ECLI:NL:GHARL:2021:1181

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
200.283.534/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens strijd met de goede procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H. Devkinandan, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2020, waarin de kinderrechter de minderjarige onder toezicht had gesteld. Het hof constateerde dat de moeder verzuimd had om alle benodigde processtukken uit de eerste aanleg tijdig en correct in te dienen, ondanks herhaalde verzoeken van het hof om deze stukken aan te leveren. Hierdoor was het hof niet in staat om de zaak naar behoren te behandelen.

Het hof heeft de moeder in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende stukken alsnog in te dienen, maar deze gelegenheid is niet benut. De advocaat van de moeder heeft verklaard dat zij niet over de benodigde stukken beschikte en dat haar cliënte enkel een concept-raadsrapport had. De advocaat heeft wel pogingen ondernomen om de stukken op te vragen, maar deze waren niet tijdig en adequaat. Het hof oordeelde dat de nalatigheid van de moeder in strijd was met de goede procesorde, wat leidde tot de beslissing om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

De mondelinge uitspraak werd gedaan op 5 januari 2021, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 26 januari 2021. Het hof benadrukte het belang van een goede procesgang en de verantwoordelijkheid van de partijen om ervoor te zorgen dat alle benodigde stukken tijdig worden ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.283.534/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 131251)
beschikking van 5 januari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Devkinandan te Leiden,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Wiersema te Assen,
de gecertificeerde instelling,
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 17 juni 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).
1.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] , geboren [in] 2010, met ingang van 10 juni 2020 onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar, dus tot 10 juni 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 september 2020;
- een brief van mr. Wiersema van 24 november 2020;
- twee journaalberichten van mr. Devkinandan van 29 december 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Devkinandan van 31 december 2020 met productie(s);
- een bericht van mr. Devkinandan via een beveiligde e-mailverbinding van 4 januari 2021 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 januari 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen. Mr. Devkinandan heeft via een beeldbelverbinding aan de mondelinge behandeling deelgenomen. Namens de raad is de heer [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E] .
2.3
Het hof heeft ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De schriftelijke uitwerking ervan is vastgesteld op 26 januari 2021.

3.De motivering van de beslissing

3.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 17 juni 2020, welk beroepschrift op 17 september 2020 bij het hof is ingekomen. Het hof stelt vast dat de moeder heeft verzuimd een deel van het procesdossier in eerste aanleg in het geding te brengen. Bij het beroepschrift ontbraken het verzoekschrift (met bijlagen) in eerste aanleg en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank.
3.2
Ingevolge artikel 1.2.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven (hierna: het Procesreglement) dient de verzoeker in hoger beroep alle stukken uit de procedure in eerste aanleg bij het beroepschrift over te leggen.
3.3
Artikel 1.2.6 van het Procesreglement bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien het hof het beroepschrift niet compleet, dat wil zeggen voorzien van de stukken uit de eerste aanleg, heeft ontvangen, aan verzoeker(s) in hoger beroep wordt medegedeeld dat de gelegenheid wordt geboden de stukken alsnog binnen een door het hof te bepalen termijn te completeren. Indien completering dan nog steeds achterwege blijft, wordt de zaak geplaatst op een zitting ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep. Bij strijd met de goede procesorde kan het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.4
Conform artikel 1.2.6 van het Procesreglement heeft het hof mr. Devkinandan, bij brief van 5 november 2020, erop gewezen dat de bij het beroepschrift behorende stukken uit de eerste aanleg niet compleet zijn en haar in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken zo spoedig mogelijk toe te zenden. Bij brief van 1 december 2020 heeft het hof mr. Devkinandan nogmaals verzocht de ontbrekende stukken zo spoedig mogelijk in te dienen. Vervolgens is vanuit de griffie van het hof op 29 december 2020 telefonisch contact opgenomen met het kantoor van mr. Devkinandan met het verzoek om de ontbrekende stukken aan te leveren. Mr. Devkinandan heeft daarop bij journaalbericht van 31 december 2020 de zittingsaantekeningen van de griffier met betrekking tot de procedure bij de rechtbank in eerste aanleg overgelegd. Het inleidende verzoekschrift met bijlagen van de raad, waaronder het definitieve rapport van de raad waarop het verzoek is gebaseerd, ontbreekt echter nog altijd.
3.5
Mr. Devkinandan heeft ter zitting verklaard dat zij zelf, hoewel zij de moeder ook tijdens de procedure in eerste aanleg bijstond, niet over de stukken beschikte en dat haar cliënte enkel een concept-raadsrapport tot haar beschikking had. Om de overige stukken uit de eerste aanleg in haar bezit te krijgen heeft ze voor het eerst op 21 december 2020 een e-mail gestuurd aan de GI met het verzoek de stukken naar haar op te sturen. Hierop is door de GI niet gereageerd. Vervolgens heeft mr. Devkinandan op 28 december 2020 opnieuw een e-mail aan de GI gestuurd met een herinnering aan haar eerdere verzoek. Ook hierop heeft ze geen reactie ontvangen. Mr. Devkinandan heeft de raad bewust gepasseerd, omdat zij vreesde dat haar verzoek om stukken binnen die organisatie verloren zou raken.
Daarnaast verklaarde mr. Devkinandan onlangs positief te zijn getest op corona, als gevolg waarvan ze onvoldoende de mogelijkheid heeft gehad om de gevraagde stukken in haar bezit te krijgen. Deze vervelende samenloop van omstandigheden heeft gemaakt dat ze het dossier uit de eerste aanleg niet tijdig heeft kunnen aanleveren.
3.6
Het hof is van oordeel dat mr. Devkinandan voldoende gelegenheid is geboden om het hof alle ontbrekende stukken uit de procedure in eerste aanleg alsnog te doen toekomen. Hiervan heeft zij met betrekking tot het verzoekschrift met bijlagen van de raad uit de eerste aanleg geen gebruik gemaakt. Van bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen, is het hof niet gebleken. Hoewel mr. Devkinandan uiteindelijk pogingen heeft ondernomen om de ontbrekende stukken op te vragen, is het hof van oordeel dat mr. Devkinandan hiermee eerder had dienen te beginnen. Het beroepschrift is immers al op 17 september 2020 bij het hof binnengekomen. Een positieve coronatest bij mr. Devkinandan eind december 2020 is daarom onvoldoende rechtvaardiging voor het niet overleggen van de stukken. Mr. Devkinandan had er bovendien rekening mee moeten houden dat haar pogingen om de stukken alsnog op te vragen in de periode van de december-feestdagen niet onmiddellijk resultaat zouden hebben. Ten slotte zijn de door mr. Devkinandan wel overgelegde stukken op een zodanige manier aangeleverd dat het de griffie van het hof veel moeite en tijd heeft gekost om de stukken alsnog in een leesbare versie te ontvangen.
3.7
Nu mr. Devkinandan heeft nagelaten - hoewel zij daartoe herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld - om het verzoekschrift van de raad in eerste aanleg en het daaraan ten grondslag liggende raadsrapport over te leggen, geeft zij het hof niet de mogelijkheid de zaak naar behoren te behandelen en zorgvuldig en met oog voor ieders belang te beoordelen. Het hof is verantwoordelijk voor een behoorlijk procesmanagement en voor een goede voortgang in de zaak. In het licht daarvan is het hof van oordeel dat het handelen aan de zijde van de moeder in strijd is met de goede procesorde.
3.8
Nu door de nalatigheid aan de zijde van de moeder de zaak niet op een behoorlijke wijze behandeld en beoordeeld kan worden wegens het ontbreken van daarvoor essentiële stukken en deze nalatigheid in de gegeven omstandigheden bovendien in strijd is met de goede procesorde, zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek(en) in hoger beroep.
Deze beschikking is op 5 januari 2021 mondeling gegeven en uitgesproken door mrs. J.G. Knot, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier. De schriftelijke uitwerking van de mondeling gedane uitspraak is vastgesteld op 26 januari 2021.