ECLI:NL:GHARL:2021:12117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
21-003478-13
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest over aanwezigheidsrecht van verdachte in hoger beroep inzake onderzoek Sprinkhaan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2021 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van een verdachte die in Marokko gedetineerd is. De verdachte, geboren in Marokko en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 21 februari 2013. Het hof heeft in deze tussenuitspraak de geldigheid van de oproeping voor de zitting van 8 april 2021 besproken, waarbij het openbaar ministerie betoogde dat de oproeping geldig was betekend, ondanks dat niet kon worden aangetoond dat deze daadwerkelijk aan de verdachte was uitgereikt.

Het hof heeft kennisgenomen van de reactie van de Marokkaanse autoriteiten op rechtshulpverzoeken en de noodzaak om het aanwezigheidsrecht van de verdachte te waarborgen. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende inspanningen zijn geleverd om de verdachte naar Nederland te brengen voor de zitting. Het hof heeft besloten het onderzoek voor onbepaalde tijd aan te houden, in afwachting van verdere informatie van de Marokkaanse autoriteiten over de status van de verdachte en de lopende strafzaken tegen hem in Marokko. Het hof heeft tevens nieuwe rechtshulpverzoeken gelast om meer duidelijkheid te krijgen over de situatie van de verdachte en de mogelijkheid van zijn aanwezigheid bij de rechtszittingen.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak om adequaat te reageren op rechtshulpverzoeken aan Marokko, gezien de eerdere ervaringen met de traagheid van de Marokkaanse autoriteiten in het beantwoorden van dergelijke verzoeken. Het hof heeft de zaak voor onbepaalde tijd geschorst en zal de verdachte en een tolk oproepen zodra er meer duidelijkheid is.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003478-13
Uitspraak d.d.: 12 april 2021
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 21 februari 2013 met parketnummer 05-900345-07 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1974,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
laatste bekende adres woon- of verblijfplaats: Al Hoceima (Marokko), Rue Salah Eddin Ayoubi 69,
voor zover bekend thans gedetineerd in gevangenis [gevangenis] (Marokko).

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2021.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens/voor de verdachte naar voren is gebracht door zijn raadsvrouw, mr. I.N. Weski.
Het tussenarrest van 17 mei 2019 en het schrijven van de Marokkaanse autoriteiten van 6 april 2021
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 17 mei 2019. Het hof heeft – kort gezegd – toen de stukken in handen van de advocaat-generaal gesteld onder meer teneinde:
 informatie te verstrekken omtrent afgesloten en lopende zaken van verdachte in Marokko, zoals eerder in dat tussenarrest besproken;
 het via de daarvoor bestemde kanalen ertoe te leiden dat verdachte gebruik kan maken van zijn aanwezigheidsrecht om bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn, zoals in het tussenarrest besproken, dan wel — als dat niet mogelijk is —van een van de andere middelen gebruik kan maken, op de wijze en in de volgorde zoals eerder in het tussenarrest vermeld.
Op 7 april 2021 ontving het hof van het ressortsparket een e-mail naar aanleiding van een van 6 april 2021 daterende reactie van de Marokkaanse autoriteiten op een aantal rechtshulpverzoeken betreffende Sprinkhaan. Die in het Arabisch opgestelde reactie is bij die e-mail gevoegd en de (begeleidende) e-mail zelf bevat een korte samenvatting van die reactie, gebaseerd op een voorlopige vertaling van die reactie. Verder bevat die e-mail de mededeling dat een vertaling van het volledige bericht nog zal volgen. Bij de aanvang van de terechtzitting op 8 april 2021 bleek nog geen geautoriseerde vertaling beschikbaar te zijn. De ter terechtzitting van 8 april 2021 als getuige gehoorde [medewerker AIRS] , als juridisch adviseur verbonden aan de Afdeling Internationale aangelegenheden en Rechtshulp in Strafzaken (hierna: AIRS) van het ministerie van Justitie en Veiligheid, verklaarde dat de vertaling aan het einde van de middag van 8 april 2021 of aan het begin van de ochtend van 9 april 2021 gereed zou zijn. Tijdens de zitting is uitgegaan van de samenvatting van de reactie en van een ongeautoriseerde vertaling die met spoed is opgemaakt in opdracht van de advocaat-generaal. Bij onderbreking van de zitting is onder meer afgesproken dat, na ontvangst van de officiële vertaling van het schrijven van de Marokkaanse autoriteiten, het openbaar ministerie en de verdediging in de gelegenheid zullen worden gesteld daarvan kennis te nemen en hun eventuele aanvullende opmerkingen aan het hof te doen toekomen. De geautoriseerde vertaling is op 8 april in de loop van de middag ontvangen. Zowel het openbaar ministerie als de verdediging heeft laten weten dat die geautoriseerde vertaling geen aanleiding geeft tot aanvullende opmerkingen.

Geldigheid van de oproeping voor de zitting van 8 april 2021

Van de kant van het openbaar ministerie is – kort gezegd – betoogd dat de oproeping gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad geldig is betekend, nu uit het stempel op het rechtshulpverzoek blijkt dat het verzoek om uitreiking van de oproeping aan de verdachte door de Marokkaanse autoriteiten is ontvangen. Daaraan doet niet af dat niet blijkt dat de oproeping door de Marokkaanse autoriteiten vervolgens aan verdachte is uitgereikt. Er zijn immers geen aanwijzingen voor het vermoeden dat de Marokkaanse autoriteiten geen uitvoering hebben gegeven aan het verzoek tot uitreiking van de oproeping aan de verdachte, aldus het openbaar ministerie.
Door de verdediging is de geldigheid van de oproeping betwist, onder meer omdat niet blijkt van daadwerkelijke (tijdige) uitreiking van de oproeping aan de verdachte en – mede tegen de achtergrond van de wijze waarop tot op heden door Marokko op de rechtshulpverzoeken is gereageerd – niet gezegd kan worden dat er geen sprake is van contra-indicaties voor uitreiking van de oproeping.
Mede omdat het hof zal beslissen tot aanhouding van de behandeling van de zaak en gelet op de (hierna weer te geven) redenen voor die beslissing – waarbij wordt ingegaan op de wijze waarop de Marokkaanse autoriteiten de gedane rechtshulpverzoeken hebben beantwoord – zal het hof over deze kwestie nu geen beslissing nemen.

Aanwezigheidsrecht en aanhouding

Het hof verwijst naar het tussenarrest van het hof van 17 mei 2019 en de punten waarover rechtshulpverzoeken aan Marokko zouden moeten worden gedaan.
Op 4 september 2019 zijn de volgende rechtshulpverzoeken gedaan.
 Onder kenmerk [kenmerk 1] is Marokko verzocht de dagvaarding voor de eerste terechtzitting in hoger beroep, alsmede de oproeping voor de terechtzittingen van 14 en 24 april 2021 uit te reiken aan verdachte.
 Onder kenmerk [kenmerk 1] is Marokko tevens verzocht – kort gezegd – informatie te verstrekken omtrent lopende en afgesloten zaken tegen verdachte in Marokko.
Op 8 november 2019 zijn de volgende rechtshulpverzoeken gedaan.
 Onder kenmerk [kenmerk 2] is Marokko (opnieuw) verzocht om uitlevering van verdachte.
 Onder kenmerk [kenmerk 1] is Marokko verzocht te bevorderen dat verdachte naar Nederland wordt overgebracht om te worden gehoord als verdachte, dan wel – voor het geval het niet mogelijk mocht blijken verdachte als verdachte over te brengen naar Nederland – te bevorderen dat verdachte als verdachte wordt gehoord door middel van een videoverbinding.
In verband met het feit dat de rechtshulpverzoeken pas een half jaar na het tussenarrest van mei 2019 naar Marokko zijn gezonden en er tot en met 13 maart 2020 geen antwoorden waren binnengekomen van Marokko op deze uitgegane rechtshulpverzoeken, is de zaak – anders dan gepland – niet in het voorjaar van 2020 inhoudelijk behandeld. Op 8 april 2020 is de zaak vervolgens, zonder ter terechtzitting behandeld te zijn in verband met de COVID-19-pandemie, voor onbepaalde tijd aangehouden.
Op 28 juli 2020 zijn aanvullende rechtshulpverzoeken gedaan.
 Onder kenmerk [kenmerk 2] is Marokko (opnieuw) verzocht om uitlevering van verdachte.
 Onder kenmerk [kenmerk 1] is Marokko verzocht de dagvaarding voor de eerste terechtzitting in hoger beroep, alsmede de oproeping voor de terechtzittingen van 8 en 22 april 2021 uit te reiken aan verdachte.
 Onder kenmerk [kenmerk 1] is Marokko tevens (opnieuw) verzocht om:
 verdachte (tijdelijk) naar Nederland over te laten brengen zodat hij aanwezig kan zijn bij de zittingen, dan wel
 verdachte vanuit Marokko middels videoverbinding aanwezig te laten zijn bij de zittingen, dan wel
 verdachte (tijdelijk) naar Nederland over te laten brengen zodat hij als verdachte kan worden gehoord in zijn eigen Nederlands zaken, dan wel
 verdachte vanuit Marokko middels videoverbinding als verdachte te horen.
Bij bericht van 10 augustus 2020 heeft Marokko geantwoord dat de uitlevering van verdachte wordt geweigerd, omdat uitlevering van onderdanen in strijd is met het nationale recht van Marokko. Over de andere rechtshulpverzoeken zijn daarbij geen opmerkingen gemaakt.
Op 7 april 2021 ontving het hof een brief van de Marokkaanse autoriteiten gedateerd 6 april 2021 met (vertaald) de volgende inhoud:
Onderwerp: ter zake van een Nederlands aanvullend rechtshulpverzoek
Referentie: het schrijven van de heer de Nederlandse liaisonofficier te Rabat / nummer [kenmerk 1] dat is gedagtekend op 23 februari 2021
In aansluiting op het onderwerp en de referentie waarnaar hierboven wordt verwezen, heb ik de eer het origineel van het aanvullende Nederlandse rechtshulpverzoek aan u te retourneren dat is uitgegaan vanwege [naam] , die als advocaat-generaal is verbonden aan het Openbaar Ministerie te Arnhem-Leeuwarden, dat is gedagtekend op 10 juni 2020 en dat betrekking heeft op “ [verdachte] ”, ten behoeve van een zaak samenhangende met de handel in verdovende middelen, witwassen en het doen van een onjuiste belastingaangifte.
Ter zake van het verzoek strekkende tot juridische hulp en rechtshulp:
Hierbij is het vermeldenswaard erop te wijzen dat de rechter die het rechtshulpverzoek heeft doen uitgaan, het verzoek doet dat de persoon in kwestie wordt gehoord ten overstaan van de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten of dat hij, in het geval zulks onmogelijk mocht blijken, wordt gehoord met behulp van een techniek op het gebied van videoconferenties (Vidéo-Conférence).
Gezien het feit dat er op dit moment geen wettelijk kader voorhanden is waarin zowel de techniek samenhangende met telehoren en teleconferenties als gebruikmaking van de betreffende techniek zijn geregeld, is het onmogelijk om zulks in werking te zetten. Wat het horen van de persoon in kwestie ten overstaan van de Nederlandse gerechtelijke autoriteiten aangaat, is het zo dat een dergelijke procedure moeilijk uitvoerbaar is in het licht van de heersende coronapandemie.
Ter zake van het verzoek strekkende tot overlevering:
Gezien het feit dat degene om wiens overlevering wordt verzocht in het bezit is van de Marokkaanse nationaliteit, is het om deze reden onmogelijk om tot zijn overlevering over te gaan.
Tot zover. Als centrale autoriteit blijft dit ministerie ter beschikking staan van de gerechtelijke autoriteiten die het verzoek hebben doen uitgaan, in het geval deze besluiten om het verzoek in te dienen op een wijze die aansluit bij de nationale wetgeving en bij de omstandigheden samenhangende met de heersende coronapandemie.
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting van het hof op 8 april 2021 om aanhouding van de behandeling van de zaak gevraagd. Het heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat, na het wegvallen van de COVID-19-gerelateerde beperkingen, de Marokkaanse autoriteiten bereid zijn tot het verlenen van rechtshulp. Daar komt bij dat geen informatie is verstrekt over de lopende strafzaken van verdachte in Marokko dan wel de status van de strafzaak waarop de huidige detentie van verdachte is gebaseerd. Daarom zou nóg een poging moeten worden gedaan tot overbrenging van verdachte naar Nederland.
De verdediging heeft eveneens om aanhouding verzocht teneinde recht te doen aan het aanwezigheidsrecht van verdachte. De verdediging is, kort samengevat, van oordeel dat het OM en AIRS zich onvoldoende hebben ingespannen om te bewerkstelligen dat uitvoering wordt gegeven aan de rechtshulpverzoeken. De verdediging heeft de wens te kennen gegeven in het vervolg betrokken te worden bij de formulering van de rechtshulpverzoeken.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof constateert dat in het schrijven van de Marokkaanse autoriteiten wordt verwezen naar slechts enkele rechtshulpverzoeken die Nederland heeft gedaan. Naar andere, eerder gedane rechtshulpverzoeken wordt niet verwezen. Hierdoor is het niet duidelijk of op die (vooralsnog onbeantwoorde) rechtshulpverzoeken nog een afzonderlijk antwoord zal volgen, dan wel dat het schrijven bedoeld is als antwoord op alle rechtshulpverzoeken.
Het hof constateert verder dat de slotzin van het schrijven erop lijkt te duiden dat de Marokkaanse autoriteiten ervan uitgaan dat met dit schrijven de rechtshulpverzoeken op alle punten zijn beantwoord. Daaruit zou voorts kunnen worden afgeleid dat de Marokkaanse autoriteiten menen dat de eerder gedane rechtshulpverzoeken zijn afgehandeld en dat het aan de Nederlandse autoriteiten is om nieuwe rechtshulpverzoeken in te dienen.
Het hof merkt op dat de eerder genoemde (als getuige gehoorde) AIRS-medewerker [medewerker AIRS] ter terechtzitting van het hof van 8 april 2021 onder meer het volgende heeft verklaard:
 De onderhavige zaken (betreffende het onderzoek Sprinkhaan) zijn door de namens Nederland in Marokko gestationeerde liaison officer herhaaldelijk onder de aandacht gebracht van het Marokkaanse ministerie van Justitie. De Marokkaanse autoriteiten reageren tijdens die bijeenkomsten nooit inhoudelijk op de rechtshulpverzoeken. De reactie houdt dan niet meer in dan dat het verzoek is ontvangen, dat men ermee bezig is en dat men erop zal terugkomen.
 Het komt vaker voor dat de Marokkaanse autoriteiten niet op alle vragen of punten van een rechtshulpverzoek reageren.
 Overbrenging van een verdachte door de Marokkaanse autoriteiten in het kader van een rechtshulpverzoek is al jaren niet meer gebeurd, dus het is moeilijk in te schatten of dit mogelijk is. De laatste uitlevering vond ook al zeker twee jaren geleden plaats. Van de overbrenging van een persoon om te worden gehoord als getuige, is getuige [medewerker AIRS] geen voorbeeld bekend.
Voor wat betreft de mogelijke aanwezigheid van verdachte bij de behandeling van de onderhavige zaak blijkt zowel uit de berichten van de Marokkaanse autoriteiten als uit hetgeen door de getuige [medewerker AIRS] ter terechtzitting van het hof naar voren is gebracht niet alleen dat uitlevering van verdachte niet mogelijk is, maar ook dat het binnen een duidelijke c.q. redelijkerwijs afzienbare termijn niet mogelijk is dat verdachte naar Nederland (tijdelijk) wordt overgebracht teneinde hier als verdachte te worden gehoord door de raadsheer-commissaris dan wel ter terechtzitting van het hof. Door de Marokkaanse autoriteiten is echter niet expliciet de vraag beantwoord of verdachte thans nog gedetineerd is in Marokko en, zo ja, tot welk tijdstip de detentie voortduurt. Dit is een van de belangrijke kwesties die in de rechtshulpverzoeken aan de Marokkaanse autoriteiten aan de orde zijn gesteld maar waarop in het schrijven van 6 april 2021 niet wordt ingegaan.
Gelet op het gewicht van het aanwezigheidsrecht van verdachte is het hof van oordeel dat op dit punt – kennelijk door middel van een nieuw rechtshulpverzoek – nadere informatie moet worden ingewonnen bij de Marokkaanse autoriteiten.
Aangezien de rechtshulpverzoeken om informatie betreffende onherroepelijke uitspraken, lopende vervolgingen en de strafbare feiten waarvoor verdachte in Marokko is veroordeeld of wordt vervolgd ook overigens niet door de Marokkaanse autoriteiten zijn beantwoord, zullen – kennelijk – ook hiervoor nieuwe rechtshulpverzoeken moeten worden gedaan. De beantwoording van deze verzoeken is ook van belang voor het geval de berechting eventueel uiteindelijk zou moeten plaatsvinden buiten aanwezigheid van de verdachte.
Het hof zal de zaak niet voor bepaalde tijd maar voor onbepaalde tijd aanhouden. Dat houdt verband met de volgende overwegingen. Op grond van de wijze waarop door de Marokkaanse autoriteiten te werk is gegaan met de rechtshulpverzoeken in deze zaak, in combinatie met de duur van de beantwoording van de rechtshulpverzoeken (zie hierboven), heeft het hof er vooralsnog geen vertrouwen in dat de kennelijk noodzakelijke nieuwe rechtshulpverzoeken binnen een afzienbare of redelijke termijn adequaat zullen worden beantwoord. Verder kan niet vooruit worden gelopen op de uitkomst van de vraag naar het tijdstip van invrijheidstelling van verdachte in Marokko.

BESLISSING

Het hof:
Schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd.
Beveelt de oproeping van de verdachte en een tolk in de Arabische (Marokkaanse) taal tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van de verdachte.
Stelt de stukken in handen van de advocaat-generaal teneinde door middel van een rechtshulpverzoek informatie op te vragen bij de Marokkaanse autoriteiten omtrent:
 de stand van zaken met betrekking tot de berechtingen van verdachte in Marokko;
 of er al dan niet sprake is van een onherroepelijke veroordeling in één of meer Marokkaanse strafzaken;
 het waarschijnlijke tijdstip van invrijheidstelling van verdachte in het geval van expiratie van de gevangenisstraf dan wel voorwaardelijke invrijheidstelling;
 de aard, omvang en periodes van de feiten die verdachte ten laste zijn gelegd in de eerder bedoelde lopende en afgeronde Marokkaanse strafzaken.
Stelt de stukken in handen van de advocaat-generaal teneinde een voorlichtingsrapportage omtrent verdachte te laten opmaken.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van, griffier,
en op 12 april 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.