ECLI:NL:GHARL:2021:11970

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
200.294.009/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijke gezagskwestie na psychiatrische problematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitoefening van het ouderlijk gezag over twee minderjarige kinderen, geboren uit een in 2015 verbroken relatie. De moeder, die kampt met psychiatrische problematiek, verzoekt het hof om het gezamenlijk ouderlijk gezag te handhaven, terwijl de vader verzoekt om het ouderlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag. De moeder is sinds 2018 onder toezicht gesteld en heeft in de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling doorgemaakt in haar behandeling. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat de ouders gezamenlijk verantwoordelijk moeten blijven voor hun kinderen. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarin de vader alleen met het ouderlijk gezag was belast, en wijst het verzoek van de vader af. De ouders worden aangespoord om samen te werken aan hun ouderschap en communicatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.009/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 173755)
beschikking van 23 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] , feitelijk verblijvende te [woonplaats2] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.W. de Jong te Leeuwarden,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats3] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.E. van Hoeve te Sneek.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 7 mei 2021;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de moeder van 1 december 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 3 december 2021 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 8 december 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 december 2021 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door mr. Buitenhuis (kantoorgenoot van mr. De Jong). Ook is mr. Van Hoeve verschenen. De vader heeft via een beeldbelverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Namens Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (verder: de GI), die in deze procedure door het hof als informant is aangemerkt en is opgeroepen voor de mondelinge behandeling, zijn verschenen [naam1] en [naam2] .

3.De feiten

3.1
Uit de - in 2015 verbroken - affectieve relatie van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2011;
- [de minderjarige2] , [in] 2013.
De vader heeft de kinderen erkend. Op 16 juli 2015 is in het gezagsregister aangetekend dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag zijn belast over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna samen ook: de kinderen).
3.2
Vanaf het uiteengaan van de ouders in 2015 tot december 2017 woonden [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder. Sinds 4 december 2017 verblijven de kinderen feitelijk bij de vader. Hun verblijf bij de vader is later geformaliseerd via een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader. Inmiddels is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald.
3.3
Sinds 3 januari 2018 is er sprake van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst tot 3 januari 2023.
3.4
De moeder kampt met psychiatrische problematiek. Zij is bekend met psychoses. In verband daarmee is zij in oktober 2020 opgenomen bij een kliniek van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) (aanvankelijk op grond van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte GGZ; eerst op een gesloten afdeling en vanaf januari 2021 op een open afdeling) en verblijft momenteel in een zelfstandige woning op het terrein van de GGZ.
3.5
Van eind 2019 tot januari 2021 heeft er geen omgang plaatsgevonden tussen de moeder en de kinderen. Sindsdien vindt er eens per vier weken een door [naam3] begeleid omgangsmoment plaats gedurende één uur op het terrein van de GGZ.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader voortaan alleen zal zijn belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , voor zover zijn bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten.
4.2
De moeder komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de beslissing over het ouderlijk gezag, en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vader om het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te beëindigen en hem te belasten met het eenhoofdig gezag, af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking, (zo leest het hof) voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Procedure in eerste aanleg
5.1
De moeder stelt dat zij niet op de hoogte is gebracht van het door de vader ingediende verzoekschrift en van de geplande mondelinge behandeling in eerste aanleg. Zij is dus niet gehoord in eerste aanleg. De moeder heeft - daargelaten het antwoord op de vraag of de rechtbank bij de totstandkoming van de bestreden beschikking heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor - geen belang bij behandeling van deze klacht. De procedure in hoger beroep strekt er immers mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren. De moeder heeft in hoger beroep de zaak met betrekking tot het ouderlijk gezag in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd, is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken en heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt.
Gezag
5.2
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Uitgangspunt van de wetgever is aldus dat ouders het ouderlijk gezag over hun kinderen gezamenlijk uitoefenen. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast. De vader is van mening dat sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie. De moeder bestrijdt dat.
5.4
De moeder stelt zich bovendien primair op het standpunt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden. Volgens de moeder was er in 2015, toen de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de kinderen zijn belast, ook reeds sprake van psychiatrische problematiek aan haar zijde en van een verstoorde relatie tussen de ouders. Het hof is van oordeel dat er wel sprake is van gewijzigde omstandigheden. Ten tijde van de indiening van het verzoekschrift van de vader woonden de kinderen inmiddels, anders dan in 2015, niet meer bij de moeder maar bij de vader. Ook was er in het geheel geen contact en dus geen communicatie tussen de ouders. Deze gewijzigde omstandigheden maken dat opnieuw beoordeeld kan worden of het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gewijzigd moet worden. In dat kader overweegt het hof als volgt.
5.5
De GI heeft eind 2019, op grond van de omstandigheden op dat moment, de vader geadviseerd een verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag in te dienen. Het hof stelt voorop dat in hoger beroep het voorliggende verzoek van de vader ex nunc dient te worden getoetst, te weten aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich nu voordoen.
5.6
Weliswaar is er op dit moment geen dan wel nauwelijks sprake van communicatie tussen de ouders, maar niet is gebleken dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] klem of verloren dreigen te raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of dat het anderszins in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk is dat het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt beëindigd.
5.7
De vader heeft in het licht van voornoemd uitgangspunt onvoldoende onderbouwd dat de ouders niet in staat zijn gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit te oefenen. Zo heeft hij geen concrete en recente voorbeelden kunnen noemen waaruit blijkt dat de moeder te nemen beslissingen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft belemmerd. Het enkele feit dat de ouders gedurende twee jaar geen contact hebben gehad, acht het hof in dit geval onvoldoende. Een belangrijke reden hiervoor was immers dat het in die periode helemaal niet goed ging met de moeder, wat in oktober 2020 heeft geleid tot een (gesloten) opname van de moeder in een GGZ-kliniek. De moeder heeft daar intensieve hulp ontvangen, zich ingespannen om haar psychiatrische problematiek onder controle te krijgen en zij heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Inmiddels heeft zij een behandeling ondergaan en nu gaat het, zo blijkt uit een verklaring van de behandelend GGZ-arts en psychiater van 3 december 2021, al meerdere maanden goed met haar. Er is geen indicatie voor een blijvende opname van de moeder en er wordt gezocht naar een passende vervolgwoonplek in een beschermde woonvorm. De zorgmachtiging loopt 22 februari 2022 af en volgens de arts en de psychiater is er geen indicatie om deze machtiging te verlengen. De moeder is goed in de samenwerking, er is al langere tijd geen sprake van drugsgebruik en de moeder wordt als wilsbekwaam beschouwd. Verder is de moeder medicatie- en therapietrouw. Het risico op opnieuw een psychose samen met een klinische opname is vanuit medisch standpunt minimaal. De kans op een terugval in drugsgebruik is eveneens minimaal gezien de langere duur dat de moeder in remissie is en gezien de beschermende factoren, aldus de arts en psychiater.
5.8
Voorop staat dat de vader en de moeder beiden de ouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn. Het is aan hen beiden om zich tot het uiterste in te spannen om samen de verantwoordelijkheid voor hun kinderen te dragen. Het hof is niet gebleken dat de ouders eraan hebben gewerkt om hun ouderschap, onderlinge verstandhouding, samenwerking en communicatie te verbeteren, noch dat de GI daartoe een poging heeft gedaan in het kader van de al langer lopende ondertoezichtstelling en evenmin sinds het moment dat het weer beter gaat met de moeder.
Ter zitting heeft de moeder onbetwist verklaard dat zij sinds een paar maanden een mentor heeft. Ook is het de bedoeling dat de moeder, nadat zij het terrein van de GGZ-instelling heeft verlaten, in een beschermde woonvorm gaat wonen. Het hof is van oordeel dat met behulp van de mentor, de overige betrokken hulpverleners en de jeugdbeschermer van de GI bekeken dient te worden op welke manier de moeder - naast de al geldende omgangsregeling en naar haar eigen vermogen - een invulling kan geven aan haar ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het is gelet op de positieve ontwikkeling van de moeder te prematuur om nu te concluderen dat de moeder door haar persoonlijke problematiek niet in staat is samen met de vader het ouderlijk gezag over de kinderen uit te oefenen en dat daarom haar ouderlijk gezag zou moeten worden beëindigd. Bovendien is eenhoofdig ouderlijk gezag niet de oplossing voor de door de vader geuite bezwaren voor gezamenlijk ouderlijk gezag. Immers ook indien de vader eenhoofdig belast zou blijven met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is hij ingevolge de wet niet alleen verplicht om de ontwikkeling van de banden van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met de moeder te bevorderen en de moeder te informeren over de kinderen, maar ook om de moeder - zo nodig door tussenkomst van derden - te consulteren omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen (artikel 1:377b BW). Het hof vindt het zorgelijk dat de vader sinds de bestreden beschikking, waarbij hij met het eenhoofdig ouderlijk gezag is belast, de moeder op geen enkele manier meer heeft geïnformeerd en/of geconsulteerd over de kinderen. Er bestaat een risico dat de moeder bij eenhoofdig ouderlijk gezag van de vader buitenspel wordt gezet en geen rol meer krijgt in het leven van de kinderen. Het hof is van oordeel dat, vooralsnog binnen de kaders van de ondertoezichtstelling, in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de ouders verder moeten werken aan hun ouderschap, onderlinge verstandhouding en het verbeteren van hun onderlinge samenwerking en communicatie, een en ander naar vermogen van beide ouders.
5.9
Met betrekking tot de door de GI aangevoerde omstandigheid dat het woonperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt, merkt het hof op dat dit niet relevant is voor het verzoek tot wijziging van het ouderlijk gezag. Daarbij komt dat de moeder ermee instemt dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De moeder stelt het woonperspectief van de kinderen dus niet ter discussie.
5.1
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat niet is voldaan aan het hiervoor genoemde toetsingscriterium om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 10 februari 2021, voor zover daarbij de vader alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is belast, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vader om het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te beëindigen en om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te belasten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander, en S. Rezel, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.