In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een incident naar aanleiding van een vordering van de vennootschap onder firma Fysio 024. Fysio 024, gevestigd te Groesbeek, heeft in het incident gevorderd dat de geïntimeerde, die tussen 2 januari 2018 en 1 december 2019 in loondienst bij Fysio 024 heeft gewerkt, een lijst overlegt van patiënten die hij sinds zijn vertrek bij Fysio 024 heeft behandeld. Dit verzoek is gedaan op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat de mogelijkheid biedt om inzage te vragen in bepaalde bescheiden indien aan specifieke voorwaarden is voldaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter in eerste aanleg het relatiebeding gedeeltelijk heeft vernietigd, maar dat er nog steeds een geschil bestaat over de vraag of de geïntimeerde het relatiebeding heeft overtreden. Fysio 024 vermoedt dat de geïntimeerde meer patiënten heeft behandeld dan in eerste aanleg is vastgesteld en heeft daarom de vordering ingesteld om bewijs te kunnen leveren.
Het hof heeft echter geoordeeld dat niet aan alle voorwaarden van artikel 843a Rv is voldaan. De vordering is afgewezen omdat Fysio 024 niet om inzage in een specifiek bestaand stuk vroeg, maar om een lijst die de geïntimeerde zelf moest opstellen. Dit werd als onvoldoende specifiek beschouwd. Het hof heeft Fysio 024, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het incident, vastgesteld op € 1.114,00 voor salaris advocaat. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt.