ECLI:NL:GHARL:2021:1218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
200.278.611
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en onderhoudsplichten in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de alimentatie voor zijn drie kinderen was vastgesteld. De man en de vrouw zijn de ouders van drie minderjarige kinderen, die bij de vrouw wonen. De man is ook onderhoudsplichtig voor een vierde kind uit een eerder huwelijk. Het hof heeft vastgesteld dat er een wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden die een herbeoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt. De man heeft verzocht om de alimentatie te verlagen, terwijl de vrouw verweer voerde en de bestreden beschikking wilde handhaven. Het hof heeft de draagkracht van de man vastgesteld en de behoefte van de kinderen berekend. De man is onderhoudsplichtig voor alle kinderen, en het hof heeft de alimentatie voor de drie kinderen vastgesteld op € 149,- per kind per maand met ingang van 4 oktober 2019, en dit bedrag is geïndexeerd naar € 153,- per kind per maand per 1 januari 2020 en € 157,- per kind per maand per 1 januari 2021. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.278.611
(zaaknummer rechtbank Gelderland 359887)
beschikking van 9 februari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.A.T. Brouwer te Apeldoorn,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met productie, ingekomen op 22 mei 2020;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Brouwer van 10 december 2020 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Gerrits van 11 december 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 december 2020 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat via een Skype-verbinding;
  • [de minderjarige5] , aan wie het hof met instemming van partijen bijzondere toegang heeft verleend.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof een journaalbericht van mr. Brouwer van 29 december 2020 ingekomen, met daarbij een e-mail van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [D] .

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 24 juni 2013 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 in [D] ;
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 in [D] en
  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2011 in [D] .
De kinderen wonen bij de vrouw, die alleen het gezag over hen uitoefent.
3.3
De man is naar Algerijns recht gehuwd met [E] (hierna: [E] ). De man en [E] zijn de ouders van [de minderjarige4] , geboren [in] 2017 in [D] .
[E] en haar voormalige echtgenoot [F] (hierna: [F] ) zijn de ouders van [de minderjarige5] , geboren [in] 2004 in [G] , Algerije.
3.4
Bij beschikking van dit hof van 23 oktober 2014 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (hierna ook: de kinderalimentatie) met ingang van 23 oktober 2014 bepaald op € 160,- per kind per maand. Deze bijdrage bedraagt in 2019 ingevolge de wettelijke indexering afgerond € 173,- per kind per maand.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van dit hof van 23 oktober 2014 gewijzigd, in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van 4 oktober 2019 wordt gesteld op € 162,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2020 op € 166,- per kind per maand.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de invloed van de onderhoudsplichten van de man voor [de minderjarige5] en [E] op de door de man te betalen kinderalimentatie (grieven I en III), de draagkracht van de man (grief II) en de zorgkorting (grief IV).
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen te bepalen op € 75,- per kind per maand, althans op een bedrag dat het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de grieven van de man af te wijzen of te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
Niet in geschil is dat zich een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
Ingangsdatum
5.2
De door de rechtbank bepaalde ingangsdatum, te weten 4 oktober 2019, is niet in geschil.
Hoogte behoefte kinderen
5.3
De behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] van € 291,- per kind per maand in 2019 is niet in geschil en staat daarmee vast.
Draagkracht partijen
5.4
De draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast. Deze bedraagt € 276,- per maand in 2019 voor de drie kinderen.
5.5
Ten aanzien van de draagkracht van de man is alleen in geschil of daarbij rekening dient te worden gehouden met een korting wegens ouderschapsverlof.
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de keuze van de man om ouderschapsverlof op te nemen voor rekening van de man dient te blijven. De man heeft de noodzaak van het opnemen van dit verlof afgewogen tegenover zijn alimentatieverplichtingen, onvoldoende onderbouwd. Dat de man stelt dat hij door clusterhoofdpijn niet in staat is volledig te werken, vormt naar het oordeel van het hof geen rechtvaardiging voor het opnemen van ouderschapsverlof en voor het inkomensverlies dat daarmee samenhangt. De verlofregeling is daarvoor ook niet bedoeld. Voor dergelijke medische problematiek kan op andere voorzieningen een beroep worden gedaan waarbij in de regel gedurende een eerste periode het inkomen niet verandert. De man heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij niet voor die optie heeft gekozen. Het hof stelt de draagkracht van de man daarom net als de rechtbank vast op € 906,- per maand in 2019.
Samenloop van onderhoudsverplichtingen
5.6
De draagkracht van de man moet naar behoefte worden verdeeld over alle kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is. Tussen partijen is niet in geschil dat de man – naast zijn onderhoudsplicht voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] – ook onderhoudsplichtig is voor [de minderjarige4] . De man voert aan dat daarnaast rekening dient te worden gehouden met zijn onderhoudsplicht voor [de minderjarige5] . De man heeft in zijn beroepschrift met grief 3 aangevoerd dat ook rekening moet worden gehouden met zijn onderhoudsplicht voor [E] , maar deze grief is tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken en behoeft geen bespreking meer.
5.7
Gelet op artikel 1:395 BW is de man als stiefouder gedurende zijn huwelijk verplicht levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot. Het hof is van oordeel dat in hoger beroep is komen vast te staan dat tussen de man en [E] in Algerije een rechtsgeldig huwelijk is gesloten. Uit de stukken volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand dit huwelijk op 15 september 2020 heeft verwerkt in de Basisregistratie Personen. Naar het oordeel van het hof is ook gebleken dat [de minderjarige5] tot het gezin van de man en [E] behoort, zodat de man onderhoudsplichtig is jegens [de minderjarige5] . Het hof ziet geen aanleiding om deze stiefouderonderhoudsplicht buiten beschouwing te laten vanwege een mogelijke toekomstige wetswijziging, zoals de vrouw heeft verzocht.
5.8
Nu [de minderjarige4] en [de minderjarige5] beiden in het gezin van de man en [E] opgroeien, neemt het hof aan dat hun behoefte gelijk is. Het hof gaat bij het berekenen van de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige4] uit van het door de rechtbank vastgestelde netto besteedbaar gezinsinkomen van de man en [E] van afgerond € 2.672,- per maand na aftrek van de door de man betaalde kosten van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Uitgaande van de behoeftetabel 2019 voor twee kinderen en van vier kinderbijslagpunten, berekent het hof de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige4] op € 533,- per maand of afgerond € 267,- per kind per maand.
Verdeling draagkracht van de man
5.9
De draagkracht van de man dient verdeeld te worden over de kinderen voor wie hij onderhoudsplichtig is volgens de formule ‘de behoefte van het kind gedeeld door de totale behoefte van alle kinderen, vermenigvuldigd met de draagkracht van de man’. De behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige5] en [de minderjarige4] bedraagt in totaal € 1.407,-. De draagkracht van de man per kind bedraagt afgerond:
  • voor [de minderjarige1] : (€ 291,- / € 1.407,- × € 906,- =) € 187,- per maand;
  • voor [de minderjarige2] : (€ 291,- / € 1.407,- × € 906,- =) € 187,- per maand;
  • voor [de minderjarige3] : (€ 291,- / € 1.407,- × € 906,- =) € 187,- per maand;
  • voor [de minderjarige5] : (€ 267,- / € 1.407,- × € 906,- =) € 172,- per maand;
  • voor [de minderjarige4] : (€ 267,- / € 1.407,- × € 906,- =) € 172,- per maand;
5.1
Naast de man is [E] gehouden om naar draagkracht in de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige4] bij te dragen en is [F] gehouden om naar draagkracht in de behoefte van [de minderjarige5] bij te dragen. Of de man de aan zijn zijde voor [de minderjarige5] en [de minderjarige4] beschikbare draagkracht volledig voor hen dient aan te wenden, hangt af van de draagkracht van [E] en – voor [de minderjarige5] – van [F] .
5.11
De man voert aan dat [E] niet werkt omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en de zorg voor [de minderjarige5] en [de minderjarige4] draagt, zodat zij geen draagkracht heeft. De vrouw stelt dat [E] inmiddels wel werkt en in staat geacht moet worden bij te dragen in de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige4] . Gelet op de stellingen van partijen en gelet op het ontbreken van inkomensgegevens van [E] , acht het hof het redelijk om uit te gaan van een geschatte draagkracht van € 25,- per kind per maand of € 50,- in totaal. Daarbij sluit het hof aan bij de minimumdraagkracht zoals opgenomen in het Rapport Alimentatienormen.
5.12
Het hof gaat voor de draagkracht van [F] ten behoeve van [de minderjarige5] uit van de in de uitspraak van de rechtbank van Oran, Algerije van 21 september 2005 vastgestelde kinderalimentatie van 4.000 Algerijnse dinar. Omgerekend naar euro’s bedraagt de draagkracht van [F] gelet hierop afgerond € 25,- per maand. Dat [F] en [E] onderling hebben afgesproken dat de vastgestelde kinderalimentatie niet langer wordt voldaan, maakt naar het oordeel van het hof niet dat met deze draagkracht geen rekening dient te worden gehouden.
5.13
De voor [de minderjarige5] beschikbare draagkracht van de man, [E] en [F] bedraagt in totaal € 222,- per maand. De voor [de minderjarige4] beschikbare draagkracht van de man en [E] bedraagt in totaal € 197,- per maand. Deze gezamenlijke draagkracht is onvoldoende om volledig in de behoefte van [de minderjarige5] en [de minderjarige4] van € 267,- per kind per maand te voorzien. Dat betekent dat de man het deel van zijn draagkracht dat beschikbaar is voor [de minderjarige5] en [de minderjarige4] volledig voor hen dient aan te wenden en dat hij dat deel van zijn draagkracht dus niet kan gebruiken om in de behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te voorzien.
Totale (beschikbare) draagkracht partijen voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3]
5.14
De beschikbare draagkracht van de man van € 187,- per kind per maand en de draagkracht van de vrouw van (€ 276,- / 3 =) € 92,- per kind per maand, opgeteld € 279,- per kind per maand, is onvoldoende om in de behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] van € 291,- per kind per maand te voorzien. Dat betekent dat beide partijen hun volledige (beschikbare) draagkracht dienen aan te wenden om in die behoefte te voorzien en dat een draagkrachtvergelijking achterwege kan blijven.
Vermindering met de zorgkorting
5.15
Beide ouders zijn onderhoudsplichtig voor de kinderen. Uitgangspunt is dat de ouder bij wie het kind de hoofdverblijfplaats heeft, alle ‘verblijfsoverstijgende kosten’ van het kind betaalt en dat elke ouder zelf de kosten draagt die samenhangen met het – feitelijk – verblijf van het kind bij hem of haar, de ‘verblijfskosten’. Als een kind tijdens de uitvoering van de zorgregeling bij de niet-verzorgende ouder verblijft, dan maakt die ouder kosten en levert dat bij de andere ouder een besparing op. Die zorgkosten worden globaal bepaald aan de hand van het gemiddelde aantal dagen per week dat het kind bij de niet-verzorgende ouder verblijft. Deze kosten worden – mits beide partijen voldoende draagkracht hebben – geheel of gedeeltelijk in mindering gebracht op de bijdrage die aan de verzorgende ouder wordt betaald: de zorgkorting.
5.16
Het hof zal net als de rechtbank een zorgkorting van 15 % van de behoefte in aanmerking nemen. De vrouw heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een omgangsregeling van gemiddeld twee of meer dagen per week en van een dergelijke uitgebreide omgangsregeling is naar het oordeel van het hof ook niet gebleken. De zorgkorting bedraagt gelet hierop afgerond € 44,- per kind per maand.
5.17
Nu partijen gezamenlijk onvoldoende draagkracht hebben om in de totale behoefte van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te voorzien, zal het hof de zorgkorting niet volledig in mindering brengen op de bijdrage; het tekort aan draagkracht wordt gelijkelijk verdeeld tussen de ouders. Het tekort aan draagkracht bedraagt (€ 291,- – € 279,- =) € 12,- per kind per maand. De helft hiervan wordt aan de man toegerekend en wordt in mindering gebracht op de zorgkorting. Het restant van de zorgkorting van (€ 44,- – € 6,- =) € 38,- per kind wordt in mindering gebracht op het bedrag dat de man aan de vrouw dient te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding.
Conclusie en indexering
5.18
Gelet op het voorgaande bedraagt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] met ingang van 4 oktober 2019 (€ 187,- – € 38,- =) € 149,- per kind per maand. Ingevolge de wettelijke indexering bedraagt deze kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2020 afgerond € 153,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2021 afgerond € 157,- per kind per maand.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en de procedure de bijdrage aan hun kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 februari 2020 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van dit hof van 23 oktober 2014 en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , geboren [in] 2007, [de minderjarige2] , geboren [in] 2010, en [de minderjarige3] , geboren [in] 2011, zal betalen:
  • met ingang van 4 oktober 2019: € 149,- per kind per maand;
  • met ingang van 1 januari 2020: € 153,- per kind per maand;
  • met ingang van 1 januari 2021; € 157,- per kind per maand;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, E.B. Knottnerus en R. Feunekes, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 9 februari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. R.A. Boon in tegenwoordigheid van de griffier.