ECLI:NL:GHARL:2021:1188

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
21-004156-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging in het kader van het achterhalen van de verblijfplaats van de dochter

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in Irak in 1971, werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging. De feiten vonden plaats op 23 en 24 februari 2018 in Vianen, waar de verdachte samen met zijn zoon de aangeefster in haar auto dwong om naar een bepaalde locatie te rijden. Tijdens deze rit bedreigde de verdachte de aangeefster met de dood en toonde hij een mes. De aangeefster verklaarde dat zij tegen haar wil was meegenomen en dat zij zich in een angstige situatie bevond. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster steun vond in getuigenverklaringen, waaronder die van haar zoon en een andere getuige. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, maar het hof oordeelde dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 152 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte, maar ook met het feit dat hij voor en na de feiten niet met justitie in aanraking was gekomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004156-19
Uitspraak d.d.: 9 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juli 2019 met parketnummer 16-659167-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1971,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 februari 2018 te Vianen, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk bij voornoemde [aangeefster] in de auto gestapt en heeft/hebben daarbij tegen voornoemde [aangeefster] gezegd: "doorrijden naar die klootzak" en/of (vervolgens) voornoemde [aangeefster] instructies gegeven waar zij heen moest rijden en/of (daarbij) eenmaal en/of meermalen het stuur gepakt en/of voornoemde [aangeefster] een mes heeft/hebben voorgehouden en/of getoond en/of (daarbij) dreigend tegen voornoemde [aangeefster] gezegd: "je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood" en/of (vervolgens) gezegd dat ze terug naar huis moest rijden;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2018 te Vianen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door met een mes naar voornoemde [aangeefster] te wijzen en/of (daarbij) dreigend te zeggen: "je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood';
3.
hij op of omstreeks 24 februari 2018 te Vianen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door tegen voornoemde [naam 1] te zeggen: "als [naam 2] niet komt dan ben jij sowieso binnenkort jij gaat dood" en/of "ik heb hele grote familie, ik weet, noe, waar ben jij, ik heb goeie plan gemaakt goeie plan goeie plan ik neem jou adres ik neem jou adres van je moeder, klote voor jou voor je moeder voor je familie, jullie iedereen gaat dood" en/of "jullie zitten nu niet veilig, je zit niet veilig, dat je dat weet. En als mijn vader er niets aan doet dan doet de rest van de familie dat" en/of "Ik weet wie ik dood moet maken";
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten net zoals de rechtbank heeft gedaan.
Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en 2 en verder aangevoerd dat het medeplegen van geen van de ten laste gelegde feiten bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 1 en 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de
unus testis-regel van toepassing is. Naar het oordeel van de raadsman is onvoldoende steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster [aangeefster] . Daarbij heeft aangeefster [aangeefster] heel wisselend en tegenstrijdig verklaard. Ook de heer [naam 3] heeft zichzelf tegen gesproken.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman opgemerkt dat de dochter van zijn cliënt de telefoon van haar vader heeft overgenomen. Hetgeen zijn dochter tegen de heer [naam 1] heeft gezegd kan zijn cliënt niet worden aangerekend. Hij heeft zich niet kunnen distantiëren van hetgeen zijn dochter tegen de heer [naam 1] heeft gezegd. Ook kan niet worden vastgesteld dat ze van te voren een gezamenlijk plan hadden om om de beurt de heer [naam 1] te woord te staan. Van medeplegen was geen sprake.

Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 2

Uit de aangifte van mevrouw [aangeefster] volgt dat verdachte samen met zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte] , op 23 februari 2018 omstreeks 23:45 uur in de auto van mevrouw [aangeefster] is gestapt. Verdachte is op de bijrijdersstoel gaan zitten en zijn zoon is achterin ingestapt. Verdachte heeft tegen haar gezegd: ”doorrijden naar die klootzak” en zij hoorde de zoon zeggen: “Rij naar het huis van [naam 1] ”. Tijdens het rijden pakte verdachte diverse malen het stuur. Op een gegeven moment pakte verdachte een mes en wees richting haar rechterzij. Hij zei vervolgens :”je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood”. Aangeefster heeft daarbij verklaard dat zij op verschillende momenten angstig, in paniek of heel bang was.
De heer [naam 3] heeft op 22 maart 2018 bij de politie verklaard dat hij van de andere dochter van verdachte hoorde dat verdachte met zijn zoon op pad was, hij verdachte vervolgens heeft gebeld en dat verdachte toen zei dat hij in de auto was van [aangeefster] (het hof begrijpt aangeefster [aangeefster] ) en dat [aangeefster] hem naar de woning van de Chinese jongen moest brengen. De heer [naam 3] heeft toen tegen verdachte gezegd dat dit in Nederland ontvoering is en dat hij ermee moest stoppen. Later vertelde verdachte dat hij [aangeefster] bang wilde maken door te zeggen dat als zij het adres niet zou geven zijn familie haar in gevaar zou brengen.
De zoon van aangeefster, de heer [zoon aangeefster] , heeft op 26 februari 2018 bij de politie verklaard dat hij in de nacht van 23 op 24 februari 2018 thuis kwam en toen zijn moeder huilend aantrof op de bank. Ze vertelde dat ze eerder die avond naar huis was komen rijden met haar auto. Ze zag de vader en broer van [naam 2] uit een auto stappen. Toen ze wilde uitstappen mocht dat niet van de mannen. Ze zeiden tegen haar dat ze naar het huis van [naam 1] moest rijden. [naam 1] is de vriend van [naam 2] . De vader van [naam 2] trok een mes. Toen begon hij te dreigen. Als ze niet zou vertellen waar [naam 1] woonde zou haar familie doodgaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank en bij het gerechtshof verklaard dat hij op 23 februari 2018 laat in de avond samen met zijn zoon in de auto van aangeefster is gestapt. Hij is voorin gaan zitten en zijn zoon achterin. Ze wilden van haar weten waar zijn dochter was.
Het hof overweegt dat de verklaring van aangeefster dat zij tegen haar wil is meegenomen in haar auto door verdachte en zijn zoon en dat zij daarbij is bedreigd, steun vindt in de verklaring van de getuige [naam 3] . Daarbij wordt haar verklaring ook ondersteund door de verklaring van haar zoon die zijn moeder vrijwel direct na het gebeuren huilend thuis heeft aangetroffen waar zij hem vertelde wat er was gebeurd.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 niet uitsluitend is gebaseerd op de verklaring van mevrouw [aangeefster] , maar wordt ondersteund door de hiervoor genoemde andere bewijsmiddelen. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering betreft de gehele tenlastelegging en ziet niet op een onderdeel daarvan, zodat niet elk afzonderlijk deel van de tenlastelegging dient te steunen op minimaal twee bewijsmiddelen. Het hof verwerpt het verweer.
Het hof overweegt dat de verklaring van aangeefster bij de politie en haar verklaring bij de raadsheer-commissaris op essentiële onderdelen overeen komen. Ook uit laatstgenoemde verklaring blijkt dat aangeefster tegen haar wil in haar auto is meegenomen door verdachte en zijn zoon en dat zij daarbij is bedreigd.
Het hof is net als de rechtbank en met de advocaat-generaal van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte en zijn zoon wilden weten waar de dochter van verdachte was. Ze hebben daarom samen aangeefster [aangeefster] ’s avonds laat opgewacht bij haar woning en zijn zonder haar toestemming in haar auto gestapt. Ze hebben haar opgedragen om te gaan rijden. Verdachte heeft aangeefster vervolgens een mes getoond en haar bedreigd.

Deelvrijspraken ten aanzien van het medeplegen van de feiten 2 en 3

Ten aanzien van feit 2
Uit de aangifte van mevrouw [aangeefster] blijkt dat het verdachte is geweest die een mes heeft getoond en die de bedreigende woorden heeft gezegd tegen aangeefster terwijl hij naast haar in de auto zat die zij bestuurde. Zijn zoon zat op dat moment achter in de auto.
Het hof overweegt dat voor zover het de zoon betreft diens opzet gericht is geweest op de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangeefster om achter de verblijfplaats van zijn zus te komen en niet op zich om samen met zijn vader haar of haar familie met de dood te bedreigen. Anders dan ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en zijn zoon ten aanzien van het tonen van het mes en het uiten van de bedreigende woorden.
Het hof zal dan ook vrijspreken van het medeplegen.
Ten aanzien van feit 3
Uit het dossier volgt dat [naam 1] op 24 februari 2018 omstreeks 01:04 uur gebeld heeft naar de zoon van verdachte [medeverdachte] . Verdachte nam het gesprek over en bedreigde de heer [naam 1] met de woorden: "als [naam 2] niet komt dan ben jij sowieso binnenkort jij gaat dood" en "ik heb hele grote familie, ik weet, noe, waar ben jij, ik heb goeie plan gemaakt goeie plan goeie plan ik neem jou adres ik neem jou adres van je moeder, klote voor jou voor je moeder voor je familie, jullie iedereen gaat dood”. De dochter van verdachte heeft op een gegeven moment het gesprek overgenomen en de heer [naam 1] bedreigd met de woorden: "jullie zitten nu niet veilig, je zit niet veilig, dat je dat weet. En als mijn vader er niets aan doet dan doet de rest van de familie dat" en "Ik weet wie ik dood moet maken".
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof met de raadsman van oordeel dat hier geen sprake was van medeplegen. Verdachte nam de telefoon over van zijn zoon en bedreigde de heer [naam 1] . De dochter van verdachte heeft de telefoon daarna van haar vader overgenomen. Dat zij de heer [naam 1] vervolgens ook heeft bedreigd en zich min of meer heeft aangesloten bij de bedreigingen van haar vader betekent nog niet dat er reeds daarom sprake is geweest van een vooropgezet plan van verdachte en zijn dochter. Daarvan of van een gezamenlijke uitvoering op andere wijze, is niet gebleken. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastelegging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks23 februari 2018 te Vianen,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangeefster] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en
/ofberoofd gehouden, immers
is/zijn hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s)opzettelijk wederrechtelijk bij voornoemde [aangeefster] in de auto gestapt en
heeft/hebben daarbij tegen voornoemde [aangeefster] gezegd: "doorrijden naar die klootzak" en/
of (vervolgens
)voornoemde [aangeefster] instructies gegeven waar zij heen moest rijden en/
of (daarbij
) eenmaal en/ofmeermalen het stuur gepakt en/
ofvoornoemde [aangeefster] een mes
heeft/hebben voorgehouden en
/ofgetoond en
/of (daarbij
)dreigend tegen voornoemde [aangeefster] gezegd: "je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood" en
/of (vervolgens
)gezegd dat ze terug naar huis moest rijden;
2.
hij op of omstreeks 23 februari 2018 te Vianen,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en/of met zware mishandeling,door met een mes naar voornoemde [aangeefster] te wijzen en
/of (daarbij
)dreigend te zeggen: "je moet 2 dingen doen, morgen geef je me het adres van [naam 1] en geen aangifte doen bij de politie anders maak ik je hele familie dood';
3.
hij op
of omstreeks24 februari 2018 te Vianen,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
en/of met zware mishandeling,door tegen voornoemde [naam 1] te zeggen: "als [naam 2] niet komt dan ben jij sowieso binnenkort jij gaat dood" en
/of"ik heb hele grote familie, ik weet, noe, waar ben jij, ik heb goeie plan gemaakt goeie plan goeie plan ik neem jou adres ik neem jou adres van je moeder, klote voor jou voor je moeder voor je familie, jullie iedereen gaat dood"
en/of "jullie zitten nu niet veilig, je zit niet veilig, dat je dat weet. En als mijn vader er niets aan doet dan doet de rest van de familie dat" en/of "Ik weet wie ik dood moet maken";
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven leiden- dat verdachte samen met zijn zoon in de auto van mevrouw [aangeefster] is gestapt en haar van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden. Hij heeft haar bovendien bedreigd met woorden en door het tonen van een mes. Hij heeft daarnaast de heer [naam 1] bedreigd met de dood. Dit zijn zeer ernstige feiten. Uit de stukken blijkt dat mevrouw [aangeefster] echt doodsangsten heeft uitgestaan en zij was na deze feiten volgens haar dochter zelfs al bezig met het regelen van de erfenis voor haar kinderen.
Het hof houdt bovendien rekening met de rol die verdachte heeft gehad bij de wedderrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte had de grotere rol in het geheel. Hij was degene die de dreigende woorden heeft geuit en het mes heeft getoond.
Verdachte is tot deze feiten gekomen omdat zijn dochter een relatie had met de heer [naam 1] , die van een andere geloofsgemeenschap was, en zij van huis was weggelopen. Verdachte accepteerde deze relatie niet en wilde via mevrouw [aangeefster] de verblijfplaats van zijn dochter achterhalen. Dit is echter niet de manier om een familieprobleem op te lossen. Het hof neemt het verdachte kwalijk dat hij zich op geen enkel moment om aangeefster heeft bekommerd en wat haar voor betekende en ook na het gebeuren geen inzicht daarover heeft laten zien terwijl hij notabene ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij merkte dat aangeefster angstig was.
In het voordeel van verdachte houdt het hof rekening met het feit dat verdachte zowel voor als na dit feit niet (meer) met justitie in aanraking is geweest.
Het hof acht gezien het bovenstaande, met name de ernst van de feiten, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het hof komt tot een lagere straf dan opgelegd door de rechtbank en gevorderd door de advocaat-generaal nu het hof vrijspreekt ten aanzien van het medeplegen van de feiten 2 en 3. In de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met mevrouw [aangeefster] en de heer [naam 1] ziet het hof thans geen toegevoegde waarde meer aangezien er inmiddels al drie jaar zijn verstreken en niet is gebleken dat verdachte sindsdien contact met hen heeft opgenomen

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
152 (honderdtweeënvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. A. Smeeing-van Hees en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 9 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 9 februari 2021.
Tegenwoordig:
mr. D. Visser, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. R. Hermans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.