ECLI:NL:GHARL:2021:1189

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
21-004351-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Veroordeling wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving samen met vader gepleegd om verblijfplaats zus te achterhalen.

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Irak in 2001, werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging. De feiten vonden plaats op 23 februari 2018, toen de verdachte samen met zijn vader de aangeefster in haar auto dwong om naar het huis van een derde persoon te rijden. De aangeefster verklaarde dat zij onder druk werd gezet en bedreigd met geweld, waarbij een mes werd getoond. Het hof oordeelde dat de aangifte van de aangeefster, die kort na het voorval was gedaan, als bewijs kon worden gebruikt, ondanks enige inconsistenties in latere verklaringen. Het hof kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar sprak de verdachte vrij van de bedreiging, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd veroordeeld tot 60 dagen jeugddetentie, waarvan een deel voorwaardelijk, en het hof hield rekening met de rol van de verdachte en de omstandigheden van de zaak, waaronder de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004351-19
Uitspraak d.d.: 9 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juli 2019 met parketnummer 16-659168-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 2001,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S. de Korte, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2018 te Vianen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en / of beroofd gehouden, immers is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk bij voornoemde [aangeefster] in de auto gestapt en heeft/hebben daarbij tegen voornoemde [aangeefster] gezegd: "doorrijden naar die klootzak" en/of (vervolgens) voornoemde [aangeefster] instructies gegeven waar zij heen moest rijden en/of (daarbij) eenmaal en/of meermalen het stuur gepakt en/of voornoemde [aangeefster] een mes heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of (daarbij) dreigend tegen voornoemde [aangeefster] gezegd: "je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood" en/of (vervolgens) gezegd dat ze terug naar huis moest rijden;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2018 te Vianen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met een mes naar voornoemde [aangeefster] te wijzen en/of (daarbij) dreigend te zeggen: "je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van beide feiten net zoals de rechtbank heeft gedaan.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er ten aanzien van beide feiten geen sprake was van medeplegen. De rol van zijn cliënt was van onvoldoende betekenis om van medeplegen te spreken. Volgens de raadsman was er geen nauwe en bewuste samenwerking. Bij de raadsheer-commissaris heeft mevrouw [aangeefster] verklaard dat [verdachte] weinig gezegd heeft. Zij denkt zelfs dat er iets ergs gebeurd zou zijn als de zoon er niet bij was. Toen vader zei, ik ga iedereen van jouw gezin dood maken, heeft [verdachte] gezegd, ‘papa niet doen’. [aangeefster] heeft bovendien gezegd dat [verdachte] niet heeft aangegeven waar zij naartoe moest rijden. [verdachte] heeft niet vooraf kunnen vermoeden dat deze situatie zou ontstaan. Hij had niet besproken met zijn vader wat zij zouden gaan doen bij [aangeefster] . Met andere woorden er was geen gezamenlijk plan.
Uit het dossier blijkt volgens de raadsman dat [verdachte] geen geweld heeft gebruikt. Hij heeft niet gedreigd met geweld. Hij heeft niet gezegd waar [aangeefster] naartoe moest rijden. Sterker nog hij heeft geprobeerd om de-escalerend op te treden. De raadsman heeft om deze reden gepleit tot vrijspraak van de feiten 1 en 2.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Uit de aangifte van mevrouw [aangeefster] volgt dat verdachte samen met zijn vader, medeverdachte [medeverdachte] , op 23 februari 2018 omstreeks 23:45 uur in de auto van mevrouw [aangeefster] is gestapt. Medeverdachte [medeverdachte] is op de bijrijdersstoel gaan zitten en verdachte is achterin gestapt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegen haar gezegd: ”doorrijden naar die klootzak” en zij hoorde verdachte zeggen: “Rij naar het huis van [naam 1] ”. Tijdens het rijden pakte de medeverdachte diverse malen het stuur. Op een gegeven moment pakte de medeverdachte een mes en wees richting haar rechterzij. Hij zei vervolgens :”je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood”. Aangeefster heeft daarbij verklaard dat zij op verschillende momenten angstig, in paniek of heel bang was.
Aangeefster is op 16 september 2020 gehoord bij de raadsheer-commissaris en heeft daar verklaard dat zij tegen haar wil in haar auto is meegenomen door verdachte en zijn vader en dat zij daarbij is bedreigd. Ook heeft ze verklaard dat ze op een gegeven moment trilde en huilde.
De heer [getuige] heeft op 22 maart 2018 bij de politie verklaard dat hij van de andere zus van verdachte hoorde dat verdachte met zijn vader op pad was, hij de vader van verdachte heeft gebeld en dat de vader toen zei dat hij in de auto was van [aangeefster] (het hof begrijpt aangeefster [aangeefster] ) en dat [aangeefster] hem naar de woning van de Chinese jongen moest brengen. De heer [getuige] heeft toen tegen de vader gezegd dat dit in Nederland ontvoering is en dat hij ermee moest stoppen. Later vertelde de vader dat hij [aangeefster] bang wilde maken door te zeggen dat als zij het adres niet zou geven zijn familie haar in gevaar zou brengen.
De zoon van aangeefster, de heer [zoon aangeefster] , heeft op 26 februari 2018 bij de politie verklaard dat hij in de nacht van 23 op 24 februari 2018 thuis kwam en toen zijn moeder huilend aantrof op de bank. Ze vertelde dat ze eerder die avond naar huis was komen rijden met haar auto. Ze zag de vader en broer van [naam 3] uit een auto stappen. Toen ze wilde uitstappen mocht dat niet van de mannen. Ze zeiden tegen haar dat ze naar het huis van [naam 1] moest rijden. [naam 1] is de vriend van [naam 3] . De vader van [naam 3] trok een mes. Toen begon hij te dreigen. Als ze niet zou vertellen waar [naam 1] woonde zou haar familie doodgaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank en bij het gerechtshof verklaard dat hij op 23 februari 2018 laat in de avond samen met zijn vader in de auto van aangeefster is gestapt. Zijn vader is voorin gaan zitten en hij achterin. Ze wilden van haar weten waar zijn zus was.
Verdachte heeft ontkend dat hij bedreigend is geweest of dat hij een mes heeft gezien.
Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan dat verdachte heeft gezegd dat aangeefster naar het huis van [naam 1] moest rijden zoals ze in haar aangifte heeft verklaard. Deze verklaring is echt vlak na het gebeuren op 24 februari 2018 afgelegd toen aangeefster nog zeer helder voor ogen moet hebben gestaan wat er precies was gebeurd en hoe dat was gegaan. Dat zij bij de raadsheer-commissaris op sommige punten anders heeft verklaard zoals over wat verdachte wel of niet tegen haar zou hebben gezegd, is gelet op het tijdsverloop van 2 jaar en 7 maanden niet vreemd. Het hof overweegt dat haar verklaring bij de raadsheer-commissaris niets afdoet aan haar eerdere verklaring van wat er is gebeurd en hoe dat is gegaan en op essentiële onderdelen duidelijk overeen komt met die eerdere verklaring. Het hof bezigt daarom de aangifte tot het bewijs.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte samen met zijn vader ’s avonds laat aangeefster bij haar huis heeft opgewacht met het duidelijke doel om van aangeefster te weten te komen waar zijn zus op dat moment verbleef. Zij zijn allebei bij aangeefster in de auto gestapt en aangeefster heeft daarbij niet de mogelijkheid gehad om dat te weigeren, moest doen wat haar werd verteld en is daarbij bedreigd. Naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een vooropgezet plan als ook een gezamenlijke uitvoering. Dat de vader van verdachte de meest actieve rol tijdens de autorit heeft gehad doet daar niet aan af. Een medepleger hoeft zelf niet alle uitvoeringshandelingen te hebben uitgevoerd en er kan sprake zijn van een rolverdeling.
Het hof is net als de rechtbank en met de advocaat-generaal van oordeel dat er dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde.
Dat verdachte daarnaast ook opzet zou hebben gehad op een zelfstandige bedreiging met de dood van aangeefster of haar familie, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen. Uit de aangifte blijkt dat de vader van verdachte aangeefster het mes heeft getoond en de bedreigende woorden heeft geuit. Het hof zal verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dan ook vrijspreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks23 februari 2018 te Vianen,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
/ ofberoofd gehouden, immers
is/zijn hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s)opzettelijk wederrechtelijk bij voornoemde [aangeefster] in de auto gestapt en
heeft/hebben daarbij tegen voornoemde [aangeefster] gezegd: "doorrijden naar die klootzak" en
/of (vervolgens
)voornoemde [aangeefster] instructies gegeven waar zij heen moest rijden en
/of (daarbij
) eenmaal en/ofmeermalen het stuur gepakt en
/ofvoornoemde [aangeefster] een mes
heeft/hebben voorgehouden en
/ofgetoond en
/of (daarbij
)dreigend tegen voornoemde [aangeefster] gezegd: "je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood" en
/of (vervolgens
)gezegd dat ze terug naar huis moest rijden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte samen met zijn vader in de auto van aangeefster is gestapt en haar van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden. Ze moest gaan rijden en onderweg is het stuur vastgepakt, is haar een mes getoond en is ze bedreigd. Dit is een zeer ernstig feit. Uit de stukken blijkt dat aangeefster echt doodsangsten heeft uitgestaan en ze was na dit feit volgens haar dochter zelfs bezig met het regelen van de erfenis voor haar kinderen.
Verdachte heeft enkel oog gehad voor het gegeven dat zijn zus niet meer thuis was en een relatie had met een man die niet tot dezelfde geloofsgemeenschap behoorde. Dit was voor de familie van verdachte een ongewenste en onacceptabele situatie. Het hof neemt het verdachte kwalijk dat hij alleen daar oog voor heeft gehad en op geen enkel moment, ook niet na het gebeuren, heeft laten blijken dat hij inziet wat het voor aangeefster heeft betekend om ’s avonds laat opgewacht te worden bij haar huis en in haar auto te worden meegenomen.
Bij de oplegging van de straf houdt het hof ook rekening met de rol van verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsbeneming. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zijn rol kleiner was dan die van zijn vader. Hij heeft zelf geen bedreigingen geuit en heeft ook geen mes getoond. Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat verdachte zowel voor als na dit feit niet (meer) met justitie in aanraking is geweest.
Ten slotte stelt het hof vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep op verzoek van de verdediging een getuige is gehoord door de rechter-commissaris respectievelijk de raadsheer-commissaris waardoor de procedure in beide instanties langer heeft geduurd. Gelet daarop en op de geringe overschrijding van de redelijke termijn volstaat het hof echter net als de rechtbank met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid van het EVRM.
Het hof acht gezien het bovenstaande een deels voorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden. In de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met mevrouw [aangeefster] ziet het hof thans geen toegevoegde waarde meer aangezien er inmiddels al drie jaar zijn verstreken en niet is gebleken dat verdachte sindsdien contact met haar heeft opgenomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77x, 77y, 77z, 77gg en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 60 (zestig) dagen.

Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
47 (zevenenveertig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. A. Smeeing-van Hees en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 9 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 9 februari 2021.
Tegenwoordig:
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. R. Hermans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.