In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat is verkregen uit een drietal plofkraken en een thermische lanskraak. Het voordeel is geschat op € 63.603,33. De verdachte, geboren in 1988 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin de officier van justitie een vordering had ingediend op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de zittingen op 6 december 2019, 22 april 2021 en 16 juni 2021 heeft het hof het dossier bestudeerd, inclusief de schriftelijke standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de plofkraken en de thermische lanskraak, maar heeft ook overwogen dat er onvoldoende bewijs was voor betrokkenheid bij andere zaken. Het hof heeft de vordering van de officier van justitie, die een hoger bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel had ingeschat, niet gevolgd. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 63.603,33 en heeft de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 1080 dagen. Het hof heeft de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in acht genomen, maar heeft geoordeeld dat de overschrijding van deze termijn niet leidt tot een vermindering van het ontnemingsbedrag. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante wettelijke voorschriften.