ECLI:NL:GHARL:2021:12143

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
21-007008-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij aan- en verkoop van voertuigen

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 56.871,-, dat betrokkene zou hebben verkregen bij de aan- en verkoop van drie voertuigen: een Audi A6, een Maserati en een Aston Martin. De rechtbank had eerder het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 35.000,-. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk op € 42.500,- wordt geschat, en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag opgelegd aan betrokkene.

Het hof heeft in zijn overwegingen de verklaringen van getuigen en de inhoud van het strafdossier betrokken. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat betrokkene zich schuldig had gemaakt aan witwassen in verband met de verkoop van de Audi A6 en de Maserati. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de verkoopprijzen van de voertuigen en de contante betalingen die betrokkene heeft ontvangen, waarvan het hof oordeelde dat deze afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd.

De beslissing van het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, waaronder zijn draagkracht, en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak. Het hof heeft geoordeeld dat de schending van de redelijke termijn voldoende is gecompenseerd en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 42.500,-.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007008-18
Uitspraak d.d.: 17 november 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2018 met parketnummer 18-750025-14 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat de beslissing van de eerste rechter wordt vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 56.871,- en oplegging van de verplichting tot betaling van datzelfde bedrag aan de Staat wegens verkregen wederrechtelijk voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 5 december 2018 heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 35.000,- en aan betrokkene de verplichting tot betaling van datzelfde bedrag aan de Staat opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep, zodat deze behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 242.021,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft – als vermeld – ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 56.871,- en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van datzelfde bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 17 november 2021 (parketnummer 21-006890-18) ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot straf.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 56.871,-. Door hem is aangevoerd:
- ten aanzien van de Audi A6
Anders dan de rechtbank heeft gedaan, moet worden uitgegaan van de mededeling van [medebetrokkene 1] , gedaan op een onbewaakt moment tegenover familieleden, namelijk tijdens een opgenomen vertrouwelijk gesprek (OVC), waarin hij aangeeft een ton voor deze auto te hebben betaald.
Het voordeel voor betrokkene bedraagt de verkoopsom minus de inkoopsom, namelijk:
€ 100.000,- - € 82.500,- = € 17.500,-.
- ten aanzien van de Maserati
Het dossier bevat voldoende aanwijzingen dat de Maserati door [medebetrokkene 1] is gekocht en niet slechts is gehuurd. Ook de verklaringen van getuige [getuige] wijzen sterk in de richting van eigendom van [medebetrokkene 1] . Bij de schatting dient te worden uitgegaan van het door betrokkene verkregen voordeel uit verhuur van € 25.000,-. Daar komt bij de winst door verkoop van de auto aan [rechtspersoon 1] , te weten: verkoopsom (excl. btw) van
€ 162.371,- minus inkoopsom van € 153.000 = € 9.371,-.
Het voordeel voor betrokkene bedraagt € 25.000,- + € 9.371,- = € 34.371,-.
- ten aanzien van de Aston Martin
Het voordeel van de verkoop van de Aston Martin aan [medebetrokkene 1] kan niet worden vastgesteld. Wel blijkt voldoende uit het dossier dat betrokkene € 5.000,- ‘extra’ heeft gekregen voor de (spoedige) afwikkeling van de BPM.
De berekening is als volgt:
  • voordeel m.b.t. Audi A6 € 17.500,-
  • voordeel m.b.t. Maserati € 34.371,-
  • voordeel m.b.t. Aston Martin € 5.000,-
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 56.871,-.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is ten aanzien van de Aston Martin aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat betrokkene zich ten aanzien van deze transactie schuldig heeft gemaakt aan witwassen, zodat de ontnemingsvordering op dit punt moet worden afgewezen.
Voor wat betreft de Maserati heeft de verdediging bepleit het voordeel te beperken tot de huursom van € 25.000,-.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van de Audi A6 aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 10.000,- bedraagt. Dit bedrag heeft betrokkene in contanten ontvangen en niet in het kasboek verantwoord.
Oordeel hof
Betrokkene heeft zich – kort weergegeven – onder andere schuldig gemaakt aan medeplegen van het witwassen van een hoeveelheid geld met betrekking tot de aankoop van de Aston Martin, het medeplegen van het witwassen van de Aston Martin en het medeplegen van het witwassen van een contant geldbedrag van € 150.000,-.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
De ontnemingsvordering ziet op het voordeel dat betrokkene wederrechtelijk zou hebben verkregen bij de aan- en verkoop van drie auto’s, namelijk de Aston Martin, de Maserati en de Audi A6.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 42.500,-.
Het hof komt als volgt tot deze schatting.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel baseert het hof op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 26 november 2015. Deze berekening is onder meer gebaseerd op facturen, verklaringen van betrokkene en getuige [getuige] en OVC-gesprekken. Ook maakt het hof bij de berekening gebruik van de verklaringen van betrokkene ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
Audi A6
Het hof is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat betrokkene zich bij de verkoop van de Audi A6 schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Betrokkene is directeur en enig aandeelhouder van [rechtspersoon 2] Uit de verkoopfactuur van [rechtspersoon 1] . gericht aan [rechtspersoon 2] . blijkt dat de personenauto, merk Audi, kenteken [kenteken 1] door [rechtspersoon 2] is aangeschaft voor € 82.500,-.
Betrokkene heeft hierover ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat [medebetrokkene 1] een bedrag van € 30.000,- heeft toebetaald op de door hem ingeruilde Audi A4 en dat hij daarnaast een contant geldbedrag van € 10.000,- heeft ontvangen dat hij niet in zijn administratie heeft opgenomen, dat [medebetrokkene 1] dit bedrag niet kon verantwoorden en betrokkene wist dat hij dit niet mocht.
Anders dan betrokkene heeft verklaard acht het hof het aannemelijk dat betrokkene
in totaal € 100.000,- heeft ontvangen voor de Audi A6. Het hof baseert dit oordeel in het bijzonder op hetgeen is gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen (p. 4799) met betrekking tot het OVC-gesprek van 6 april 2014 (OVC-001-158) inhoudende:
‘ [verdachte] zegt dat deze auto normaal rond de 136.000 kost maar dat hij hem een ton heeft gekost. Hij had een ander ingeruild.’Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze aldus geverbaliseerde uitlating gedaan op een onbewaakt moment tijdens een privé-gesprek waarin [medebetrokkene 1] zich onbespied waande.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de ingeruilde Audi A4 en de contante betalingen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het feit dat [medebetrokkene 1] ten tijde van de aankoop van de Audi A6 in februari 2013 kon beschikken over een Audi A4 met een inruilwaarde van € 45.000,- en contante geldbedragen van in totaal
€ 55.000,-, terwijl hij en zijn partner in de jaren daarvoor slechts een klein legaal inkomen hadden en zij op dat moment geen bekend (legaal) vermogen hadden, rechtvaardigt het vermoeden dat deze Audi A4 en deze geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit misdrijf afkomstig zijn. Door [medebetrokkene 1] en betrokkene is geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst, kan weerleggen. Het door [medebetrokkene 1] betaalde contante geld en de ingeruilde Audi zijn – middellijk of onmiddellijk – afkomstig uit enig misdrijf en [medebetrokkene 1] wist dit. Voor betrokkene geldt dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de Audi en het geld van misdrijf afkomstig waren. Daarbij heeft het hof ook in aanmerking genomen dat deze verkoop plaatsvond kort nadat betrokkene een contant geldbedrag had witgewassen door [medebetrokkene 1] een schijnlening te verstrekken en ook kort nadat betrokkene een contant geldbedrag van € 10.000,- had witgewassen in verband met de Maserati.
Het voordeel voor betrokkene bedraagt de verkoopsom minus de inkoopsom, namelijk:
€ 100.000,- - € 82.500,- = € 17.500,-.
Maserati
Het hof is van oordeel dat er eveneens voldoende aanwijzingen zijn dat betrokkene zich in verband met de Maserati schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Betrokkene heeft de Maserati, Type Grancabrio Sport, met kenteken [kenteken 2] , in Duitsland aangekocht voor een bedrag van € 112.000,-, exclusief invoerkosten van € 41.000,- en transportkosten. Na aanschaf wordt de auto aan [medebetrokkene 1] geleaset voor een bedrag van
€ 25.000,-.
Betrokkene heeft hierover ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij in verband met de huur van deze auto een contant bedrag van € 25.000,- heeft ontvangen van [medebetrokkene 1] dat hij niet in zijn administratie heeft opgenomen, dat [medebetrokkene 1] dit bedrag niet kon verantwoorden en betrokkene wist dat hij dit niet mocht. Bij de politie heeft betrokkene verklaard dat hij dit bedrag in januari 2013 van [medebetrokkene 1] heeft ontvangen.
Anders dan de verdediging acht het hof aannemelijk geworden dat de Maserati niet alleen werd geleaset door [medebetrokkene 1] , maar dat deze auto ook is aangekocht met geld afkomstig van [medebetrokkene 1] . Hierbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking de verklaring van [getuige] op 26 november 2014, onder meer inhoudende:
V: Hoe weet jij van die Maserati?
A: Van [medebetrokkene 1]
V: Wat vertelde hij jou?
A: Dat [medebetrokkene 1] aan [verdachte] het aankoopbedrag van de Maserati betaalt. Zo uit mijn hoofd is dat € 180.000,-.
Op grond van het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat [medebetrokkene 1] de aankoop van de Maserati heeft gefinancierd, waardoor betrokkene in staat was om de huurpenningen ad
€ 25.000,- te innen.
Er zijn voldoende aanwijzingen dat de contante betalingen door [medebetrokkene 1] afkomstig zijn uit enig misdrijf. Het feit dat [medebetrokkene 1] ten behoeve van de aankoop van de Maserati in december 2012 kon beschikken over contante geldbedragen van (ongeveer) € 180.000,- en daarnaast in januari 2013 over € 25.000,-, terwijl hij en zijn partner in de jaren daarvoor slechts een klein legaal inkomen hadden en zij op dat moment geen bekend (legaal) vermogen hadden, rechtvaardigt het vermoeden dat deze geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit misdrijf afkomstig zijn. Door [medebetrokkene 1] en betrokkene is geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven, die het vermoeden dat sprake is van een criminele herkomst, kan weerleggen. Het door [medebetrokkene 1] betaalde contante geld is – middellijk of onmiddellijk – afkomstig uit enig misdrijf en [medebetrokkene 1] wist dit. Voor betrokkene geldt dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was. Daarbij heeft het hof ook in aanmerking genomen dat deze verkoop plaatsvond kort nadat betrokkene in oktober 2012 een contant geldbedrag had witgewassen door [medebetrokkene 1] een schijnlening te verstrekken.
Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat betrokkene voordeel heeft verkregen ter hoogte van € 25.000,- uit de verhuur van de door middel van witwashandelingen aangekochte Maserati.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat [medebetrokkene 1] de Maserati van betrokkene heeft gekocht. Dat [medebetrokkene 1] sprak over ‘zijn’ auto en de auto permanent tot zijn beschikking stond kan ook passen bij een leaseconstructie. Zoals overwogen acht het hof het aannemelijk dat betrokkene de Maserati heeft gekocht met het geld van [medebetrokkene 1] , zodat [medebetrokkene 1] de Maserati vervolgens kon leasen.
Aston Martin
Het hof heeft bewezen geacht dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een contant geldbedrag in het kader van de aan- en verkoop van de Aston Martin en tevens aan het witwassen van die Aston Martin.
Evenals de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld hoeveel voordeel betrokkene heeft verkregen in verband met de aan- en verkoop van de Aston Martin. Ook acht het hof niet voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene de aan hem toegezegde beloning van € 5.000,- (extra) voor een gunstige afwikkeling van de BPM van de Aston Martin uiteindelijk ontvangen heeft.

Berekening wederechtelijk verkregen voordeel

Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op:

Voordeel Audi A6 € 17.500,-

Voordeel Maserati
€ 25.000,-

Totaal € 42.500,-

De verplichting tot betaling aan de Staat
Draagkracht
Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, met name zijn draagkracht, acht het hof het aannemelijk geworden dat redelijkerwijs te verwachten is dat de betrokkene in de toekomst in staat zal zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen.
Redelijke termijn
Nu in de strafzaak is geoordeeld dat de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden en die overschrijding matiging van de aan de veroordeelde opgelegde straf tot gevolg heeft gehad, acht het hof de schending van de redelijke termijn voldoende gecompenseerd. Het hof ziet daarin aanleiding in onderhavige ontnemingszaak te volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Het hof zal de verplichting opleggen om het geschatte bedrag van € 42.500,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
42.500,00 (tweeënveertigduizend vijfhonderd euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 42.500,00 (tweeënveertigduizend vijfhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 850 dagen.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. M. Aksu en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 17 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.