ECLI:NL:GHARL:2021:12029

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21-002009-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar letsel door vuurwerkincident tijdens uitgaansavond

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1957, werd beschuldigd van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, nadat hij op 23 juli 2015 vuurwerk had gegooid tijdens een drukke uitgaansavond in [plaatsnaam]. Het slachtoffer, [naam benadeelde partij], liep gehoorschade en tinnitus op door het ontploffende vuurwerk. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van getuigen en de verdediging in overweging heeft genomen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling, maar dat het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 6.459,74. Het hof heeft de straf lager opgelegd dan in eerste aanleg, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002009-18
Uitspraak d.d.: 20 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 maart 2018 met parketnummer 1820349815 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 31 oktober 2019 en 10 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding (contactverbod) en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.J.P.M. Grijmans, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte, die onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld, kan daarin niet worden ontvangen voor zover dat hoger beroep is gericht tegen het onder 1 tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op [naam 1] en tegen het onder 2 tenlastegelegde, nu verdachte van deze feiten is vrijgesproken.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte – voor zover in hoger beroep nog van belang – ter zake het onder 1 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf van 200 uren te vervangen door 100 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 6.497,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover daarvoor vatbaar, vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 23 juli 2015 te [plaatsnaam] , [naam gemeente] aan [naam benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) gehoorschade/gehoorverlies en/of oorsuizen en/of concentratieproblemen, heeft toegebracht door het gooien van vuurwerk, dan wel een explosief voorwerp, naar/in de richting van voornoemde [naam benadeelde partij] ;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 23 juli 2015 te [plaatsnaam] , [naam gemeente] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door het gooien van vuurwerk, althans een explosief voorwerp, naar/in de richting van voornoemde [naam benadeelde partij] , en/of anderen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 23 juli 2015 te [plaatsnaam] , [naam gemeente] [naam benadeelde partij] heeft mishandeld door het gooien van vuurwerk, althans een explosief voorwerp, naar/in de richting van voornoemde [naam benadeelde partij] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvende) gehoorschade/gehoorverlies en/of oorsuizen en/of concentratieverlies ten gevolge heeft gehad.

Met betrekking tot het bewijs

Inleiding
In de avond van 23 juli 2015 was in [plaatsnaam] veel uitgaanspubliek op de been vanwege het evenement [naam evenement] . Verdachte wordt kort gezegd verweten dat hij die avond vuurwerk in de richting van één of meer personen heeft gegooid, als gevolg waarvan (zwaar) lichamelijk letsel is ontstaan.
Verweren van de raadsman
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Verdachte is in het verleden betrokken geweest bij incidenten met vuurwerk, waar hij in [plaatsnaam] om bekend staat. Dit maakt dat de getuigen die verdachte als dader hebben aangewezen bevooroordeeld zijn. Op de avond in kwestie is op meerdere momenten en op meer plaatsen in [plaatsnaam] vuurwerk afgestoken. Uit de tijdsaanduiding die de getuigen geven, blijkt dat hun verklaring een ander moment betreft dan het incident waar de aangifte van [naam benadeelde partij] op ziet. Verdachte stelt op het moment van dit incident nog thuis te zijn geweest, wat door de verklaring van zijn dochter wordt ondersteund. Verder is het volgens de raadsman onmogelijk om staande voor het café [naam café] vuurwerk zo te gooien dat het in de naast het café gelegen steeg belandt. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat in ieder geval de primair tenlastegelegde zware mishandeling niet kan worden bewezen. Van zwaar lichamelijk letsel is geen sprake, aangezien uit de geneeskundige verklaring niet blijkt dat de gehoorschade blijvend is. Bovendien kan het oorsuizen ook op een andere manier zijn veroorzaakt, zodat een causaal verband niet kan worden vastgesteld. Dit geldt te meer nu niet is gebleken wat voor soort vuurwerk het betrof. Het hoeft geen zwaar vuurwerk te zijn geweest.
Overwegingen van het hof
De stelling van de verdediging dat de getuigenverklaringen zien op een ander incident dan de aangifte van [naam benadeelde partij] volgt het hof niet. Zowel [naam benadeelde partij] als de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] hebben verklaard dat er vuurwerk op straat werd gegooid dat tussen het uitgaanspubliek ontplofte. Volgens deze getuigen werd het vuurwerk tussen het publiek gegooid door de hen bekende verdachte, die stond opgesteld voor café [naam café] . Dat het tijdstip waarop dit gebeurde niet in alle verklaringen exact overeenkomt, laat onverlet dat deze alle hetzelfde incident betreffen, te weten het incident waarbij [naam benadeelde partij] was betrokken. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat zowel [naam benadeelde partij] als voornoemde getuigen een tijdstip noemen binnen de bandbreedte van ongeveer één uur, te weten tussen 22:30 en 23:30 uur. Bovendien is door getuige [naam getuige 1] verklaard dat hij zag hoe verdachte, die hij al van vroeger kent, vuurwerk gooide dat in het groepje terechtkwam waar de hem eveneens bekende [naam benadeelde partij] deel van uitmaakte en dat hij verdachte daar onmiddellijk op aansprak. Verder is door verbalisanten die ter plaatse kwamen verklaard dat zij een persoon aantroffen met een bebloed onderbeen die aangaf last te hebben van oorsuizen als gevolg van vuurwerk. Dat verdachte ten tijde van het incident nog thuis zou zijn geweest, wordt door voormelde verklaringen voldoende weerlegd. Bovendien heeft verdachtes dochter [naam 2] , die dit volgens de verdediging zou hebben bevestigd, verklaard dat zij haar vader die avond weliswaar nog even thuis heeft aangetroffen, maar ‘dat je zo’n avond niet op je horloge kijkt’.
Op basis de aangifte en de verklaringen van voormelde getuigen stelt het hof vast dat verdachte in de late avond van 23 juli 2015 voor het café [naam café] aan de [adres 2] stond. Tussen 22:30 en 23:30 stak verdachte een stuk vuurwerk af, dat hij onderhands in de richting van de links van het café gelegen steeg gooide. Het vuurwerk belandde niet in de steeg, maar wel ter hoogte daarvan, op straat tussen het daar aanwezige uitgaanspubliek, meer specifiek tussen de benen van aangever [naam benadeelde partij] , waar het explodeerde. [naam benadeelde partij] liep een verwonding op aan zijn been en had onmiddellijk last van oorsuizen, ofwel tinnitus, dat op 10 september 2015 ook is gediagnosticeerd door KNO-arts [naam arts] . Ook heeft deze arts gehoorschade vastgesteld. Het causale verband tussen het ontploffende knalvuurwerk en de tinnitus staat genoegzaam vast. De enkele, niet-onderbouwde suggestie van de verdediging dat het ontstane letsel ook op een andere wijze dan door het exploderende vuurwerk kan zijn veroorzaakt, doet daar niet aan af. Tinnitus heeft naar algemene ervaringsregels een beperkende en storende invloed op het gehoor, wat zijn weerslag heeft op het (beroepsmatige) functioneren en op het algehele welbevinden. Gelet hierop en op het feit dat ruim zes jaar na dato geen verbetering is opgetreden, alsmede gezien de verwachting van de KNO-arts dat de aandoening waarschijnlijk permanent zal zijn, is sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Het primair en subsidiair tenlastegelegde feit veronderstellen dat verdachte – op zijn minst genomen voorwaardelijk – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Nu specifieke informatie over het type knalvuurwerk en dus ook over het effect en de risico’s daarvan bij het exploderen in de nabijheid van personen ontbreekt, kan niet worden bewezen dat verdachtes handelen een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel heeft doen ontstaan. De enkele door de getuigen weergegeven beleving van de kracht daarvan is daartoe onvoldoende. Verdachte moet daarom van het primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het ontploffen van knalvuurwerk in de nabije omgeving van personen brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op pijn en letsel met zich. Verdachte heeft, door knalvuurwerk af te steken en dit op straat te gooien terwijl zich daar veel uitgaanspubliek bevond, deze aanmerkelijke kans welbewust aanvaard. Het meer subsidiaire feit acht het hof daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 juli 2015 te [plaatsnaam] , [naam gemeente] , [naam benadeelde partij] heeft mishandeld door het gooien van vuurwerk in de richting van voornoemde [naam benadeelde partij] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende gehoorschade en oorsuizen ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken. Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een mishandeling die zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Door knalvuurwerk af te steken en dat weg te gooien in een drukke straat tijdens een uitgaansavond heeft verdachte buitengewoon roekeloos gehandeld. Verdachte heeft geen inzicht gegeven in de redenen van zijn gedrag, maar kennelijk voor lief genomen dat het vuurwerk anderen schade of letsel zou berokkenen. Het slachtoffer zal naar alle waarschijnlijkheid voorgoed moeten leven met de akelige gevolgen die verdachtes handelen voor hem heeft gehad. Het hof rekent verdachte zijn gedrag zeer aan.
Het hof zal een aanzienlijk lagere straf opleggen dan in eerste aanleg is opgelegd en dan in hoger beroep is gevorderd, onder meer omdat de primair tenlastegelegde zware mishandeling niet bewezen is geacht. Het hof betrekt verder in de straftoemetingsbeslissing dat de redelijke termijn van berechting, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in aanzienlijke mate is overschreden, te weten, respectievelijk ruim vijf maanden en een jaar en acht maanden, terwijl dit niet in overwegende mate aan verdachte valt toe te rekenen.
Het voorgaande afwegend, acht het hof het passend en geboden verdachte een taakstraf van 160 uren op te leggen, te vervangen door 80 dagen hechtenis, waarbij in verband met de overschrijding van de redelijke termijn een aftrek van tien procent is toegepast.
Voor het daarnaast opleggen van de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (inhoudende een contactverbod) ziet het hof geen aanleiding.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.459,74. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.497,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor het bedrag dat door de rechtbank is toegewezen, vermeerderd met de door de benadeelde partij ten behoeve van het hoger beroep gemaakte reiskosten. Verder is verzocht om vergoeding van de proceskosten voor de procedure in eerste aanleg, gelijk aan het door de rechtbank daarvoor conform de liquidatietarieven toegewezen bedrag van € 384,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1. meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Uit de slachtofferverklaring en de overige namens de benadeelde partij overgelegde stukken blijkt dat de tinnitus de benadeelde partij nog iedere dag ernstig hindert in zijn bezigheden. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade á € 6.000,- acht het hof in het licht hiervan niet onredelijk, zodat dit voor toewijzing in aanmerking komt.
Het bedrag dat is gevorderd voor de beschadiging van de broek is door de raadsman betwist, nu deze post onvoldoende zou zijn onderbouwd. De benadeelde partij heeft beenletsel opgelopen als gevolg van nabij ontploffend vuurwerk, zodat aannemelijk is dat zijn broek daarbij is beschadigd. Het gevorderde bedrag van € 75,- acht het hof redelijk en ook zonder nadere onderbouwing voor toewijzing vatbaar.
Het bedrag dat betrekking heeft op de ten behoeve van het hoger beroep gemaakte reiskosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering er aan in de weg staat dat in hoger beroep een schadepost wordt opgevoerd die niet reeds in eerste aanleg is gevorderd.
Verdachte is tot vergoeding van de materiële schade van € 459,74 en de immateriële schade van € 6.000,- gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof zal verdachte voorts veroordelen in de in eerste aanleg gemaakte proceskosten die op basis van het toen geldende liquidatietarief € 384,- bedragen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde voor zover dat ziet op [naam 1] en het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.459,74 (zesduizend vierhonderdnegenenvijftig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade en € 459,74 (vierhonderdnegenenvijftig euro en vierenzeventig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 384,00 (driehonderdvierentachtig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.459,74 (zesduizend vierhonderdnegenenvijftig euro en vierenzeventig cent) bestaande uit € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade en € 459,74 (vierhonderdnegenenvijftig euro en vierenzeventig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 67 (zevenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 juli 2015.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 20 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.