Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam1] namens de GI;
- [naam2] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3.De feiten
Op 27 juli 2021 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verhuisd naar het huidige pleeggezin.
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
1. de schriftelijke aanwijzing van 23 februari 2021 vervallen te verklaren;
subsidiair: te bepalen dat stapsgewijs wordt teruggewerkt naar terugplaatsing van de kinderen bij hem, in die zin dat zij uiterlijk voor de zomervakantie van 2021 bij hem wonen;
meer subsidiair: te bepalen dat:
a. de omgang wordt opgebouwd (met verwijzing naar punt 7 van het verzoekschrift) dan wel dat de rechtbank een regeling vastlegt;
beperkt.
Niet ter discussie staat dat de GI bij een eerdere schriftelijke aanwijzing, van 14 augustus 2020, de contacten tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] had teruggebracht. Ten opzichte van die eerdere aanwijzing heeft de GI de contacten niet (verder) beperkt. De vader ziet de kinderen nog steeds eens per zes weken. Weliswaar heeft de GI nadere voorwaarden verbonden aan de contactregeling, maar dat kan niet worden gezien als een beperking van de contacten.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat de inhoud van deze aanwijzing wél moet worden gezien als een contactbeperking, omdat de vader juist uitbreiding van het contact met zijn kinderen had gevraagd, welk verzoek de GI heeft afgewezen. Het hof volgt deze redenering niet.
De vader zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Het hof sluit aan bij de overwegingen van de rechtbank en maakt die, na eigen waardering, tot de zijne. Het hof benadrukt daarnaast nog het volgende.
In het verweerschrift heeft de GI chronologisch uiteengezet hoe de beslissing over het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in januari 2021 tot stand is gekomen.
Voordien had een traject plaatsgevonden waarbij [naam3] vanaf januari 2020 intensieve opvoedondersteuning bood bij de moeder thuis.
Na een beschikking van de kinderrechter op 19 juni 2020 heeft [naam3] de opvoedondersteuning nog zes maanden voortgezet, waarbij na evaluaties op 24 september 2020 en 12 november 2020, op 17 december 2020 een eindevaluatie van [naam3] volgde. Ook [naam4] bracht op 17 december 2020 advies uit.
Uit de eindevaluatie van [naam3] en het advies van [naam4] volgde dat het opvoedperspectief van de kinderen vanaf januari 2021 niet meer bij de moeder lag. De kinderen zijn getraumatiseerd en kwetsbaar, en hebben - meer nog dan veel andere kinderen - baat bij duidelijkheid en stabiliteit. Gebleken is dat de moeder over onvoldoende basisvaardigheden beschikt voor de verzorging en opvoeding van deze drie kinderen, en er is te weinig groei bij de moeder gezien, aldus [naam3] . Op 14 januari 2021 heeft de GI de moeder schriftelijk geïnformeerd over het besluit over het opvoedingsperspectief. Vervolgens heeft de GI, juist gelet op voornoemd opvoedbesluit, de schriftelijke aanwijzing van 2 februari 2021 gegeven.
Omdat het perspectief volgens de GI bij het pleeggezin kwam te liggen, was het doel van de omgang niet meer het terugplaatsen van de kinderen bij de moeder. Er werd vol ingezet op hechting en het bieden van stabiliteit in het pleeggezin. Omdat de kinderen bovendien na afloop van de omgang van slag en opstandig waren, wat enkele dagen - in januari 2021 volgens pleegzorg zelfs een week - kon aanhouden, én omdat ook contact met de vader moest worden onderhouden, heeft de GI bepaald dat de omgang met de moeder (op dat moment) in het belang van de kinderen, moest worden ingeperkt.
Hoewel het hof ziet dat het terugbrengen van de regeling fors was en niet overeen kwam met de wensen en verwachtingen van de moeder, is het hof het met de rechtbank eens dat de aanwijzing op dat moment paste binnen de doelstellingen van de ondertoezichtstelling en dat geen sprake was van een onredelijke taakuitoefening door de GI.
Op dit onderdeel zal het hof de beslissing van de rechtbank dus bekrachtigen.
Ook is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist dat op dat moment geen ruimte bestond voor de kinderen om de omgang uit te breiden, en het zal de beslissing ook op dat punt bekrachtigen.
Dat betekent dat de kinderen iedere drie weken met één van hun ouders samen zijn. De GI heeft hiertoe besloten nadat de kinderen, ná en als gevolg van het overlijden van hun pleegmoeder in april 2021, op 27 juli 2021 zijn verhuisd naar een nieuw pleeggezin. Dit heeft veel veranderingen, waaronder verandering van school, omgeving en vriendjes, met zich gebracht. Deze gebeurtenis is enorm ingrijpend voor ze geweest. Bovendien moet nu ook nog contact worden onderhouden met de (voormalige) pleegvader. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat het gezin van de broer van de vader is gescreend als pleeggezin voor de kinderen. Als ‘volledig’ pleeggezin zal het gezin van de broer van de vader niet gaan fungeren, maar wel is bepaald dat de kinderen daar iedere zes weken een weekend naartoe zullen gaan.
Het hof vertrouwt erop dat de GI de ontwikkeling van de kinderen nauwlettend volgt en toewerkt naar uitbreiding van de contacten tussen de kinderen en de moeder.
In artikel 1:265d BW is, in lid 2, bepaald dat (onder meer) een gezaghebbende ouder de GI kan verzoeken de uithuisplaatsing te beëindigen wegens gewijzigde omstandigheden. De GI dient op dat verzoek van de ouder (lid 3) binnen twee weken schriftelijk te beslissen. Als de GI negatief beslist kan de ouder zich wenden tot de rechter (lid 4). De beslissing van de GI dient te worden gezien als een schriftelijke aanwijzing, en ook het niet of te laat beslissen door de GI is te zien als een afwijzing. Gesteld noch gebleken is dat de vader deze procedure bij de GI heeft gevolgd, voordat hij zich tot de rechter wendde, zodat het hof ook om die reden zijn verzoek zal afwijzen.