ECLI:NL:GHARL:2021:11891

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
200.286.199/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onverschuldigde betaling en misbruik van omstandigheden in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Groot Gooi B.V. tegen een uitspraak van de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat er sprake was van onverschuldigde betaling door [geïntimeerde], die een bedrag van € 20.000,- had betaald aan Groot Gooi. Groot Gooi was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat de betaling niet onverschuldigd was, maar voortvloeide uit een schikkingsovereenkomst. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had beslist dat er sprake was van onverschuldigde betaling. Het hof concludeerde dat, zelfs als [geïntimeerde] een beroep zou hebben gedaan op misbruik van omstandigheden of dwaling, dit beroep niet zou slagen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [geïntimeerde] tot terugbetaling van het ontvangen bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten van Groot Gooi voor zowel de kantonrechter als het hof. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om goed op de hoogte te zijn van hun rechten en plichten bij het aangaan van overeenkomsten, en dat een beroep op wilsgebreken goed onderbouwd moet zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.199/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland locatie Almere 8454907)
arrest van 28 december 2021
in de zaak van
Groot Gooi B.V.,
gevestigd in Huizen,
appellante,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
Groot Gooi,
advocaat: mr. D.J.A. van den Berg,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. A.M. Worst.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Bij tussenarrest van 26 januari 2021 is een mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald. Van die mondelinge behandeling op 26 maart 2021 is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
Vervolgens zijn de volgende stukken gewisseld:
- de memorie van grieven met producties van Groot Gooi, van 8 juni 2021;
- de memorie van antwoord met producties van [geïntimeerde] , van 17 augustus 2021;
- de op 12 oktober 2021 genomen akte uitlating producties van Groot Gooi.
1.3
Beide partijen hebben hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd. Het hof heeft een datum voor arrest bepaald, welke datum daarna is vervroegd.

2.Waar gaat deze procedure over?

2.1
[geïntimeerde] heeft op 29 en 30 juli 2019 in totaal € 20.000,- aan Groot Gooi betaald en dit bedrag, met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, teruggevorderd met een beroep op onverschuldigde betaling.
2.2
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en Groot Gooi veroordeeld in de proceskosten. Groot Gooi kan zich niet in die uitspraak vinden. Zij vermeldt in totaal tien genummerde bezwaren (‘grieven’) in haar memorie van grieven, waarvan twee met
nummer 4. Daarmee bepleit zij dat het hof de uitspraak van de kantonrechter vernietigt, de vordering van [geïntimeerde] alsnog afwijst en hem veroordeelt tot terugbetaling van wat Groot Gooi ter uitvoering van dat vonnis heeft betaald, met wettelijke rente en onder veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en het hof.
2.3
Het hof is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. En zelfs als rekening zou worden gehouden met wat [geïntimeerde] aanvoert ter onderbouwing van zijn opvatting dat sprake is van misbruik van omstandigheden of dwaling, zou het hof niet tot het oordeel komen dat Groot Gooi het van [geïntimeerde] ontvangen bedrag had moeten terugbetalen.
Het hof zal dat hieronder uitleggen, nadat eerst kort de feiten zijn vastgesteld.

3.Het oordeel van het hof

de feiten
3.1
[geïntimeerde] woont aan de [adres1] in [woonplaats] . Dat perceel kijkt uit op het terrein van DS Group B.V. (hierna DS) waarop Villa Slingerbosch staat. Daarin wordt een zorginstelling geëxploiteerd door een aan DS gelieerde onderneming die hierna wordt aangeduid als Slingerbosch. Voor het uitbreiden van de zorginstelling met een aanbouw in de richting van de woning van [geïntimeerde] heeft DS in september 2016 een omgevingsvergunning gekregen.
3.2
Tegen de vergunningverlening hebben [geïntimeerde] en bewoners van twee andere woningen in de omgeving (respectievelijk de heer [naam1] en de heer [naam2] met mevrouw [naam3] ), die hierna samen worden aangeduid als ‘de omwonenden’, vergeefs bezwaar gemaakt en beroep ingesteld. De omwonenden hebben vervolgens op
20 februari 2018 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
3.3
Voor het realiseren van de uitbreiding wilde Slingerbosch een aangrenzend stuk grond aankopen dat eigendom was van Groot Gooi (een deel van het perceel aan de [adres2] ), maar alleen als zij direct met de bouw kon beginnen en er geen procedures meer zouden lopen tegen de afgegeven omgevingsvergunning. Groot Gooi heeft Slingerbosch toegezegd dat zij zou proberen daarover een regeling met de omwonenden te treffen.
3.4
Groot Gooi en de omwonenden, die zijn bijgestaan door een advocaat, hebben met elkaar onderhandeld en op 28 maart 2018 een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin staat dat de omwonenden het ingestelde hoger beroep bij de Raad van State intrekken nadat Groot Gooi € 30.000,- zal hebben betaald aan zowel [geïntimeerde] , [naam1] en [naam2] met [naam3] . De bedragen zijn betaald en de omwonenden hebben hun hoger beroep ingetrokken.
3.5
Daarna is gebleken dat de uitbreiding van de zorginstelling niet volgens plan kon worden uitgevoerd, omdat een op het terrein van DS gelegen bunker een monumentale status kreeg en de uitbreiding daardoor opgeschoven moest worden in de richting van het perceel van [geïntimeerde] . DS heeft een wijziging van de omgevingsvergunning aangevraagd en die op 27 november 2018 verkregen. [geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3.6
Op voorstel van DS hebben Slingerbosch en [geïntimeerde] op 28 maart 2019 een vaststellingsovereenkomst getekend waarin is vastgelegd dat [geïntimeerde] zijn bezwaar zou intrekken na betaling door Slingerbosch van € 10.000,- en waarin Slingerbosch nog andere verplichtingen op zich nam. Na ontvangst van genoemd bedrag heeft [geïntimeerde] zijn bezwaar ingetrokken.
3.7
De aanbouw is gerealiseerd zonder aankoop van grond van Groot Gooi, waarna Groot Gooi aanspraak maakte op schadevergoeding van Slingerbosch en Slingerbosch niet bereid bleek de € 30.000,- te vergoeden die Groot Gooi aan [geïntimeerde] had betaald, omdat [geïntimeerde] daarna nog bezwaar had ingesteld. Slingerbosch en Groot Gooi hebben op
1 juli 2019 een vaststellingsovereenkomst getekend waarin onder meer is opgenomen dat het Groot Gooi vrijstaat € 30.000,- van [geïntimeerde] terug te vorderen mits dat geen schade toebrengt aan de positie van Slingerbosch.
3.8
In een e-mail van 25 juli 2019 aan [geïntimeerde] , [naam2] en [naam1] en cc de advocaat van Groot Gooi heeft de directeur van Groot Gooi meegedeeld dat een brief van zijn advocaat klaarligt maar dat hij, ter voorkoming van juridische strijd, voorstelt dat [geïntimeerde] binnen een week hetzij € 30.000,- hetzij € 20.000,- terugstort en dat hij graag voor maandag 12:00 uur hun reactie ontvangt, anders geeft hij de zaak uit handen.
[geïntimeerde] heeft vervolgens op 29 juli 2019 per e-mail geantwoord:
“Wij willen U ook de juridische strijd besparen. Daarom verzoeken wij U Uw bankrekening nummer aan ons op te geven van Groot Gooi B.V. waarop wij 20.000,00 euro kunnen overmaken.”
Genoemd bedrag is vervolgens door [geïntimeerde] betaald, zoals al onder 2.1 staat.
de grieven van Groot Gooi
3.9
Groot Gooi heeft tien genummerde bezwaren (“grieven”) tegen het vonnis van de kantonrechter opgeworpen.
Grief 1is gericht tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. Bij bespreking daarvan heeft Groot Gooi geen belang meer omdat het hof hiervoor zelf de van belang zijnde feiten heeft vastgesteld. Daarbij is rekening gehouden met de bezwaren van Groot Gooi.
3.1
Met
grief 2protesteert Groot Gooi terecht tegen de verwerping van haar verweer dat de betaling door [geïntimeerde] niet onverschuldigd was. Die betaling is immers gebaseerd op de schikkingsovereenkomst die tot stand is gekomen doordat [geïntimeerde] op 29 juli 2019 het aanbod van Groot Gooi heeft aanvaard (zie 3.8). Dat bedrag was [geïntimeerde] daarom, anders dan [geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn vordering heeft gesteld, aan Groot Gooi verschuldigd.
Het hof hoeft daarom niet meer in te gaan op de
overige grievendie zijn gericht tegen de toewijzing van de vordering van [geïntimeerde] en de overwegingen waarmee de kantonrechter die beslissing heeft gemotiveerd. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] is niet ter zake doende.
het beroep van [geïntimeerde] op een wilsgebrek
3.11
In hoger beroep heeft [geïntimeerde] een tweede grondslag voor zijn vordering aangevoerd. Onder verwijzing naar artikel 3:51 lid 3 BW betoogt hij dat hij zich bij wijze van verweer tegen de vordering van Groot Gooi beroept op misbruik van omstandigheden dan wel dwaling als gronden voor vernietiging van de overeenkomst.
3.12
[geïntimeerde] ziet dan over het hoofd dat hij als eiser een grondslag voor zijn rechtsvordering tot terugbetaling door Groot Gooi moet hebben en dat hij zich in deze procedure niet verweert tegen een rechtsvordering van Groot Gooi. [geïntimeerde] heeft zijn beroep op een wilsgebrek als tweede grondslag niet uitgewerkt in een vermeerdering van eis waarbij hij vernietiging heeft gevorderd van de met Groot Gooi gesloten overeenkomst. En gesteld noch gebleken is dat hij een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring heeft uitgebracht aan Groot Gooi waarop hij zich nu beroept.
3.13
Daargelaten wat onder 3.12 is overwogen, en dus ten overvloede, zou het hof, als het had moeten oordelen over de gestelde wilsgebreken, het beroep daarop hebben afgewezen.
Het is begrijpelijk dat [geïntimeerde] spijt heeft gekregen van zijn reactie op het onder 3.8 vermelde voorstel, maar dat levert nog geen wilsgebrek op.
3.14
Van misbruik van omstandigheden is volgens artikel 3:44 lid 4 BW sprake “wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden”. Er moet, kortom, sprake zijn van bijzondere, tot een (psychische dan wel economische) dwangtoestand leidende omstandigheden die een partij bewegen tot het verrichten van een rechtshandeling, terwijl diens wederpartij op de hoogte is van het bestaan van bedoelde omstandigheden en bevordert dat de beknelde partij de rechtshandeling verricht, hoewel hij weet dat de beknelde partij bij handelen in alle vrijheid de rechtshandeling niet zou hebben verricht.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat sprake was van misbruik van omstandigheden omdat Groot Gooi:
- zich direct tot hem heeft gericht en niet tot zijn advocaat;
- hem een onredelijk korte reactietermijn heeft gegeven in vakantietijd;
- haar voorstel ook heeft gestuurd aan de andere omwonenden en [geïntimeerde] bevreesd was dat hij een conflict met zijn buren zou krijgen;
- schreef over het starten van een juridische procedure en de e-mail ook cc naar haar advocaat had gestuurd.
Wat [geïntimeerde] heeft gesteld is niet voldoende ter onderbouwing dat hij door bijzondere omstandigheden, zoals een abnormale geestestoestand of andere dwangpositie, door Groot Gooi is bewogen tot acceptatie van het voorstel. Het beroep op misbruik van omstandigheden gaat daarom niet op.
3.15
Volgens [geïntimeerde] heeft hij gedwaald omdat hij op basis van door Groot Gooi verstrekte onjuiste informatie met haar voorstel heeft ingestemd. Op basis van die onjuiste informatie is hij op het verkeerde been is gezet, ging hij twijfelen aan de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst van 28 maart 2018 en was hij bang dat zijn overeenkomst met Slingerbosch gevolgen zou hebben voor de uitkering aan de andere omwonenden. Hij kreeg het gevoel dat hij met zijn rug tegen de muur stond en is daarom met het voorstel van Groot Gooi akkoord gegaan.
Het hof verwerpt het beroep op dwaling. Niet duidelijk is waarover [geïntimeerde] zou hebben gedwaald. Hij kende de juiste feiten. Het door Groot Gooi innemen van een juridisch aanvechtbaar standpunt naar aanleiding van die feiten is echter iets anders dan het verstrekken van onjuiste informatie. [geïntimeerde] had zich, voordat hij het voorstel accepteerde, eenvoudig kunnen overtuigen van de juistheid of onjuistheid van de visie van Groot Gooi door een deskundige te raadplegen. Het komt voor zijn rekening dat hij dat onderzoek niet heeft verricht. Hij stelt weliswaar dat Groot Gooi hem daarvoor te weinig tijd gaf, maar hij heeft ook niet om een langere termijn voor zijn reactie gevraagd. De enkele mededeling van Groot Gooi dat zij bij een niet-tijdige reactie de zaak uit handen geeft aan haar advocaat is ook onvoldoende om [geïntimeerde] ontslagen te achten van zijn onderzoeksplicht alvorens akkoord te gaan met het aanbod van Groot Gooi.
de slotsom
3.16
De kantonrechter heeft ten onrechte beslist dat sprake was van onverschuldigde betaling waardoor Groot Gooi het ontvangen bedrag moest terugbetalen en de tegen dat oordeel gerichte grief van Groot Gooi slaagt. [geïntimeerde] heeft zijn eis in hoger beroep niet vermeerderd met de vordering om de overeenkomst met Groot Gooi te vernietigen op grond van dwaling of misbruik van omstandigheden. Het beroep op die wilsgebreken zou overigens, zo overwoog het hof ten overvloede, niet slagen.
3.17
Het vonnis, waarvan beroep, wordt vernietigd en [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat Groot Gooi ter uitvoering van dat vonnis aan hem heeft betaald, met wettelijke rente. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van Groot Gooi voor de procedures bij de kantonrechter en bij het hof. Die kosten bedragen voor de procedure bij de kantonrechter € 960,- voor salaris van de gemachtigde van Groot Gooi op basis van het toepasselijke liquidatietarief (2 punten à € 480,-). De proceskosten van het hoger beroep bedragen aan de kant van Groot Gooi € 2.071,- griffierecht, € 102,96 kosten van dagvaarding en € 2.785,- salaris advocaat volgens liquidatietarief bij tarief II (2½ punt à € 1.114,-), te vermeerderen met nasalaris waarbij het hof uitgaat van de gebruikelijke termijn van voldoening binnen 14 dagen.

4.De beslissing

Het hof doet recht in hoger beroep en:
vernietigt het bestreden vonnis van de kantonrechter te Almere van 23 september 2020;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Groot Gooi van al hetgeen Groot Gooi ter uitvoering van dat vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, met wettelijke rente daarover vanaf 6 oktober 2020 tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, aan de zijde van Groot Gooi vastgesteld op:
  • € 960,- salaris gemachtigde in de kantonprocedure;
  • € 2.071,- griffierecht en
  • € 102,96 kosten van dagvaarding en
  • € 2.785,- salaris advocaat, te vermeerderen met € 163,- nasalaris zonder betekening en, indien niet binnen veertien dagen is betaald en betekening heeft plaatsgevonden, nog te vermeerderen met € 85,- nasalaris en met wettelijke rente over de proceskosten vanaf de achtste dag na betekening tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, H. de Hek en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
28 december 2021.