ECLI:NL:GHARL:2021:1194

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
21-006546-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met de dood van een beveiliger

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van bedreiging met de dood van een beveiliger in een horecagelegenheid. De feiten vonden plaats op 28 juli 2019, toen de verdachte, na een conflict in de horecagelegenheid, dreigende woorden uitte richting de beveiliger. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging.

Tijdens de zitting van het hof op 26 januari 2021 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De advocaat-generaal heeft gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreiging heeft geuit en dat deze bedreiging, gezien de omstandigheden, voldoende was om bij de beveiliger vrees te veroorzaken. Het hof heeft de vrijspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de bedreiging.

De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van drie jaren, en daarnaast een taakstraf van 60 uren. Tevens is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, waarbij deze is omgezet naar een taakstraf van 60 uren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006546-19
Uitspraak d.d.: 9 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2019 met parketnummer 18-180126-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-128696-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen met dien verstande dat de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wordt omgezet naar een taakstraf voor de duur van 60 uren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsman, mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 28 juli 2019 te [plaats] [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen "Mijn broer schiet je morgen met een 9 MM dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de raadsman is ter zitting van het hof betoogd, dat de door verdachte geuite bewoordingen in combinatie met de context waarin dit heeft plaatsgevonden geen bedreiging in de zin van artikel 285 Sr oplevert. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof stelt op basis van de aangifte en het proces-verbaal van aanhouding met betrekking tot de feiten het volgende vast. Verdachte bevond zich ’s nachts in een horecagelegenheid. Aangever, beveiliger van die zaak, kreeg van het barpersoneel het verzoek om een lastige vrouwelijke, hem onbekende klant (naar later bleek: verdachte) eruit te zetten omdat zij zich vervelend gedroeg richting het personeel. De beveiliger trof verdachte aan en zag dat ze met glazen naar het personeel wilde gooien. De beveiliger kon haar tegenhouden, werkte haar naar de grond en bracht haar daarna naar buiten. Daar uitte verdachte meermalen en op een serieuze toon de tenlastegelegde bewoordingen, zij keek daarbij in de richting van aangever.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Niet is vereist dat bij de bedreigde daadwerkelijk vrees voor tenuitvoerlegging van de bedreiging is ontstaan. Het is voldoende dat de bedreiging in het algemeen geschikt is om de vrees voor tenuitvoerlegging van de bedreiging teweeg te brengen. De beoordeling of sprake is van vrees bij de bedreigde is daarmee geobjectiveerd.
Aan dit vereiste is in dit geval voldaan, in die zin dat bij aangever door de door verdachte geuite bewoordingen naar hun aard en de omstandigheden waaronder deze werden gedaan de redelijke vrees kon ontstaan dat de broer van verdachte hem van het leven zou beroven. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 juli 2019 te [plaats] [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen "Mijn broer schiet je morgen met een 9 MM dood".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van een beveiliger van een horecagelegenheid. Dergelijke misdrijven veroorzaken gevoelens van angst en onzekerheid bij slachtoffers.
Het hof heeft bij de straftoemeting - ten nadele van verdachte - in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 december 2020 - meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens strafbare feiten waaronder ook voor gewelds- en agressiedelicten.
De raadsman heeft ter zitting van het hof verzocht om in het geval van een strafoplegging af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof zal deze straffen aan verdachte opleggen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 7 november 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, parketnummer
18-128696-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. Ter zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf wordt omgezet in een taakstraf voor de duur van 60 uren.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2018 met parketnummer 18-128696-18, te weten een gevangenisstraf voor de duur van twee weken,
een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 9 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.