ECLI:NL:GHARL:2021:11822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
21/00118
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2021 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 22 juni 2021, waarin het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet betalen van het griffierecht van € 134. Belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland inzake een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2016. Ondanks herhaalde aanmaningen van de griffier om het griffierecht te betalen, heeft belanghebbende dit niet gedaan en geen beroep op betalingsonmacht gedaan.

Tijdens de zitting op 25 november 2021 heeft belanghebbende verklaard dat zij het griffierecht niet in euro's kon betalen en dat het niet betalen geen onwil was, maar een vergissing. Het Hof heeft echter geoordeeld dat belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard, omdat zij niet aan haar betalingsverplichting had voldaan en geen geldige redenen had aangevoerd om het griffierecht niet te betalen. Het Hof heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft.

De beslissing is openbaar uitgesproken en belanghebbende is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/00118
uitspraakdatum:
7 december 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van dit Hof van 22 juni 2021, nummer 21/00118, gedaan in het kader van een vereenvoudigde behandeling als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

1.Ontstaan en loop van het geding in verzet

1.1
Bij genoemde uitspraak van 22 juni 2021 heeft het Hof het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Daartegen heeft belanghebbende verzet aangetekend.
1.2
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2021. Daarbij is belanghebbende verschenen, bijgestaan door H.H. Bor.
1.3
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.4
Op 30 november 2021 is bij het Hof een nader stuk van belanghebbende ingekomen. Het Hof ziet in het overgelegde stuk geen aanleiding tot heropening van het onderzoek.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2020, nummer LEE 19/3678 inzake de haar voor het jaar 2016 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij in rekening gebrachte belastingrente en opgelegde verzuimboete.
2.2
Belanghebbende is bij brief van 8 april 2021 door de griffier van het Hof uitgenodigd tot betaling van het voor de onderhavige zaak in hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 134. Deze brief is verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven adres “ [adres] [woonplaats] ”. Omdat betaling van het griffierecht uitbleef, is zij vervolgens bij aangetekend – naar genoemd adres – verzonden brief van de griffier van het Hof van 7 mei 2021 eraan herinnerd dat het verschuldigde griffierecht van € 134 nog niet was voldaan. Daarbij is belanghebbende de gelegenheid geboden het verschuldigde griffierecht alsnog binnen vier weken na dagtekening van deze brief te voldoen. Aan belanghebbende is daarbij voorts medegedeeld dat bij niet of niet tijdige betaling van het griffierecht, zij het risico loopt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat zij na deze brief geen nieuwe gelegenheid krijgt om het griffierecht te betalen. Ook is belanghebbende erop gewezen dat een beroep op ‘betalingsonmacht’ kan worden gedaan. Deze brief is op 11 mei 2021 door belanghebbende ontvangen.
2.3
Het griffierecht van € 134 is niet door belanghebbende voldaan en er is door haar geen beroep op betalingsonmacht gedaan.
2.4
In de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof van 22 juni 2021 is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.
2.5
Tegen die uitspraak heeft belanghebbende verzet aangetekend.

3.Beoordeling van het verzet

3.1
In verzet stelt belanghebbende in de kern dat zij het griffierecht niet in euro’s kan betalen omdat “Boekhoudkundig Kapitaal” het enige betaalmiddel is. Niettemin heeft zij in haar pleitnota het volgende aangeboden “
Alhoewel wat de elektronische Euro genoemd wordt geen geld is, ben ik bereid om het griffierecht alsnog te betalen, als dit leidt tot het in behandeling nemen van het ingediende beroepschrift”. Verder heeft belanghebbende in haar pleitnota en mondeling ter zitting aangevoerd dat het niet betalen van het griffierecht geen onwil was maar dat zij gewoon is vergeten het te betalen. Zij was zeer druk in de betreffende periode.
3.2
Nu belanghebbende het volgens de wet (artikel 8:109 Awb) voor het hoger beroep verschuldigde griffierecht van € 134 niet heeft voldaan en geen beroep heeft gedaan op betalingsonmacht, is zij met betrekking tot het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard. De door belanghebbende genoemde argumenten wettigen niet de conclusie dat zij niet in verzuim is met het niet betalen van het griffierecht. In deze fase van het hoger beroep kan de terecht uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep niet worden teruggedraaid door alsnog het verschuldigde griffierecht te voldoen zoals belanghebbende heeft aangeboden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het verzet van belanghebbende ongegrond. Hetgeen zij overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.

4.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen De voorzitter,
(R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 7 decembrer 2021.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.