ECLI:NL:GHARL:2021:11994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
P21/0317
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de verlenging van terbeschikkingstelling met twee jaren na beoordeling van recidiverisico en behandelstatus

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 juli 2021. De rechtbank had de terbeschikkingstelling van de verdachte verlengd met een termijn van twee jaren. Het hof bevestigt deze beslissing met aanvulling van gronden. De terbeschikkinggestelde, geboren in 1992 en verblijvende in een Forensisch Psychiatrisch Centrum, had in hoger beroep aangevoerd dat de terbeschikkingstelling niet met twee jaar, maar met één jaar moest worden verlengd, omdat de maatregel gemaximeerd zou zijn tot vier jaar. Het hof oordeelt echter dat de rechtbank niet expliciet heeft beslist over de maximale duur van de maatregel, maar dat dit impliciet blijkt uit de overwegingen van de rechtbank. Het hof concludeert dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de terbeschikkinggestelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen. De advocaat-generaal heeft de verlenging van de maatregel met twee jaren bepleit, en het hof volgt dit standpunt. Het hof bevestigt dat de terbeschikkingstelling ongemaximeerd is, en dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden is genomen. De terbeschikkingstelling wordt verlengd met twee jaren, omdat de behandeling en resocialisatie meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van één jaar. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.

Uitspraak

TBS P21/0317
Beslissing d.d. 30 december 2021
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] op [geboortedag] 1992,
verblijvende in Forenisch Psychiatrisch Centrum (hierna: FPC) [instelling] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 2 juli 2021. Deze beslissing houdt in de verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaren.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
̶ het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
̶ de beslissing waarvan beroep;
̶ de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 9 juli 2021;
̶ de brief van de terbeschikkinggestelde ingekomen ter griffie op 22 oktober 2021;
̶ de aanvullende informatie van FPC [instelling] van 26 november 2021, met als bijlage de wettelijke aantekeningen van februari 2021 tot en met oktober 2021.
Het hof heeft ter zitting van 16 december 2021 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts, advocaat te 's-Gravenhage, en de advocaat-generaal mr. R. Segerink.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De terbeschikkinggestelde heeft zich op het standpunt gesteld dat de terbeschikkingstelling niet met twee jaar, maar met één jaar moet worden verlengd. Bepleit is dat de maatregel is gemaximeerd en daarmee beperkt tot vier jaar, zodat deze bij een verlenging met twee jaar na afloop van die termijn expireert. Daartoe is aangevoerd dat uit de jurisprudentie volgt dat alleen wanneer de opleggingsrechter evident heeft verzuimd te oordelen over de vraag of de maatregel is gemaximeerd er voor de verlengingsrechter ruimte bestaat alsnog vast te stellen dat de maatregel is opgelegd ter zake van geweldsdelict. Dit oordeel moet dan in redelijkheid voorzienbaar zijn voor de terbeschikkinggestelde. Aan deze voorwaarden is in casu, anders dan de verlengingsrechter heeft beslist, niet voldaan. Nu het vonnis van de opleggingsrechter geen uitdrukkelijke beslissing bevat dat er sprake was van een geweldsdelict, en evenmin voorzienbaar was dat het indexdelict een geweldsdelict was, moet het ervoor worden gehouden dat de maatregel niet is opgelegd ter zake van een geweldsdelict en dat de terbeschikkingstelling gelet op artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is beperkt tot de duur van vier jaren. Verwezen wordt nog naar de beslissing van de rechter die de opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden heeft omgezet in een terbeschikkingstelling met verpleging en heeft overwogen dat de maatregel is beperkt tot vier jaren.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing waarvan beroep. Aan de voorwaarden voor verlenging van de maatregel is voldaan. Blijkens de informatie van de kliniek wordt het recidiverisico bij het wegvallen van het huidige kader ingeschat als hoog. De terbeschikkinggestelde staat aan het begin van zijn behandeling, hij heeft nog een lange weg te gaan wat betreft resocialisatie, en beschikt op dit moment nog niet over verlofmogelijkheden buiten de kliniek. Bij deze stand van zaken is een verlenging van de maatregel met twee jaren aangewezen.
Voorts heeft de advocaat-generaal zich – overeenkomstig het oordeel van de rechtbank als verlengingsrechter – op het standpunt gesteld dat de terbeschikkingstelling ongemaximeerd is. Hoewel de opleggingsrechter niet expliciet heeft aangegeven of sprake is van een (on)gemaximeerde terbeschikkingstelling, kan uit de motivering van de sanctie worden afgeleid dat de rechtbank de bewezenverklaarde feiten kwalificeert als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en derhalve een feit oplevert als bedoeld in artikel 38e, eerste lid Sr. Nu de opleggingsrechter heeft overwogen – zij het impliciet – dat de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, heeft de verlengingsrechter gelet op de jurisprudentie hieromtrent niet meer de bevoegdheid zich opnieuw over deze vraag uit te laten. Het oordeel van de omzettingsrechter dat sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling doet daaraan niet af, nu het veroordelend vonnis als leidraad dient te worden genomen.
Het oordeel van het hof
Bevestiging
Het hof is met aanvulling van gronden als hierna weergegeven van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom zal het hof de beslissing waarvan beroep met die aanvulling bevestigen.
Duur van de verlenging
Het hof heeft als uitgangspunt dat de terbeschikkingstelling verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren wanneer aannemelijk is geworden dat de behandeling en resocialisatie van de terbeschikkinggestelde in het bestaande juridisch kader meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Maximale duur van de maatregel
De terbeschikkinggestelde is bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 mei 2019 ter zake van bedreiging veroordeeld tot een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De opleggingsrechter heeft in dit geval niet uitdrukkelijk beslist over de vraag of de maatregel is gemaximeerd of niet. Bij beslissing van 19 oktober 2019 heeft de rechtbank als omzettingsrechter bevolen dat de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd. De omzettingsrechter heeft voorts overwogen dat de terbeschikkingstelling gemaximeerd is.
In geval van oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden schrijft de wet niet voor dat in het vonnis moet worden opgenomen of sprake is van een geval ex artikel 38e, eerste lid Sr. De verplichting tot een dergelijke beslissing bij het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden vloeit voort uit een arrest van de Hoge Raad (zie HR 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:116, NJ 2018/147).
Het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 mei 2019 waarbij de maatregel van terbeschikkingstelling werd opgelegd houdt met betrekking tot de bewezenverklaring het volgende in:
“Op het moment dat [slachtoffer] op de locatie bij de kamer van verdachte aankwam en in de kamer keek zag hij dat verdachte op de grond lag. Hierop heeft [slachtoffer] verdachte op zijn bed gezet. Omdat voor [slachtoffer] duidelijk was dat verdachte onder invloed was van drugs, mogelijk in combinatie met alcohol, heeft [slachtoffer] tegen verdachte gezegd dat hij een zogenaamde ‘time-out’ kreeg. Hierop is verdachte overeind gesprongen van zijn bed en heeft hij een groot keukenmes uit een open kast gepakt. Hiermee heeft verdachte meerdere steekbewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer] . Verdachte is daarna met het mes in zijn hand op [slachtoffer] afgelopen, waarna [slachtoffer] de kamer van verdachte heeft verlaten, de deur heeft dichtgetrokken en 112 heeft gebeld.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn ter plaatse gekomen en zagen dat verdachte een mes in zijn rechterhand had. Verdachte gaf aan verbalisanten aan dat hij zijn begeleider dood ging steken als hij hem tegenkwam. [slachtoffer] hoorde dat verdachte tegen de verbalisanten zei dat hij [slachtoffer] dood ging steken.
[verbalisant 1] heeft tot drie maal toe tegen verdachte gezegd dat hij het mes moest laten vallen. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat verdachte het mes vasthield en hiermee om zich heen begon te zwaaien en stekende bewegingen maakte. Vervolgens zagen zijn dat verdachte ineens opstond en met het mes vooruit in versnelde pas hun kant opkwam. [verbalisant 1] heeft snel de deur dichtgedaan. [verbalisant 2] heeft verdachte horen zeggen dat hij iedereen zou neersteken die bij hem in de buurt kwam.
Ook verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zijn ter plaatse gekomen. Tijdens het contact met verdachte heeft [verbalisant 4] verdachte meerdere malen horen zeggen: “ik ga jullie doodsteken” en “ik snij jullie hoofd open”.
(…) Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de overtuiging gekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde bedreigingen van [slachtoffer] en [verbalisant 1] .”
Met betrekking tot de overwegingen ten aanzien van de straf en/of maatregel houdt het vonnis (onder meer) nog het volgende in:
“Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die behoren tot een van de misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk is. (…)
Er moet tevens ernstig rekening worden gehouden met het feit dat verdachtewederom(onderstreping door het hof)
een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, indien hij niet behandeld wordt. De rechtbank zal om die reden de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.”
Weliswaar heeft de rechtbank als opleggingsrechter niet met zoveel woorden beslist dat de maatregel ongemaximeerd is, maar dat oordeel ligt niet alleen reeds besloten in de hierboven weergegeven bewijsoverwegingen, maar kan ook geen ander zijn gelet op de overweging van de rechtbank als opleggingsrechter dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte
wederomeen misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gezien het voorgaande overweegt het hof dat het oordeel van de omzettingsrechter dat de terbeschikkingstelling gemaximeerd is onbegrijpelijk is, alsmede innerlijk tegenstrijdig ten gevolge van het vermelden van de onjuiste maatstaf. Nu de beslissing van de opleggingsrechter duidelijk is, ontbreekt er een grond om aan te nemen dat in redelijkheid bij de veroordeelde de verwachting kon ontstaan dat de duur van de terbeschikkingstelling beperkt zou zijn tot vier jaren.

Beslissing

Het hof:
Bevestigt met aanvulling van grondenals voormeld de beslissing van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 juli 2021 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde].
Aldus gedaan door
mr. M. Keppels als voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. P.C. Vegter als raadsheren,
en drs. I.M. van Woudenberg en drs. C.J.J.C.M. van Gestel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. F.A.A.M. van der Veen als griffier,
en op 30 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
De raden en mr. P.C. Vegter zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.