ECLI:NL:GHARL:2021:12028

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
21-002248-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 30 juni 2020, maar de appelschriftuur was te laat ingediend. De schriftuur, gedateerd op 28 augustus 2020, was pas op 21 augustus 2020 ontvangen, terwijl het hoger beroep op 10 juli 2020 was ingesteld. Dit betekent dat de termijn van veertien dagen, zoals voorgeschreven in artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering, niet was nageleefd.

Tijdens de zitting op 10 december 2021 heeft de advocaat-generaal betoogd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar zou moeten zijn, omdat het verzuim het gevolg was van een vergissing bij het openbaar ministerie en langdurig verlof van de betrokken officier van justitie. Het hof oordeelde echter dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het hof benadrukte dat van de officier van justitie verwacht mag worden dat zij zich aan de wettelijke termijnen houdt en dat bij langdurig verlof zorg gedragen moet worden voor waarneming van lopende zaken.

Het hof concludeerde dat er geen zwaarwegende maatschappelijke belangen waren die zouden moeten prevaleren boven het sanctioneren van de niet tijdig ingediende appelschriftuur. Daarom verklaarde het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk werd behandeld. Deze beslissing werd genomen in het belang van de rechtszekerheid en de naleving van de procesregels.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002248-20
Uitspraak d.d.: 20 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-830204-19 en 18-193239-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-017414-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteland] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd tot 1 februari 2022 om 13:40 uur. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. B.V. Rafaela, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De officier van justitie heeft een schriftuur houdende grieven ingediend, gedateerd 28 augustus 2020, die ter griffie van de rechtbank is ontvangen op 21 augustus 2020. Aangezien het hoger beroep was ingesteld op 10 juli 2020 is de schriftuur niet binnen de in artikel 410 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorgeschreven termijn van veertien dagen na de instelling van het hoger beroep ingediend.
De advocaat-generaal heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Hij heeft daartoe betoogd dat, zoals in de schriftuur is vermeld, het verzuim om tijdig een schriftuur in te dienen het gevolg is van een vergissing bij het openbaar ministerie. Het alsnog opmaken van een schriftuur heeft vervolgens enige tijd op zich laten wachten wegens langdurig verlof van de officier van justitie in kwestie.
Naar het oordeel van het hof is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Van de officier van justitie mag worden verwacht dat bij wet voorgeschreven termijnen worden nageleefd. In geval van langdurig verlof of andere complicaties van organisatorische aard, dient de officier van justitie zorg te dragen voor waarneming van lopende zaken.
Voor het niettemin inhoudelijk behandelen van de onderhavige strafzaak ziet het hof geen zodanig zwaarwegende maatschappelijke belangen dat deze zouden moeten prevaleren boven het sanctioneren van een niet tijdig ingediende appelschriftuur. Het hof zal de officier van justitie daarom met toepassing van artikel 416, derde lid, Sv niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Huizenga, griffier,
en op 20 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.