordigen, het woord te voeren en voorts te doen hetgeen dat in dit kader nuttig of noodzakelijk voorkomt. Op 11 september 2017 heeft de rechtbank de vragen, die door twee advocaten waren ingediend over het verzoek tot schadevergoeding, gestuurd naar· dhr. [naam] . Hij heeft op 3 oktober 2017 de antwoorden op deze vragen ingediend. Op 6 maart 2018 heeft dhr. [naam] de vordering tot schadevergoeding vervangen, dan wel aangevuld. Ter terechtzitting op 8, 15 en 17 oktober 2018 is de vordering van de benadeelde partij behandeld.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu een stuk ontbreekt waaruit blijkt dat dhr. [naam] gemachtigd is om namens ING Bank N.V. als benadeelde partij op te treden.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit bovengenoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat dhr. [naam] in 2017 over een geldige volmacht beschikte en de ING Bank N.V. de wens had om haar schade op de daders te verhalen. Gesteld noch gebleken is dat in 2018 de wil bij de ING Bank N.V. ontbrak om haar schade op de daders te verhalen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat dat de ING Bank N.V. ook in 2018 de schade op de daders wilde
verhalen. De aanwezigheid van dhr. [naam] op de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting wijst hier ook op.
Mede gelet op de omstandigheid dat er in 2017 wel een geldige machtiging was en mede in
aanmerking genomen dat het voor de hand ligt dat de voeging strookt met de wensen van de
benadeelde partij en dat elke aanwijzing die in dit opzicht aanleiding zou kunnen geven tot
een ander oordeel ontbreekt, staat naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van een
nieuwe schriftelijke volmacht redelijkerwijs niet in de weg aan de ontvankelijkheid van de
benadeelde partij.
Het verweer wordt verworpen. De rechtbank oordeelt dat de ING Bank N.V. dan ook
ontvangen kan worden in haar vordering.”
Bovenstaande wordt vervangen door het volgende.
Ontvankelijkheid
Gelet op de ter zitting in hoger beroep door dhr. [naam] overgelegde machtiging heeft het hof geen redenen om te twijfelen aan zijn bevoegdheid om namens de benadeelde partij als gemachtigde op te mogen treden. De ING Bank N.V. kan worden ontvangen in haar vordering.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal komt tot een bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten en heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar en 5 maanden, met aftrek van het voorarrest. De advocaat-generaal heeft hierbij rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof ziet hierin redenen om verdachte te veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van drie plofkraken, een thermische lanskraak , deelname aan een criminele organisatie en opzetheling van vier voertuigen. Door het kraken van de geldautomaten is grote schade ontstaan aan de automaten zelf en de inboedel van de winkels waarin deze automaten zich bevonden. Hoewel het hof – met de rechtbank en de advocaat-generaal – het te duchten levensgevaar niet bewezen acht, behoeft het geen nadere uitleg dat een kraak in de voor de nachtrust bestemde uren zeer veel onrust veroorzaakt voor omwonenden en andere gedupeerden. Het hof merkt hierbij nog op dat de verklaring van verdachte inhoudende dat er veel ergere vormen van kraken te bedenken zijn en dat hij voor zichzelf een grens had hier niets aan afdoet en de door hem gepleegde feiten niet minder ernstig maakt. Door het plegen van de kraken zijn grote geldbedragen buitgemaakt, wat laat zien dat verdachte slechts oog had voor zijn eigen financiële positie. Bij de kraken werd gebruikgemaakt van gestolen voertuigen met valse kentekenplaten.
Het hof houdt net als de rechtbank rekening met de zeer professionele wijze waarop de kraken op grote schaal zijn voorbereid en gepleegd. Voorafgaand aan de kraken werden voertuigen voorzien van valse kentekens en met een jerrycan voorzien van brandstof. Bij de kraken werden, om herkenning en het achterlaten van sporen te voorkomen, bivakmutsen en handschoenen gedragen. De kraken werden binnen enkele minuten gepleegd waarbij sprake was van een doelgerichte samenwerking. Tot slot maakte de criminele organisatie gebruik van verschillende ontmoetingsplekken, waar gestolen voertuigen en valse kentekenplaten uitgewisseld werden en plofkraak gerelateerde goederen opgeslagen stonden. Verdachte heeft gedurende een langere periode onderdeel uitgemaakt van de organisatie. De professionaliteit en de brutaliteit die bij het plegen van dit soort feiten komt kijken, rekent het hof de verdachte zeer aan.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt het hof rekening met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Het hof houdt hierbij ook rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 15 maart 2021 waaruit blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk veroordeeld is voor soortgelijke feiten, waaronder plofkraken. De eerdere veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw in een georganiseerd verband plofkraken te plegen.
Het hof heeft kennisgenomen van dat wat is gebleken over de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hierin ziet het hof geen omstandigheden die zouden moeten leiden tot een lagere straf.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van langere duur, zij het lager dan opgelegd door de rechtbank en geëist door de advocaat-generaal passend en geboden is. Het hof houdt hierbij ook rekening met de straffen die in de zaken van medeverdachten zijn opgelegd en ziet – anders dan de rechtbank – geen redenen om in de rol van verdachte binnen het geheel van de criminele organisatie aanleiding te zien om in verhouding een aanzienlijk hogere straf op te leggen dan aan de medeverdachten. Dit maakt dat het hof verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar en 6 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het vonnis is gewezen op 20 december 2018 en op 2 januari 2019 is door verdachte hoger beroep ingesteld. Het arrest had derhalve uiterlijk in juli 2020 gewezen moeten worden. Het arrest wordt gewezen op 16 juni 2021. Het hof overweegt dat er sprake is van een complexe zaak met veel verdachten en veel feiten, waarin ook nog in hoger beroep onder meer op verzoek van verschillende raadslieden nader onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet op de samenhang van de zaken kon de zaak van verdachte niet apart van de zaken van de medeverdachten behandeld worden. Bij de planning van de inhoudelijke behandeling hebben zowel de omstandigheden verband houdende met Covid-19 als de beschikbaarheid van de raadslieden – uiteraard naast de agenda’s van het hof en het openbaar ministerie – invloed gehad op het feit dat de zaak uiteindelijk in april 2021 inhoudelijk behandeld kon worden.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat wat overblijft aan overschrijding van de redelijke termijn wat te wijten is aan andere omstandigheden dan bovenstaande zo gering is dat volstaan kan worden met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 63, 140, 157, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen feit 2.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de oplegging van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. J.P. Bordes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 16 juni 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal, forensisch dossier 3.01, p 047.
2.Aanvullend onderzoek NFI: Vergelijking aangetroffen glasdeeltjes TGO 032SMIT met glasdatabank van ram- en plofkraken d.d. 14 maart 2017, forensisch dossier 3.01 p. 079.
3.Proces-verbaal, forensisch dossier 3.01, p. 048.
4.Herzien rapport NFI d.d. 7 april 2017, Forensisch dossier 3.03, p. 213-215 en proces-verbaal biologisch vooronderzoek, Forensisch dossier 3.03, p. 057
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, zaaksdossier criminele organisatie 2.20, p. 220648.
6.“Herzien rapport: 2e aanvullend onderzoek: vergelijking van aangetroffen glasdeeltjes in TOGO 032SMIT met glasdatabank”, p. 19.
7.Proces-verbaal, zaaksdossier Criminele organisatie 2.20, p. 220681.
8.Proces-verbaal, Forensisch dossier 3.01, p. 042
9.Proces-verbaal, Forensisch dossier 3.01, p. 043