Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[verzoekster1] ,
verzoeksters in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5 februari 2020;
5.De motivering van de beslissing
4 januari 2018, zijnde de datum van de ontbinding van het huwelijk, als ingangsdatum aan te wijzen voor alle (eventuele) door de man te betalen onderhoudsbijdragen. Dat hij onderhoudsplichtig is volgt uit de wet en er liggen alimentatieverzoeken sinds medio 2017, zodat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met zijn onderhoudsverplichtingen jegens de vrouw en zijn kinderen.
€ 7.878,- in 2018 en € 6.436,83 in 2019. Daarbij heeft ze in de eerste helft van 2018 meer gewerkt (en meer inkomsten genoten) omdat zij toen een tussenjaar had en nog niet studeerde, dan nadien. In september 2018 is ze gaan studeren, maar is ze daarnaast wel blijven werken. Het hof is dan ook van oordeel dat de inkomsten van [verzoekster2] bij [naam1] als structurele inkomsten moeten worden beschouwd, die van invloed zijn op de hoogte van de eventuele bijdrage.
1 september 2018, toen zij ging studeren, haar inkomen ruimschoots haar behoefte van
€ 600,- per maand oversteeg. Het hof gaat er daarom van uit dat zij in die periode, waarin zij geen studiekosten had, geen behoefte had aan een bijdrage in haar levensonderhoud.
16 juli 2019 in dienst getreden bij [naam1] , zoals eerder haar zus deed. Haar inkomsten bedroegen volgens de desbetreffende jaaropgaves € 3.390,- in 2019 en € 6.311,- in 2020.
1 januari 2020 vast op € 1.820,- per maand, zoals ook de rechtbank heeft gedaan.
€ 510,- per maand. Voor [verzoekster2] wordt de door de man te betalen bijdrage begrensd door de hoogte van haar aanvullende behoefte. De door de man te betalen bijdrage (zijn aandeel) in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoekster2] wordt over deze periode gesteld op
€ 155,-- per maand.
1 januari 2020 op (€ 2.190,- minus € 1.309,- =) € 881,- netto per maand. Dit komt neer op een bijdrage van € 1.763,- bruto per maand. Voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2020 neemt het hof de berekening van de rechtbank van de aanvullende behoefte van de vrouw over, zijnde (€ 2.190,- minus € 1.820,- =) € 370,-- netto per maand en € 500,- bruto per maand.
- overigens door de man met stukken voldoende onderbouwde - lasten. De in zijn verweerschrift genoemde premie levensverzekering van € 184,- per maand heeft de man niet met stukken aangetoond en heeft de man ook niet in zijn draagkrachtberekening opgenomen zodat het hof hier geen rekening mee zal houden.