Uitspraak
1.V.O.F. Firma [appellant1] ,
[appellant2],
[appellante3],
[appellant4],
[appellanten],
[geïntimeerde] ,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
“zoals meerdere malen aan u meegedeeld”de samenwerking tussen hen per 31 december 2014 is geëindigd, dat op een korte termijn een afrekening zal worden opgesteld en dat [appellanten] ondanks de beëindiging van de samenwerking
“veelvuldig ongeoorloofd gebruik maakt van activa die [geïntimeerde] in zijn bezit heeft dan wel het gebruik van geniet.”. In een daaropvolgende brief van 28 september 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] om afgifte van zijn administratie over de periode vanaf 1 januari 2010 tot en met 31 december 2014 gevraagd.
“zoals vastgelegd op 7 oktober 2009”, na te komen.
3.Het geschil en de beslissing in de procedure bij de rechtbank
4.De vorderingen in hoger beroep
5.Ontvankelijkheid
6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen
grief Ibeklaagt [appellanten] zich over het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst van partijen niet tot pacht strekt en dat daarom verwijzing naar de pachtkamer niet aan orde is. De
grieven II en IIIkeren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de samenwerking als beëindigd moet worden beschouwd en dat moet worden aangenomen dat [appellanten] daarin heeft berust.
Grief IVkeert zich tegen de toewijzing van de toeslagrechten over de jaren 2012 tot en met 2014.
Grief Vstrekt ertoe dat de (verminderde) tegenvordering van [appellanten] geheel en niet slechts gedeeltelijk wordt toegewezen.
Grief Ifaalt.
grieven II en IIIkomt [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de samenwerking tussen partijen feitelijk als geëindigd moet worden beschouwd en dat moet worden aangenomen dat [appellanten] in die beëindiging heeft berust. Voor zover [appellanten] dit bestrijdt omdat hij meent dat (nog steeds) sprake is van een pachtovereenkomst - in welk verband hij een verklaring voor recht heeft gevorderd dan wel een schriftelijke vastlegging daarvan - kan daar, gezien het bovenstaande, aan voorbij worden gegaan. Verder moet worden vastgesteld dat de overige vorderingen van partijen over en weer steunen op de aanname dat de samenwerking is geëindigd. Beide partijen vorderen immers afrekening. Voor zover aan de omstandigheid dat er nog vee van [geïntimeerde] op locatie van [appellanten] aanwezig is een argument zou kunnen worden ontleend dat de samenwerking niet geheel is geëindigd, geldt dat geen van partijen daaraan in rechte een vordering heeft verbonden. Er is daardoor geen reden om anders te denken over wat [appellanten] met zijn grieven aanvalt. Die grieven falen daarom.
grief IVop tegen de toewijzing van vergoeding van deze rechten aan [geïntimeerde] . Of [appellanten] nu recht had op uitbetaling van deze rechten, zoals hij stelt en [geïntimeerde] bestrijdt, kan onbesproken worden gelaten. In de toelichting op deze grief heeft [appellanten] immers ook aangevoerd dat hij de uitgekeerde bedragen voor deze rechten heeft gebruikt om schulden van [geïntimeerde] te betalen, zodat die bedragen niet aan hem maar al aan [geïntimeerde] ten goede zijn gekomen. [geïntimeerde] heeft dit echter bestreden. [appellanten] heeft zijn stelling verder niet toegelicht en evenmin gewezen op als productie(s) overgelegde stukken uit zijn administratie of die van [geïntimeerde] , waaruit de juistheid van zijn stelling kan blijken. Aan die stelling gaat het hof dan ook als onvoldoende onderbouwd voorbij. Uit de stellingname van [appellanten] volgt wel dat in de onderlinge verhouding van [appellanten] en [geïntimeerde] de bedragen van deze rechten waren bedoeld om de schulden van [geïntimeerde] te saneren. Nu de door [appellanten] gestelde inzet van de betalingsrechten niet kan worden aangenomen, is de vergoeding daarvan terecht toegewezen. Ook deze grief mist doel.
grief Vbeoogt [appellanten] alsnog de volledige toewijzing van zijn in reconventie (verminderde) vordering van € 30.194,20. De rechtbank heeft van deze vordering als erkend een gedeelte van € 23.616,74 toegewezen. Het meer gevorderde is afgewezen omdat [appellanten] volgens de rechtbank niet aannemelijk had gemaakt dat het ging om kosten ten behoeve van [geïntimeerde] en evenmin dat die kosten door hem waren voldaan. [appellanten] heeft in de toelichting op zijn grief niet uitgelegd waarom dat oordeel onjuist is en zijn vordering voor het meerdere terecht. [appellanten] heeft volstaan met een enkele verwijzing naar zijn akte ten behoeve van de comparitie bij de rechtbank van 20 juli 2018. Dit volstaat niet. Om die reden komt ook het hof tot de slotsom dat [appellanten] het meerdere boven het erkende bedrag onvoldoende heeft onderbouwd. Zijn bewijsaanbod in hoger beroep, dat overigens niet specifiek is, kan dat gebrek niet repareren. Dit betekent dat ook deze grief zonder succes is voorgesteld.