ECLI:NL:GHARL:2021:1217

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
200.275.102
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie overeenkomstig ouderschapsplan, niet gebleken van grove miskenning van de wettelijke maatstaven of gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De man en de vrouw, die een affectieve relatie hebben gehad en ouders zijn van een minderjarige, hebben in een ouderschapsplan uit 2018 afgesproken dat de man € 300,- per maand aan kinderalimentatie zou betalen. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking de kinderalimentatie verhoogd naar € 306,- per maand, wat de man betwistte in hoger beroep. Hij voerde aan dat de overeengekomen alimentatie niet voldeed aan de wettelijke maatstaven en dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die hem onvermogen zouden geven om de alimentatie te betalen.

Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat er sprake was van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven of dat zijn financiële situatie zodanig was veranderd dat hij niet meer in staat was om de alimentatie te betalen. Het hof bevestigde dat de kinderalimentatie zoals vastgelegd in het ouderschapsplan moest worden gehandhaafd, met de wettelijke indexering. De vrouw had in haar incidenteel hoger beroep verzocht om een eerdere ingangsdatum voor de kinderalimentatie, wat het hof toekende. De man werd veroordeeld tot betaling van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.275.102
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 485264)
beschikking van 9 februari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.L. Ortelee te Houten,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 5 maart 2020;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Ortelee van 9 december 2020 met producties
  • een journaalbericht van mr. Ortelee van 10 december 2020 met productie, en
  • een journaalbericht van mr. Ortelee van 18 december 2020 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 december 2020 plaatsgevonden. Partijen waren in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2010 in [B] .
3.2
In een ongedateerd ouderschapsplan uit 2018 zijn partijen onder meer overeengekomen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft en dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie voor [de minderjarige] van € 300,- per maand betaalt, te verhogen met de wettelijke indexering. Partijen hebben verder afgesproken dat bijzondere kosten van meer dan € 100,- door hen 50/50 worden gedeeld.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hiervan belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (verder ook: kinderalimentatie) met ingang van 6 december 2019 bepaald op € 306,- per maand.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primairte bepalen dat de in het ouderschapsplan vastgelegde kinderalimentatie van meet af aan niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet en de kinderalimentatie op nihil te stellen met ingang van de datum dat de man de kinderalimentatie heeft voldaan;
  • subsidiairuit te spreken dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die maken dat de man geen draagkracht heeft om – naast zijn aandeel in de zorgkosten – nog een kinderalimentatie te voldoen; en
  • de vrouw te veroordelen tot het betalen van een bedrag aan kinderalimentatie aan de man van € 47,- (het hof begrijpt) per maand.
4.3
De vrouw voert verweer en is op haar beurt met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de ingangsdatum.
De vrouw verzoekt het hof:
  • in het principaal hoger beroep: de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn zelfstandig verzoek en de grieven van de man ongegrond te verklaren dan wel deze af te wijzen;
  • in het incidenteel hoger beroep: te bepalen dat de man met terugwerkende kracht aan zijn onderhoudsverplichting dient te voldoen per 1 januari 2018 dan wel per 29 juli 2019, dan wel per een datum die het hof juist acht, de bestreden beschikking voor het overige te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.4
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in het incidenteel hoger beroep, althans haar deze te ontzeggen.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
De man heeft de Zweedse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. [de minderjarige] woont in Nederland, zodat de Nederlandse rechter gelet op artikel 3 aanhef en onder b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 (de Alimentatieverordening) bevoegd is kennis te nemen van de verzoeken. Op grond van artikel 15 van de Alimentatieverordening en artikel 3 van het (Haags) Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen moet Nederlands recht worden toegepast.
Hoogte kinderalimentatie
5.2
Partijen hebben in 2018 in het ouderschapsplan afspraken gemaakt over de hoogte van de kinderalimentatie. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat dit ouderschapsplan tot stand is gekomen na drie of vier bijeenkomsten bij een mediator, dat de man het ouderschapsplan mee naar huis heeft genomen en vervolgens in januari 2018 heeft ondertekend. Gelet op deze bindende overeenkomst heeft de vrouw in beginsel aanspraak op een kinderalimentatie voor [de minderjarige] van € 300,- per maand met ingang van 1 januari 2018. De man heeft deze kinderalimentatie tot en met november 2018 aan de vrouw voldaan. De vrouw heeft de rechtbank verzocht de overeengekomen kinderalimentatie op te nemen in een beschikking.
5.3
Gelet op artikel 1:401 leden 1 en 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud alleen worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (lid 1) of indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5). De grieven en het beroep van de man in zijn beroepschrift op artikel 1:401 lid 1 en lid 5 BW strekken tot afwijzing van het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van kinderalimentatie. In zoverre is naar het oordeel van het hof geen sprake van een ontoelaatbaar zelfstandig verzoek als bedoeld in artikel 362 in verbinding met artikel 282 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot het betalen van een kinderalimentatie van € 47,- per maand, is wel een zelfstandig verzoek dat niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. De man heeft dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
5.4
Van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven is sprake als, uitgaande van dezelfde gegevens, een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de kinderalimentatie die de rechter op grond van die gegevens zou hebben vastgesteld en de kinderalimentatie die partijen zijn overeengekomen. Dat brengt met zich dat van de man ter onderbouwing van zijn - door de vrouw gemotiveerde betwiste - stelling dat sprake is van deze wijzigingsgrond in ieder geval verwacht mag worden dat hij duidelijk maakt van welke gegevens bij het bepalen van de hoogte van de kinderalimentatie in 2018 uitgegaan moet worden. Naar het oordeel van het hof heeft de man dat onvoldoende gedaan. De man heeft weliswaar financiële stukken in het geding gebracht, maar niet nader toegelicht van welke daarin opgenomen inkomensgegevens dient te worden uitgegaan bij het bepalen van de kinderalimentatie in 2018.
De man heeft met betrekking tot de behoefte van [de minderjarige] iets meer concreet aangevoerd van welke behoefte van [de minderjarige] zou moeten worden uitgegaan, namelijk € 243,- per maand gelet op de door de man overgelegde kapitaalsvergelijking uit 2016. Zonder nadere toelichting is niet duidelijk waarom 2016 als peiljaar zou moeten gelden voor de berekening van de behoefte, zoals de man in zijn berekening heeft gedaan. Ook deze stelling biedt geen aanknopingspunt om te oordelen dat sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hetzelfde geldt voor de (enkele) stelling van de man dat destijds geen rekening is gehouden met de draagkracht van de vrouw en met het co-ouderschap. Gelet hierop is een grove miskenning van de wettelijke maatstaven niet komen vast te staan.
5.5
Naar het oordeel van het hof is ook niet komen vast te staan dat de man door een wijziging van omstandigheden niet langer voldoende draagkracht heeft om de overeengekomen kinderalimentatie te voldoen. De man heeft onvoldoende inzicht verschaft in zijn financiële situatie en heeft het hof daarmee niet in staat gesteld om zijn draagkracht te beoordelen. De man heeft verschillende berekeningen en financiële stukken overgelegd, waaruit – ook over hetzelfde jaar – verschillende inkomensgegevens kunnen worden afgeleid, zodat een nadere toelichting van de man nodig was. Daar komt bij dat de vrouw de juistheid van de financiële stukken van de man gemotiveerd heeft betwist, onder meer omdat zij in de jaarstukken van de onderneming van de man ten onrechte als deelgenoot is vermeld. Gelet hierop heeft de man zijn stelling dat hij onvoldoende draagkracht heeft, onvoldoende onderbouwd. Daarbij acht het hof ook van belang dat de man te kennen heeft gegeven dat hij tot kortgeleden kinderalimentatie voor zijn dochter uit een andere relatie betaalde, waarvoor hij kennelijk wel voldoende draagkracht had.
5.6
Nu niet is gebleken van een wijzigingsgrond, is het hof net als de rechtbank van oordeel dat de kinderalimentatie kan worden vastgesteld overeenkomstig het door partijen gesloten ouderschapsplan. Gelet op de wettelijke indexering bedraagt deze kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019 € 306,- per maand, met ingang van 1 januari 2020 afgerond € 314,- per maand en met ingang van 1 januari 2021 afgerond € 323,- per maand.
Ingangsdatum
5.7
Voor zover de vrouw in hoger beroep verzoekt om een eerdere ingangsdatum (1 januari 2018 dan wel 1 juli 2019), betreft dit – anders dan de man aanvoert – geen zelfstandig verzoek dat voor het eerst in hoger beroep is gedaan. De vrouw heeft gelet op artikel 353 Rv in samenhang met artikel 130 Rv de bevoegdheid als oorspronkelijk verzoekster in eerste aanleg haar verzoek in hoger beroep te vermeerderen. Dit heeft de vrouw in haar incidenteel hoger beroep en dus tijdig gedaan. Deze vermeerdering van het verzoek is niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
5.8
Het hof is van oordeel dat 1 januari 2018 als ingangsdatum van de kinderalimentatie dient te gelden, zoals de vrouw heeft verzocht. Op basis van het ouderschapsplan was de man vanaf die datum gehouden om de overeengekomen kinderalimentatie van € 300,- per maand aan de vrouw te voldoen en de man heeft dit tot en met november 2018 ook gedaan. Ook nadat de man gestopt was met betalen, kon hij er rekening mee houden dat hij gehouden was dit bedrag aan de vrouw te voldoen.

6.De slotsom

6.1
De grieven in het principaal hoger beroep slagen niet, zodat het hof het principaal hoger beroep zal verwerpen. De grief in het incidenteel hoger beroep slaagt voor zover het de ingangsdatum van de kinderalimentatie betreft. Op dit punt zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het kind van partijen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende:
In het principaal hoger beroep
verwerpt het hoger beroep;
In het incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 december 2019 voor zover het de kinderalimentatie betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren [in] 2010, zal betalen:
  • met ingang van 1 januari 2018: € 300,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2019: € 306,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2020: € 314,- per maand;
  • met ingang van 1 januari 2021: € 323,- per maand;
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E.B. Knottnerus en R. Feunekes, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 9 februari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. R.A. Boon in tegenwoordigheid van de griffier.