ECLI:NL:GHARL:2021:12130

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
P21/0339
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing inzake de verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige na overdracht van een Belgische jeugdbeschermingsmaatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2021 een tussenbeslissing genomen over de verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige, die eerder in België was opgelegd. De minister voor Rechtsbescherming had besloten dat de Belgische maatregel in Nederland zou worden aangepast tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De jeugdige, geboren in 2001, had beroep aangetekend tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, die op 30 augustus 2021 de maatregel had verlengd met twee jaar. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van de stukken en de hoorzitting van 25 november 2021, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de jeugdige aanwezig waren.

Het hof oordeelde dat de PIJ-maatregel niet langer kan duren dan de dag waarop de jeugdige twintig jaar oud wordt. Dit is in lijn met de Belgische jeugdbeschermingsmaatregel die eerder was opgelegd. De rechtbank Limburg had ten onrechte overwogen dat er twee maatregelen waren opgelegd, terwijl er slechts één maatregel was. Het hof bevestigde dat de aanpassing van de maatregel in Nederland niet mag leiden tot een verzwaring van de sanctie ten opzichte van de Belgische maatregel. De jeugdige was op 4 maart 2020 overgedragen aan Nederland, waarna de uitvoering van de maatregel begon.

Het hof heeft besloten het onderzoek te heropenen om de zaak verder inhoudelijk te behandelen, waarbij de vraag of de PIJ-maatregel kan worden verlengd aan de orde zal komen. De beslissing van het hof houdt in dat de behandeling van de zaak binnen drie maanden zal worden hervat, met oproeping van de betrokken partijen.

Uitspraak

PIJ P21/0339
Beslissing d.d. 9 december 2021
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[Jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
verblijvende [verblijfplaats] te [plaatsnaam] (verder te noemen: de jeugdige).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 30 augustus 2021. Deze beslissing houdt in de verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 31 augustus 2021 waarbij de jeugdige beroep heeft ingesteld;
- de registratiekaart van de jeugdige van 29 oktober 2021.
Het hof heeft ter zitting van 25 november 2021 gehoord de advocaat-generaal, mr. V. Smink en de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.C. Ingelse, advocaat te Maastricht.

Overwegingen:

Het standpunt van de jeugdige
De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (de PIJ-maatregel) kan niet langer duren dan [geboortedatum jeugdige], de dag dat de jeugdige twintig jaar oud is geworden. Deze PIJ-maatregel is namelijk de voortzetting van een door de rechtbank te Tongeren (België) op 8 juli 2019 opgelegde jeugdbeschermingsmaatregel. De rechtbank heeft bepaald dat deze jeugdbeschermingsmaatregel kan worden verlengd tot uiterlijk de dag waarop de jeugdige de leeftijd van twintig jaren bereikt. Verdere verlenging van de PIJ-maatregel zou daarom in strijd zijn met artikel 2:11, zevende (
hof: thans zesde) lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETVVS). Ook zou dit in strijd zijn met artikel 8, vierde lid, van het Europese Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008, waarop artikel 2:11, zevend lid, WETVVS is gebaseerd. Op grond van deze bepalingen mag een naar het Nederlandse recht aangepaste sanctie, naar aard of duur, geen verzwaring inhouden van de in België opgelegde sanctie. In een e-mail van 12 mei 2021 heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid dit erkend. Dat is een beslissing waarop de minister nu niet meer kan teruggekomen.
De rechtbank Limburg heeft verder in de bestreden beslissing van 30 augustus 2021 ten onrechte overwogen dat de rechtbank te Tongeren twee maatregelen heeft opgelegd en dat alleen de maatregel die niet aan Nederland is overgedragen in duur was beperkt. De rechtbank te Tongeren heeft slechts één maatregel opgelegd. Mocht dat echter toch anders zijn, dan is duidelijk dat juist de overgedragen maatregel van residentiële plaatsing in duur is beperkt. Dit wordt bevestigd door het oordeel dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 januari 2020 heeft gegeven in het kader van de overdracht van de maatregel door België aan Nederland.
Het standpunt van de advocaat-generaal
Het vonnis van de rechtbank te Tongeren moet zo worden uitgelegd dat de duur van de jeugdbeschermingsmaatregel alleen beperkt is zolang deze in België ten uitvoer wordt gelegd. Na overdracht van de maatregel naar Nederland kan de maatregel naar de regels van het Nederlandse recht worden verlengd, ook na [geboortedatum jeugdige].
Het oordeel van het hof
Omdat de door de jeugdige genoemde einddatum van de maatregel al is verstreken, heeft het hof ervoor gekozen op korte termijn een zitting te houden waarop alleen de kwestie van die einddatum aan de orde is gekomen. Het hof laat zich in deze beslissing dus enkel uit over de vraag of de PIJ-maatregel in beginsel verlengbaar is. Als dat het geval is, dan zal het onderzoek worden heropend. Dan wordt op een tweede zitting besproken of er ook inhoudelijke redenen zijn de maatregel te verlengen.
Voor zover het gaat om de ontvankelijkheid van de verlengingsvordering van de officier van justitie en om de verlengbaarheid van de PIJ-maatregel, kan het hof zich verenigen met de beslissing van de rechtbank en met grote delen van de door de rechtbank gegeven motivering. Omdat het hof echter op enkele punten anders oordeelt, zal het hof een geheel nieuwe onderbouwing van deze beslissing geven.
De oplegging en overdracht van de maatregel
Bij tussenvonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg (België), afdeling Tongeren, sectie jeugdrechtbank, van 24 september 2018 wordt de jeugdige schuldig bevonden aan, kort gezegd, verkrachting. De rechtbank heeft drie psychiaters benoemd om te rapporteren over de jeugdige. In afwachting hiervan wordt de jeugdige, onder toezicht van de sociale dienst, toevertrouwd aan [instelling], waar de jeugdige op dat moment al verblijft. Uit het vonnis blijkt dat dit een maatregel is als bedoeld in artikel 37 § 2 onder 8º van de Wet van 8 april 1965 (hierna: Jeugdbeschermingswet).
In een vonnis van 8 juli 2019 concludeert de genoemde rechtbank te Tongeren op grond van het advies van de deskundigen, dat bij de jeugdige sprake is van psychiatrische problematiek en een hoog recidiverisico. De jeugdige heeft een ‘residentiële psychiatrische behandeling in een gesloten infrastructuur’ nodig. Een dergelijke behandeling wordt in België echter niet aangeboden. De rechtbank oordeelt uiteindelijk als volgt:
Verklaart de vordering van het Openbaar Ministerie inzake de verlenging van de lopende maatregel gegrond.
Vertrouwt de minderjarige residentieel toe aan een beveiligde, gesloten infrastructuur, waar hij een intensieve en langdurige psychiatrische behandeling krijgt, desgevallend in de aangezochte voorzieningen in Nederland.
Verzoekt het Openbaar Ministerie om het nodige te doen voor de strafoverdracht en de bevoegde instanties van de aangezochte staat te contacteren om de huidige beslissing te kunnen uitvoeren.
Bij gebreke aan opnamemogelijkheid in België in een beveiligde, gesloten infrastructuur waar een intensieve en langdurige psychiatrische behandeling geboden wordt, wordt
voornoemde minderjarige, [Jeugdige], onder toezicht van de sociale dienst voor
gerechtelijke jeugdhulpverlening bij de jeugdrechtbank Limburg, verder toevertrouwd
aan [instelling]” (…) met dien verstande dat deze maatregel in toepassing van artikel 37 § 3 van de Wet van 8 april 1965 verlengd wordt tot na de meerderjarigheid van [Jeugdige] op [geboortedatum jeugdige]; meer bepaald tot de dag dat hij in een geschikte voorziening in Nederland kan worden opgenomen en uiterlijk tot de dag waarop hij de leeftijd van 20 jaar bereikt.
Op 14 augustus 2019 zendt het Belgische openbaar ministerie aan de Nederlandse minister voor Rechtsbescherming het Europese certificaat voor de overdracht van de sanctie aan Nederland. Dit certificaat vermeldt als aard van de sanctie (rubriek i.3): ‘Residentiële plaatsing in een beveiligde gesloten infrastructuur met het oog op intensieve en langdurige psychiatrische behandeling, desgevallend in aangepaste voorzieningen in Nederland’. Onder 2.1 staat verder vermeld: “Totale duur van de sanctie (in dagen) : onbepaald.” Als facultatieve informatie (rubriek l.) vermeldt het certificaat de tekst van artikel 37 § 2 onder 11º van de Jeugdbeschermingswet, onder andere inhoudende:
De jeugdrechtbank kan overgaan tot residentiële plaatsing van de betrokkene in een gesloten afdeling van een jeugdpsychiatrische dienst …
Daaronder staat vermeld:
De residentiële plaatsing te lopen tot het einde van de behandeling, zolang dat in het licht van die behandeling vereist is.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt op 27 januari 2020 dat de sanctie van de rechtbank te Tongeren een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is, te weten een residentiële plaatsing in een beveiligde gesloten infrastructuur met het oog op intensieve en langdurige psychiatrische behandeling. Die maatregel moet worden aangepast aan het Nederlandse recht in de vorm van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Het oordeel gaat verder:
Het hof overweegt dat aanpassing van de maatregel als vorenbedoeld niet mag leiden tot een verzwaring van de strafrechtelijke positie van de veroordeelde als bedoeld in artikel 2:11, zevende lid WETVVS. Het hof wijst in dit verband op de overweging in het vonnis over de duur van de maatregel en van de periode gedurende welke veroordeelde bij voortzetting van de tenuitvoerlegging in België opgenomen zou blijven. Het hof begrijpt dat de aan de veroordeelde door de Belgische rechter opgelegde maatregel na verlenging(en) bij voortzetting van de tenuitvoerlegging in België zou aflopen op de dag waarop de veroordeelde de leeftijd van 20 jaar bereikt en dat deze maatregel dan niet langer verlengd zou kunnen worden.
Het dictum van het oordeel, dat de uiteindelijke beslissing van het hof formuleert, luidt als volgt:
Het hof is van oordeel dat:
(…)
  • er wettelijke gronden zijn tot wijziging van de opgelegde vrijheidsbenemende maatregel;
  • de aan veroordeelde opgelegde vrijheidsbenemende maatregel dient te worden aangepast tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Op 10 februari 2020 beslist de minister voor Rechtsbescherming dat de opgelegde maatregel, te weten een residentiële plaatsing in een beveiligde gesloten infrastructuur met
het oog op intensieve en langdurige psychiatrische behandeling, in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd en dat het certificaat door Nederland wordt erkend. Deze sanctie wordt aangepast tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De beslissing vermeldt niets over de duur van deze maatregel.
De jeugdige is op 4 maart 2020 daadwerkelijk door België overgedragen aan Nederland.
Verzwaring van de sanctie
Naar het oordeel van het hof volgt uit het voorgaande dat bij een verlenging van de PIJ-maatregel geen sprake zal zijn van een sanctie die zwaarder is dan de in België opgelegde sanctie. Aan Nederland is volgens het certificaat en de erkenningsbeslissing van de minister immers overgedragen een maatregel inhoudende de residentiële plaatsing van de betrokkene in een gesloten afdeling van een jeugdpsychiatrische dienst als bedoeld in artikel 37 § 2 onder 11º van de Jeugdbeschermingswet. Deze maatregel kent naar Belgisch recht geen maximale looptijd.
Wel in looptijd beperkt is de maatregel tot plaatsing in een gemeenschapsinstelling als bedoeld in artikel 37 § 2 onder 8º van de Jeugdbeschermingswet. In de tekst van het dictum van het vonnis van de rechtbank te Tongeren wordt deze maatregel, met de bijbehorende beperking in looptijd, duidelijk onderscheiden van de maatregel tot residentiële plaatsing.
In het oordeel van dit hof van 27 januari 2020 wordt overwogen dat de sanctie in de tenuitvoerlegging niet mag worden verzwaard, maar in de uiteindelijke beslissing neemt het hof geen beperking op van de duur van de maatregel. De minister heeft zich in de erkenningsbeslissing ook niet uitgelaten over deze duur. Naar het oordeel van het hof is er, anders dan de jeugdige heeft bepleit, geen sprake van verzwaring als de maatregel voortduurt na [geboortedatum jeugdige].
Nadere beslissing door de minister
Anders dan de jeugdige, is het hof niet van oordeel dat de minister op 12 mei 2021 de beslissing heeft genomen dat de maatregel op [geboortedatum jeugdige] zal eindigen. Daargelaten of de betreffende medewerker van het ministerie bevoegd was een dergelijke beslissing te nemen, volgt dit besluit ook niet uit de tekst van de betreffende e-mail aan de raadsman. Daarin staat:
In aanvulling op mijn eerdere e-mail inzake de [Jeugdige], kan ik u berichten dat ik mijn collega’s van jeugd heb gevraagd of zij kunnen verwerken dat de maatregel van de [Jeugdige] op [geboortedatum jeugdige] eindigt.
Wanneer ik meer informatie heb ontvangen, zal ik u verdere informeren.
Het hof leest daarin slechts dat aan collega’s de vraag is gesteld of verwerking van de genoemde datum mogelijk is. In een e-mail aan de raadsman van 8 juni 2021 heeft een andere medewerker van het ministerie vervolgens laten weten geen uitsluitsel te kunnen geven over de einddatum van de detentie.
Ingangsdatum en duur van de maatregel
Het hof is van oordeel dat de PIJ-maatregel een aanvang heeft genomen op 4 maart 2020, toen de jeugdige werd overgedragen aan Nederland. Op dat moment is tenuitvoerlegging van de maatregel volgens het Nederlandse recht begonnen. De termijn van de maatregel van zeven jaren is dus toen begonnen te lopen.
Anders dan bij een gevangenisstraf of hechtenis (artikel 6:2:7 van het Wetboek van Strafvordering) kent de wet geen bepaling die de tijd die in het buitenland op grond van een maatregel in detentie is doorgebracht, in mindering brengt op de tenuitvoerlegging van een maatregel in Nederland. Daar bestaat in dit geval ook geen reden voor. De in België opgelegde residentiële plaatsing in een gesloten afdeling van een jeugdpsychiatrische dienst is immers niet in duur beperkt.
Conclusie
Hetgeen de jeugdige tot nu toe heeft aangevoerd is geen reden voor het hof om de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen. Het hof zal het onderzoek heropenen om de zaak verder inhoudelijk te behandelen.

Tussenbeslissing

Het hof:
Heropentde behandeling van de zaak en bepaalt dat het onderzoek ter zitting binnen drie maanden zal worden hervat.
Beveeltde oproeping van de terbeschikkinggestelde tegen het nog te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving hiervan aan de raadsman.
Beveeltde oproeping tegen het nog te bepalen tijdstip van de behandelcoördinator van de jeugdige in [verblijfplaats].
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. P.C. Vegter als raadsheren,
en dr. R.A. Graaff en dr. K. de Wijs-Heijlaerts als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman als griffier,
en op 9 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
Mr. P.C. Vegter, mr. R. Kaatman en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.