In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissingen van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de Gemeente Leeuwarden had de waarde van een onroerende zaak vastgesteld op € 296.000 voor het jaar 2017 en € 304.000 voor het jaar 2018. Belanghebbende, de eigenaar van de onroerende zaak, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarderingen, maar de heffingsambtenaar heeft de waarderingen gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de beroepen ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 7 december 2021 hebben partijen overeenstemming bereikt over de waardering van de onroerende zaak. Het Hof heeft de waarde voor het jaar 2017 verlaagd tot € 250.000 en voor het jaar 2018 tot € 260.000. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd. Daarnaast is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en is gelast dat het betaalde griffierecht aan belanghebbende wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 december 2021 en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.