ECLI:NL:GHARL:2021:12393

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
21-004066-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige doorzoeking van voertuigen en de toepassing van strafvermindering in verband met vormverzuimen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van gevaarlijke stoffen, namelijk lachgas, zonder inachtneming van de geldende veiligheidsregels. De politie had in de kofferbak van de auto van de verdachte drukhouders met lachgas aangetroffen. Het hof oordeelde dat de controlebevoegdheden uit de Wegenverkeerswet 1994 onrechtmatig waren toegepast, omdat deze niet waren gebruikt voor het doel waarvoor ze waren gegeven. De verdachte had geen toestemming gegeven voor het openen van de kofferbak, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek. Ondanks deze verzuimen oordeelde het hof dat de verdachte strafbaar was, maar paste het een strafvermindering toe. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00 en 25 dagen hechtenis, waarvan een deel voorwaardelijk werd opgelegd. Het hof benadrukte de ernst van het vervoeren van gevaarlijke stoffen en de risico's die dit met zich meebrengt voor de veiligheid op de weg.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004066-20
Uitspraak d.d.: 8 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 23 oktober 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 81-118838-20, 81-117651-20 en 81-118868-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.D. Rijnsburger, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 81-118838-20:
dat hij op of omstreeks 10 maart 2019 in [pleegplaats] ,
al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet,
anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij met een transporteenheid (personenauto), gevaarlijke stoffen, te weten een hoeveelheid distikstofoxide (lachgas), UN-nummer 1070, klasse 2, vervoerd over een voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 1] te [plaats] , in elk geval over land, terwijl de bij of krachtens het besluit vervoer gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers
werden in strijd met het bepaalde in voorschrift 8.1.2.1 onder a van het ADR niet de vervoerdocumenten, aangegeven in voorschrift 5.4.1 in de transporteenheid meegevoerd, en/of
was in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.7.1 van het ADR het voertuig niet voorzien van inrichtingen die het vastzetten en de behandeling van de gevaarlijke goederen mogelijk maakt, en/of
was in strijd met bepaalde in voorschrift 8.1.4.2 van het ADR de transporteenheid die volgens voorschrift 1.1.3.6 van het ADR gevaarlijke goederen vervoert niet voorzien van één draagbaar brandblusapparaat voor de brandbaarheidsklassen 1 A, B en/of C, met een minimumcapaciteit van 2 kilogram poeder, en/of
waren in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.2.2.1.1 van het ADR niet voor elk voorwerp of elke stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, de in kolom (5) getoonde etiketten aangebracht;
Zaak met parketnummer 81-117651-20 (gevoegd):
dat hij op of omstreeks 24 juli 2019 in [pleegplaats] ,
al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet,
anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij met een transporteenheid (personenauto), gevaarlijke stoffen, te weten een hoeveelheid distikstofoxide (lachgas), UN-nummer 1070, klasse 2, vervoerd over een voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 2] te [plaats] , in elk geval over land, terwijl de bij of krachtens het besluit vervoer gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers
werden in strijd met het bepaalde in voorschrift 8.1.2.1 onder a van het ADR niet de vervoerdocumenten, aangegeven in voorschrift 5.4.1 in de transporteenheid meegevoerd, en/of
was in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.7.1 van het ADR het voertuig niet voorzien van inrichtingen die het vastzetten en de behandeling van de gevaarlijke goederen mogelijk maakt, en/of
werd in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.11 voorschrift CV36 aangegeven in kolom (18) van tabel A van hoofdstuk 3.2 niet nageleefd, immers werden colli niet in een open en/of geventileerd voertuig geladen en/of werden de laaddeuren van het voertuig niet gemerkt met de ten minste 25 millimeter hoge tekst ‘WAARSCHUWING GEEN VENTILATIE VOORZICHTIG OPENEN’ in een taal die door de afzender als geschikt werd beschouwd, en/of
waren in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.2.2.1.1. niet voor elk voorwerp of elke stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, de in kolom (5) de getoonde etiketten aangebracht;
Zaak met parketnummer 81-118868-20 (gevoegd):
dat hij op of omstreeks 15 juli 2019 in [pleegplaats] ,
al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en/of met vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet,
anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij met een transporteenheid (personenauto), gevaarlijke stoffen, te weten een hoeveelheid distikstofoxide (lachgas), UN-nummer 1070, klasse 2, vervoerd over een voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 3] te [plaats] , in elk geval over land,
terwijl de bij of krachtens het besluit vervoer gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers
werden in strijd met het bepaalde in voorschrift 8.1.2.1 onder a van het ADR niet de vervoerdocumenten, aangegeven in voorschrift 5.4.1 van het ADR in de transporteenheid meegevoerd, en/of
was in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.7.1 van het ADR het voertuig niet voorzien van inrichtingen die het vastzetten en de behandeling van de gevaarlijke goederen mogelijk maakt, en/of
werd in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.11 voorschrift CV36 aangegeven in kolom (18) van tabel A van hoofdstuk 3.2 niet nageleefd, immers werden colli niet in een open en/of geventileerd voertuig geladen en/of werden de laaddeuren van het voertuig niet gemerkt met de ten minste 25 millimeter hoge tekst ‘WAARSCHUWING GEEN VENTILATIE VOORZICHTIG OPENEN’, in een taal die door de afzender als geschikt werd beschouwd, en/of
waren in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.2.2.1.1 van het ADR niet voor elk voorwerp of elke stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, de in kolom (5) getoonde etiketten aangebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder parketnummer 81-118838-20, parketnummer 81-117651-20 (gevoegd) en parketnummer 81-118868-20 (gevoegd) tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit voor het onder parketnummer 81-118838-20, parketnummer 81-117651-20 (gevoegd) en parketnummer 81-118868-20 (gevoegd) tenlastegelegde.
Ten aanzien van het tenlastegelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de doorzoekingen van de door verdachte bestuurde auto’s onrechtmatig waren. Dit zijn vormverzuimen waarmee inbreuk is gemaakt op voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering. Verdachte heeft geen toestemming gegeven voor het doorzoeken van de auto’s. Meerdere (strafvorderlijke) rechten zijn hierdoor geschonden. De raadsman verzoekt dan ook om bewijsuitsluiting.
Indien het hof komt tot verwerping van het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting heeft de raadsman aangevoerd dat de vrijstelling, genoemd in artikel 1.1.3.1. van het ADR, op de verdachte van toepassing is, nu de flessen minder inhoud bevatten dan de verbalisanten door middel van hun discutabele omrekening hebben vastgesteld. Bovendien is volgens de raadsman niet voldoende gecontroleerd en dus niet bewezen dat de flessen daadwerkelijk van lachgas waren voorzien.
Tot slot heeft de raadsman voorwaardelijk verzocht om het horen van de betrokken verbalisanten, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , teneinde hen vragen te kunnen stellen over de aanleiding en wijze van doorzoeking, de wijze van vaststelling van hetgeen is geverbaliseerd over de flessen en hun expertise op het gebied van ADR-regelgeving. Ook wil de raadsman de andere inzittenden van de auto op 10 maart 2019 bevragen over de wijze van toestemming vragen en of de toestemming daadwerkelijk is verleend.
Oordeel van het hof
Uit zijn proces-verbaal van bevindingen van 28 augustus 2019 volgt dat opsporingsambtenaar [verbalisant 1] op 15 juli 2019 een personenauto zag rijden en verdachte herkende als de bestuurder. [verbalisant 1] heeft in maart 2019 in een door verdachte bestuurde personenauto drukhouders met lachgas aangetroffen. Daarom heeft de verbalisant een stopteken gegeven waaraan verdachte heeft voldaan. De verbalisant heeft de kofferbak geopend en flessen met lachgas aangetroffen: acht flessen waarvan er drie waren voorzien van een gele verzegeling en waren gevuld. Er waren geen veiligheidsmaatregelen genomen – de flessen lagen los in de kofferbak –, een brandblusser ontbrak en er was geen sprake van voldoende ventilatie.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 29 november 2019 komt naar voren dat [verbalisant 1] op 24 juli 2019 opnieuw verdachte heeft herkend als bestuurder van een personenauto. Hij heeft een stopteken gegeven waaraan verdachte heeft voldaan. De verbalisant heeft gevraagd om toestemming voor het openen van de kofferbak waarop verdachte antwoordde: “Mats mij een keer”. De verbalisant heeft vervolgens de kofferbak geopend en trof daarin zeventien gasflessen aan waarvan er tien waren gevuld met lachgas. Ook dit keer heeft de opsporingsambtenaar vastgesteld dat de ten laste gelegde voorschriften uit het ADR niet werden nageleefd.
Naar het oordeel van het hof was de opsporingsambtenaar op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet op de economische delicten op 15 juli 2019 en op 24 juli 2019 bevoegd in het belang van de opsporing de auto te onderzoeken met het oog op de naleving van de voorschriften bedoeld in de artikelen 1 en 1a van de Wet op de economische delicten. Er waren aanwijzingen dat een in de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld feit was of werd begaan (overtreding van artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen). De bevoegdheid uit artikel 23, eerste lid, van de Wet op de economische delicten tot onderzoek van vervoermiddelen strekt zich uit tot onderzoek in de kofferbak van een auto. Er is dus geen reden het onderzoek op 15 juli 2019 en 24 juli 2019 voor onrechtmatig te houden.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 15 maart 2019 komt naar voren dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 10 maart 2019 om ongeveer 02.30 uur de bestuurder van een personenauto op grond van de Wegenverkeerswet 1994 een stopteken hebben gegeven. In de wijk waar de auto tot stilstand is gebracht vonden in de nachtelijke uren veel inbraken plaats. Hierop heeft [verbalisant 2] aan verdachte gevraagd of hij in de kofferbak mocht kijken. Verdachte heeft volgens de verbalisanten aangegeven dat dit geen probleem was. In de kofferbak hebben de verbalisanten vijftien drukhouders aangetroffen waarvan er zeven waren voorzien van gele verzegelingen en waren gevuld. Verdachte gaf aan dat de flessen lachgas bevatten, maar dat zij niet allemaal vol zaten, en dat zij voor een huisfeest waren bedoeld.
Zolang controlebevoegdheden op grond van de Wegenverkeerswet 1994 zoals die in artikel 160, eerste en vierde lid, uitgevoerd door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, worden uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften, is die uitoefening in beginsel rechtmatig, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien.
Het procesverbaal van bevindingen van 15 maart 2019 houdt echter niets in over het controleren van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gegeven voorschriften, zoals het vorderen van inzage in het rijbewijs of de kentekenpapieren van de door verdachte bestuurde auto. Het hof gaat er daarom van uit dat een dergelijke controle ook niet heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat controlebevoegdheden uit de Wegenverkeerswet 1994 voor een ander doel zijn gebruikt dan waarvoor zij zijn gegeven en dus niet rechtmatig zijn toegepast.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij, in tegenstelling tot wat is geverbaliseerd, op 10 maart 2019 geen toestemming heeft gegeven voor het openen van de kofferbak. Gezien alle omstandigheden van dit geval en gelet op de gang van zaken op 24 juli 2019 – toen om toestemming voor het openen van de kofferbak is gevraagd, die toestemming niet is gegeven en de kofferbak is geopend – en omdat het aangevoerde naar het oordeel van het hof hooguit kan leiden tot een beperkte mate van strafvermindering, gaat het hof uit van de juistheid van de feitelijke grondslag van dit verweer.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ook overigens de noodzaak daarvoor met het oog op de volledigheid van het onderzoek niet is gebleken, wijst het hof het verzoek tot het horen van getuigen af.
Het hof gaat er (dus) van uit dat op 10 maart 2019 vormverzuimen zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Naar het oordeel van het hof is er geen reden om bewijsuitsluiting als rechtsgevolg aan deze vormverzuimen te verbinden. Hierbij is gelet op wat namens de verdachte naar voren is gebracht over het door hem als gevolg van de vormverzuimen geleden nadeel. Daarnaast is van belang dat gebruik voor het bewijs dat (mede) door de begane vormverzuimen is verzameld niet kan leiden tot schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, dat niet de noodzaak is gebleken van bewijsuitsluiting als rechtstatelijke waarborg en middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en dat de onregelmatigheden niet de betrouwbaarheid en accuraatheid van de onderzoeksresultaten hebben aangetast.
Het hof is wel van oordeel dat – om redenen die hierna onder ‘oplegging van straf en/of maatregel’ worden weergegeven – niet kan worden volstaan met de enkele constatering van de vormverzuimen en dat deze dienen te leiden tot strafvermindering.
Het hof acht bewezen dat telkens één of meer van de drukhouders die 2 kg inhoud kunnen bevatten waren gevuld met distikstofoxyde – lachgas – zijnde een gevaarlijke stof in de zin van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Verdachte heeft op 10 maart 2019 zelf verklaard dat de flessen waren gevuld met lachgas terwijl de op 15 juli 2019 en op 24 juli 2019 vervoerde gasdrukhouders identiek waren aan die van 10 maart 2019. Daarnaast waren de flessen, ook die van 15 juli 2019 en 24 juli 2019, voorzien van etiketten inhoudende dat het om lachgas (UN1070) gaat.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte telkens niet heeft voldaan aan verscheidene eisen die volgens het ADR aan het vervoer van drukhouders met meer dan 2 kg lachgas zijn verbonden.
Het hof is van oordeel dat het onder parketnummers 81-118838-20, 81-117651-20 (gevoegd) en 81-118868-20 (gevoegd) tenlastegelegde daarom bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 81-118838-20, in de zaak met parketnummer 81-117651-20 en in de zaak met parketnummer 81-118868-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 81-118838-20:
dat hij op
of omstreeks10 maart 2019 in [pleegplaats]
,
al dan nietopzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en
/ofmet vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet,
anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij met een transporteenheid (personenauto), gevaarlijke stoffen, te weten een hoeveelheid distikstofoxide (lachgas), UN-nummer 1070, klasse 2, vervoerd over een voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 1] te [plaats] ,
in elk geval over land,
terwijl de bij of krachtens het besluit verover gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers
werden in strijd met het bepaalde in voorschrift 8.1.2.1 onder a van het ADR niet de vervoerdocumenten, aangegeven in voorschrift 5.4.1 in de transporteenheid meegevoerd, en
/of
was in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.7.1 van het ADR het voertuig niet voorzien van inrichtingen die het vastzetten en de behandeling van de gevaarlijke goederen mogelijk maakt, en
/of
was in strijd met bepaalde in voorschrift 8.1.4.2 van het ADR de transporteenheid die volgens voorschrift 1.1.3.6 van het ADR gevaarlijke goederen vervoert niet voorzien van één draagbaar brandblusapparaat voor de brandbaarheidsklassen 1 A, B en
/ofC, met een minimumcapaciteit van 2 kilogram poeder, en
/of
waren in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.2.2.1.1 van het ADR niet voor elk voorwerp of elke stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, de in kolom (5) getoonde etiketten aangebracht;
Zaak met parketnummer 81-117651-20 (gevoegd):
dat hij op
of omstreeks24 juli 2019 in [pleegplaats]
,
al dan nietopzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en
/ofmet vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet,
anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij met een transporteenheid (personenauto), gevaarlijke stoffen, te weten een hoeveelheid distikstofoxide (lachgas), UN-nummer 1070, klasse 2, vervoerd over een voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 2] te [plaats] ,
in elk geval over land,
terwijl de bij of krachtens het besluit vervoer gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers
werden in strijd met het bepaalde in voorschrift 8.1.2.1 onder a van het ADR niet de vervoerdocumenten, aangegeven in voorschrift 5.4.1 in de transporteenheid meegevoerd, en
/of
was in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.7.1 van het ADR het voertuig niet voorzien van inrichtingen die het vastzetten en de behandeling van de gevaarlijke goederen mogelijk maakt, en
/of
werd in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.11 voorschrift CV36 aangegeven in kolom (18) van tabel A van hoofdstuk 3.2 niet nageleefd, immers werden colli niet in een open en
/ofgeventileerd voertuig geladen en
/ofwerden de laaddeuren van het voertuig niet gemerkt met de ten minste 25 millimeter hoge tekst ‘WAARSCHUWING GEEN VENTILATIE VOORZICHTIG OPENEN’ in een taal die door de afzender als geschikt werd beschouwd, en
/of
waren in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.2.2.1.1. niet voor elk voorwerp of elke stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, de in kolom (5) de getoonde etiketten aangebracht;
Zaak met parketnummer 81-118868-20 (gevoegd):
dat hij op
of omstreeks15 juli 2019 in [pleegplaats]
,
al dan niet opzettelijk, handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft verricht ten aanzien van gevaarlijke stoffen en
/ofmet vervoermiddelen die zijn aangewezen ingevolge artikel 3, onderdeel b van genoemde wet,
anders dan met inachtneming van de in dat onderdeel bedoelde regels, immers heeft hij met een transporteenheid (personenauto), gevaarlijke stoffen, te weten een hoeveelheid distikstofoxide (lachgas), UN-nummer 1070, klasse 2, vervoerd over een voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 3] te [plaats] ,
in elk geval over land,
terwijl de bij of krachtens het besluit vervoer gevaarlijke stoffen ter zake gestelde regels niet in acht waren genomen, immers
werden in strijd met het bepaalde in voorschrift 8.1.2.1 onder a van het ADR niet de vervoerdocumenten, aangegeven in voorschrift 5.4.1 van het ADR in de transporteenheid meegevoerd, en
/of
was in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.7.1 van het ADR het voertuig niet voorzien van inrichtingen die het vastzetten en de behandeling van de gevaarlijke goederen mogelijk maakt,
werd in strijd met het bepaalde in voorschrift 7.5.11 voorschrift CV36 aangegeven in kolom (18) van tabel A van hoofdstuk 3.2 niet nageleefd, immers werden colli niet in een open en
/ofgeventileerd voertuig geladen en
/ofwerden de laaddeuren van het voertuig niet gemerkt met de ten minste 25 millimeter hoge tekst ‘WAARSCHUWING GEEN VENTILATIE VOORZICHTIG OPENEN’, in een taal die door de afzender als geschikt werd beschouwd, en
/of
waren in strijd met het bepaalde in voorschrift 5.2.2.1.1 van het ADR niet voor elk voorwerp of elke stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, de in kolom (5) getoonde etiketten aangebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 81-118838-20 en in de zaak met parketnummer 81117651-20 en in de zaak met parketnummer 81-118868-20 bewezenverklaarde levert op, telkens:
overtreding van een voorschrift gesteld bij of krachtens artikel 5 van de wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Strafbaarheid van de verdachte

Het door verdachte vervoerde lachgas, zijnde een gevaarlijk goed in de zin van het ADR, was kennelijk niet verpakt voor de verkoop in de detailhandel. Daarom (al) kan niet met succes een beroep worden gedaan op de door de raadsman bedoelde vrijstelling in voorschrift 1.1.3.1 van het ADR.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De economische politierechter in de rechtbank Utrecht heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot geldboete ter hoogte van € 1.500,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de straf die door de economische politierechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf onder andere bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van flessen met een gevaarlijke stof in personenauto’s zonder inachtneming van de daarvoor geldende (veiligheids)regels. Het is algemeen bekend dat het niet juist vervoeren van gevaarlijke stoffen over de weg een risico vormt voor de bestuurder, andere inzittenden, andere weggebruikers en hulpdiensten.
Blijkens een de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 oktober 2021 was verdachte ten tijde van de feiten waarover het in deze zaak gaat één keer onherroepelijk veroordeeld tot straf wegens een strafbaar feit (een snelheidsovertreding).
Gezien de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden afgezien van het opleggen van een straf, zoals de raadsman subsidiair heeft betoogd.
Het hof heeft vastgesteld dat er ten aanzien van het op 10 maart 2019 gepleegde feit sprake is van twee onherstelbare vormverzuimen. Bij de beoordeling van het hieraan te verbinden gevolg houdt het hof zoals gezegd rekening met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde factoren: het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. De verbalisanten hebben onrechtmatig gebruikgemaakt van hun controlebevoegdheid uit de Wegenverkeerswet 1994 en bij het ontbreken van een verdenking of concrete aanwijzingen voor een economisch delict zonder toestemming van verdachte onbevoegd onderzocht. Hiermee zijn naar het onderdeel van het hof belangrijke strafvorderlijk voorschriften geschonden. Het hof is van oordeel dat het door de vormverzuimen voor verdachte ontstane nadeel redelijkerwijs kan worden vereffend door strafvermindering toe te passen.
In beginsel acht het hof een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.500, te vervangen door 25 dagen hechtenis, passend en geboden. Als strafvermindering voor de vormverzuimen zal het hof een gedeelte van deze geldboete, groot € 500, te vervangen door 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd voor de duur van twee jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de tegen verdachte uitgevaardigde strafbeschikkingen.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 81-118838-20, in de zaak met parketnummer 81-117651-20 en in de zaak met parketnummer 81-118868-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 81-118838-20, in de zaak met parketnummer 81-117651-20 en in de zaak met parketnummer 81-118868-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. N.C. van Lookeren Campagne en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.J.C. van Essen, griffier,
en op 8 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 december 2021.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. K.B.T. Renes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.