ECLI:NL:GHARL:2021:11804

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.300.105
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schriftelijke aanwijzing en omgangsregeling tussen ouders en minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen ouders en hun minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader en de moeder hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juni 2021, waarin hun verzoeken tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzingen van de gecertificeerde instelling (GI) zijn afgewezen. De vader verzocht om de kinderen direct of stapsgewijs bij hem terug te plaatsen, terwijl de moeder vroeg om uitbreiding van de omgangsregeling. De GI had eerder schriftelijke aanwijzingen gegeven die de omgang met de kinderen beperkten, wat leidde tot de huidige geschilpunten.

Het hof heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing aan de vader geen beperking van het contact met de kinderen inhoudt, terwijl de aanwijzing aan de moeder wel als een beperking wordt gezien. Het hof heeft de verzoeken van beide ouders om de bestreden beschikkingen te vernietigen afgewezen en de eerdere beslissingen van de rechtbank bekrachtigd. De ouders hebben ook verzocht om een onafhankelijk onderzoek naar hun opvoedvaardigheden, maar dit verzoek is afgewezen, omdat het in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen, die al veel trauma's hebben meegemaakt. Het hof benadrukt het belang van stabiliteit en rust voor de kinderen in hun huidige situatie.

De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de beschikkingen van de rechtbank van 15 juni 2021 worden bekrachtigd en dat de verzoeken van de ouders om verder onderzoek worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.300.105 en 200.300.215
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 517387, 517442, 518440 en 518442)
beschikking van 23 december 2021
inzake
in zaaknummer 200.300.105
[verzoeker zaak1/belanghebbende zaak2],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Harskamp uit Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd in Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende zaak1/verzoekster zaak2],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Cortet uit Utrecht.
in zaaknummer 200.300.215
[belanghebbende zaak1/verzoekster zaak2],
wonende te [woonplaats2] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Cortet uit Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd in Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[verzoeker zaak1/belanghebbende zaak2],
wonende te [woonplaats1] , verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Harskamp te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 juni 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in zaaknummer 200.300.105
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 9 september 2021;
- het verweerschrift met producties;
in zaaknummer 200.300.215
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 september 2021;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 november 2021 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam1] namens de GI;
- [naam2] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2012 in [woonplaats1] (verder: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , [in] 2014 in [woonplaats1] (verder: [de minderjarige2] ), en
- [de minderjarige3] , [in] 2017 in [woonplaats1] (verder: [de minderjarige3] ).
Het geschil gaat over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 22 juli 2013 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de toenmalige GI (SAVE) tot 22 juli 2014. De termijn van de ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij de beschikking van 1 juni 2021 tot 3 juni 2022.
3.3
Bij beschikking van 3 februari 2015 heeft de rechtbank [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de toenmalige GI tot 3 december 2015. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij de beschikking van 1 juni 2021 tot 3 juni 2022.
3.4
Sinds 22 juli 2016 is de huidige GI betrokken. Bij beschikking van 5 juni 2018 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, vanaf 5 juni 2018 tot uiterlijk 3 juni 2019, welke plaatsing nadien steeds is verlengd, laatstelijk bij beschikking van 10 juni 2020 tot 3 juni 2021.
3.5
De GI heeft op 6 januari 2021 een perspectiefbesluit genomen. De GI heeft besloten dat het opvoedperspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij het pleeggezin ligt omdat er onvoldoende groei heeft plaatsgevonden in de opvoedsituatie en opvoedvaardigheden van de moeder.
3.6
In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI op 2 februari 2021 een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder, over de omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . In die schriftelijke aanwijzing staat onder meer het volgende:
"De omgang zal éénmaal per 4 weken, voor de duur van 2 uur, plaatsvinden op het kantoor
van [naam3] [adres] , [plaats] :
- Woensdag 24 februari 2021 van 14:30-16:30
- Woensdag 24 maart 2021 van 14:30-16:30
- Woensdag 21 april 2021 van 14:30-16:30
- Woensdag 19 mei 2021 van 14:30-16:30
Afspraken voor u als ouder tijdens de omgang:
-U spreekt niet met de kinderen over uw eigen problemen of volwassenzaken.
-U spreekt niet tijdens de omgang over thuis plaatsen van de kinderen of de wens dat de
kinderen thuis komen wonen.
-U spreekt tijdens de omgang niet negatief over de andere ouder, de pleegouders of de
hulpverlening.
-U laat uiterlijk 2 dagen aan te voren weten aan de omgangsbegeleider als een omgang niet
door kan, wanneer verplaatsen voor alle partijen niet lukt zal het bezoek komen te vervallen.
Dit bezoek kan dan niet worden opgevuld door een andere ouder.
-U bent op tijd aanwezig voor het bezoek conform de afspraken van [naam3] (voor- en
nabespreking van het bezoek). Het bezoek eindigt op de aangegeven tijd, ook als u later
arriveert.
-U neemt maximaal één cadeau per kind mee naar de omgang. Kleding en andere spullen
vallen ook onder cadeaus.
De omgangsregeling geldt voor de duur van de OTS derhalve tot 3 juni 2021. Na afloop van
deze duur zal het verloop van de omgangsregeling worden geëvalueerd. U ontvangt hiervoor
een uitnodiging.”
3.7
In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI op 23 februari 2021 ook een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de vader over de omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . In die schriftelijke aanwijzing is het volgende opgenomen:
“De omgang zal éénmaal per 6 weken, één (uur), begeleid door een medewerker van [naam3] , plaatsvinden op het kantoor van [naam3] [adres] , [plaats] :
-5 februari 2021 van 14:30-15:30 (heeft reeds plaatsgevonden)
-19 maart 2021 (van 14:30-15:30)
U wordt om 14:15 uur verwacht voor de voorbespreking en tot 15:45 uur, voor de
nabespreking.
Voorwaarden voor u als ouder tijdens de omgang:
-U spreekt niet met de kinderen over uw eigen problemen of volwassenzaken.
-U spreekt niet tijdens de omgang over thuis plaatsen van de kinderen of de wens dat de
kinderen thuis komen wonen.
-U spreekt tijdens de omgang niet negatief over de andere ouder, de pleegouders of de
hulpverlening.
-U laat uiterlijk 2 dagen van te voren weten aan de omgangsbegeleider als een omgang niet
door kan, wanneer verplaatsen voor alle partijen niet lukt zal het bezoek komen te vervallen.
Dit bezoek kan dan niet worden opgevuld door een andere ouder.
-U bent op tijd aanwezig voor het bezoek conform de afspraken van [naam3] . Het bezoek
eindigt op de aangegeven lijd, ook als u later arriveert.
-U neemt maximaal één cadeau per kind mee naar de omgang. Kleding en andere spullen
vallen ook onder cadeaus.
-U mag één keer per 2 omgangen een familielid mee nemen nar de omgang. Het is belangrijk
dat dit 2 werkdagen van te voren wordt gecommuniceerd richting de medewerkers van
[naam3] . Na elke omgang wordt de omgang geëvalueerd inzet de medewerker van [naam3] en maken zij een verslag van de omgang, deze zal naar u worden gestuurd, de jeugdbeschermer en de pleegzorgwerker.
De omgangsregeling geldt voor de duur van 2 maanden derhalve tot 3 april 2021. Na afloop
van deze duur zal het verloop van de omgangsregeling worden geëvalueerd. U ontvangt
hiervoor een uitnodiging.”
3.8
Bij de beschikking van 1 juni 2021 heeft de rechtbank verder, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van twee weken, tot uiterlijk 17 juni 2021, en het overige deel van het verzoek van de GI aangehouden.
3.9
Bij beschikking van 15 juni 2021 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het pleeggezin verlengd tot 1 september 2021 en het overige deel van het verzoek van de GI aangehouden.
3.1
Bij beschikking van 13 juli 2021 heeft de rechtbank de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar een voorziening voor 24-uurs pleegzorg van [naam4] .
3.1
Bij de beschikking van 31 augustus 2021 heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 3 juni 2022.
3.11
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 14 juni 2018 geplaatst in het pleeggezin van de heer en mevrouw [het pleeggezin] . [in] 2021 is de pleegmoeder overleden.
Op 27 juli 2021 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verhuisd naar het huidige pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

in zaaknummer 200.300.105
4.1
De vader is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
15 juni 2021 met zaaknummers 5518440 (schriftelijke aanwijzing) en 518442 (geschillenbeslechting). Met de grieven beoogt hij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I de beschikking van 15 juni 2021 te vernietigen en zijn verzoeken in eerste aanleg alsnog toe te wijzen;
II voor het geval het hof zich onvoldoende geïnformeerd acht om een beslissing te
nemen: een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke deskundige, bijvoorbeeld
het NIFP, althans een onafhankelijke deskundige als het hof juist acht, op grond van
artikel 810a lid 2 Wetboek van Rechtsvordering (Rv) teneinde de mogelijkheid tot
terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader te beoordelen/onderzoeken.
4.2
De GI voert verweer. Zij vraagt het hof de beschikking van 15 juni 2021 met zaaknummers 5518440 (schriftelijke aanwijzing) en 518442 (geschillenbeslechting) te bekrachtigen en de verzoeken in hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
in zaaknummer 200.300.215
4.3
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
15 juni 2021 met zaaknummers 517387 (schriftelijke aanwijzing) en 517442 (geschillenbeslechting). De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de beschikking van 15 juni 2021 met zaaknummer 517387 (schriftelijke aanwijzing) te vernietigen en alsnog haar verzoeken in eerste aanleg toe te wijzen, althans een
beslissing te nemen als het hof juist acht;
- een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke deskundige op grond van artikel
810a lid 2 Rv, zijnde het NIFP dan wel een soortgelijke instantie, die wordt belast met
het doen van een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de moeder en de
mogelijkheden tot terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder althans een
beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof de beschikking van 15 juni 2021 met zaaknummers 517387 (schriftelijke aanwijzing) en 517442 (geschillenbeslechting) te bekrachtigen en de verzoeken in hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

in beide zaaknummers
5.1
Beide ouders hebben in hoger beroep het hof verzocht om de, op ieder van hen betrekking hebbende, bestreden beschikkingen van 15 juni 2021 te vernietigen en hun verzoeken in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
5.2
De vader had in eerste aanleg, na wijziging van zijn verzoeken op 1 april 2021, samengevat, aan de rechtbank verzocht:
1. de schriftelijke aanwijzing van 23 februari 2021 vervallen te verklaren;
2. primair: te bepalen dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] direct worden teruggeplaatst bij hem, dan wel
subsidiair: te bepalen dat stapsgewijs wordt teruggewerkt naar terugplaatsing van de kinderen bij hem, in die zin dat zij uiterlijk voor de zomervakantie van 2021 bij hem wonen;
meer subsidiair: te bepalen dat:
a. de omgang wordt opgebouwd (met verwijzing naar punt 7 van het verzoekschrift) dan wel dat de rechtbank een regeling vastlegt;
b. de GI de resterende periode van de ondertoezichtstelling onderzoek doet of laat doen naar de mogelijkheden van (gedeeltelijke) terugplaatsing van de kinderen bij de vader.
5.3
De moeder had in eerste aanleg, samengevat, aan de rechtbank verzocht:
1. de schriftelijke aanwijzing van 2 februari 2021 vervallen te verklaren en de volgende regeling tussen de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te bepalen: de moeder en de kinderen zien elkaar iedere woensdag van 13.30 uur tot 19.00 uur bij de moeder thuis, welke regeling wordt uitgebreid binnen drie maanden richting terugplaatsing, althans een regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht;
2. te bepalen dat de intensieve opvoedondersteuning van [naam3] moet worden voortgezet;
3. subsidiair: de raad opdracht te geven tot onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.4
De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders afgewezen.
schriftelijke aanwijzing
5.5
Beide ouders zijn het er, in de eerste plaats, niet mee eens dat de rechtbank hun
verzoeken tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzingen, van 2 respectievelijk 23
februari 2021, heeft afgewezen. Die schriftelijke aanwijzingen hebben betrekking op de
wijziging/beperking van de omgangsregeling tussen de ouders en de kinderen. De vader
voert in zijn vijfde grief aan dat de omgang los staat van de vraag waar de kinderen
opgroeien. Hij benadrukt dat de band tussen hem en de kinderen moet worden verstevigd,
waarbij hij tevens verwijst naar de Marokkaanse tradities van de familie. De omgang moet
dus worden uitgebreid, aldus de vader.
De moeder betwist, in haar tweede en derde grief, dat de kinderen de omgang
belastend vinden. Zij wil dat wordt onderzocht waar het (opstandige) gedrag van de
kinderen vandaan komt. Ze betwist de uitkomsten van de zogenoemde CHOP-list. Ze
benadrukt dat het juist in het belang van de kinderen (en van hun broertje [de minderjarige3] ) is dat er
substantieel (het hof begrijpt: meer) contact is. Ook zij wil dus uitbreiding van de contacten
tussen haar en de kinderen.
5.6
De wet zegt het volgende over schriftelijke aanwijzingen:
Op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van
haar taak een schriftelijke aanwijzing geven die gaat over de verzorging en opvoeding van de
minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet
instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van
het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit nodig is om de
concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
5.7
In artikel 1:264 BW staat dat de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren.
5.8
Hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbank die betrekking hebben op vervallenverklaringen van schriftelijke aanwijzingen is echter (op een uitzondering na) niet mogelijk. In artikel 807, aanhef en onder a, Rv staat namelijk dat tegen beschikkingen ingevolge artikel 1:264 BW geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet, met uitzondering van beschikkingen ingevolge artikel 1:265f, tweede lid, BW.
5.9
De uitzondering is vastgelegd in artikel 1:265f BW. Op grond van artikel 1:265f lid 1 BW kan de GI, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Ingevolge het tweede lid van dat artikel geldt de beslissing van de GI als een aanwijzing en is - voor zover hier van belang - artikel 1:264 BW van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.1
Samengevat betekent het voorgaande dat hoger beroep tegen beslissingen die zien op vervallenverklaringen van schriftelijke aanwijzingen is uitgesloten, tenzij de GI in die schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de ouder(s) en het kind of de kinderen heeft
beperkt.
5.11
Het hof is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van de GI aan de vader van
23 februari 2021 geen beperking van het contact meebrengt.
Niet ter discussie staat dat de GI bij een eerdere schriftelijke aanwijzing, van 14 augustus 2020, de contacten tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] had teruggebracht. Ten opzichte van die eerdere aanwijzing heeft de GI de contacten niet (verder) beperkt. De vader ziet de kinderen nog steeds eens per zes weken. Weliswaar heeft de GI nadere voorwaarden verbonden aan de contactregeling, maar dat kan niet worden gezien als een beperking van de contacten.
De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat de inhoud van deze aanwijzing wél moet worden gezien als een contactbeperking, omdat de vader juist uitbreiding van het contact met zijn kinderen had gevraagd, welk verzoek de GI heeft afgewezen. Het hof volgt deze redenering niet.
De vader zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing.
5.12
Dat is anders in de situatie van de moeder. Reeds uit de schriftelijke aanwijzing van 2 februari 2021 volgt dat de contacten tussen de moeder en de kinderen, met ingang van
3 februari 2021, zijn teruggebracht van eens per week (4 ½ uur per keer) naar eens per vier weken, gedurende twee uur per keer, onder begeleiding van [naam3] . Dit is een beperking van het contact tussen de moeder en de kinderen, zodat de moeder kan worden ontvangen in het hoger beroep. Daarmee kan de moeder ook worden ontvangen in haar verzoek tot het vaststellen van een contactregeling tussen haar en de kinderen, omdat deze bevoegdheid voor de rechter voortvloeit uit artikel 1:265f BW.
5.13
De vraag die het hof nu eerst moet beantwoorden is of de rechtbank op 15 juni 2021 het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de aanwijzing terecht heeft afgewezen.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend. Het hof sluit aan bij de overwegingen van de rechtbank en maakt die, na eigen waardering, tot de zijne. Het hof benadrukt daarnaast nog het volgende.
In het verweerschrift heeft de GI chronologisch uiteengezet hoe de beslissing over het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in januari 2021 tot stand is gekomen.
Voordien had een traject plaatsgevonden waarbij [naam3] vanaf januari 2020 intensieve opvoedondersteuning bood bij de moeder thuis.
Na een beschikking van de kinderrechter op 19 juni 2020 heeft [naam3] de opvoedondersteuning nog zes maanden voortgezet, waarbij na evaluaties op 24 september 2020 en 12 november 2020, op 17 december 2020 een eindevaluatie van [naam3] volgde. Ook [naam4] bracht op 17 december 2020 advies uit.
Uit de eindevaluatie van [naam3] en het advies van [naam4] volgde dat het opvoedperspectief van de kinderen vanaf januari 2021 niet meer bij de moeder lag. De kinderen zijn getraumatiseerd en kwetsbaar, en hebben - meer nog dan veel andere kinderen - baat bij duidelijkheid en stabiliteit. Gebleken is dat de moeder over onvoldoende basisvaardigheden beschikt voor de verzorging en opvoeding van deze drie kinderen, en er is te weinig groei bij de moeder gezien, aldus [naam3] . Op 14 januari 2021 heeft de GI de moeder schriftelijk geïnformeerd over het besluit over het opvoedingsperspectief. Vervolgens heeft de GI, juist gelet op voornoemd opvoedbesluit, de schriftelijke aanwijzing van 2 februari 2021 gegeven.
Omdat het perspectief volgens de GI bij het pleeggezin kwam te liggen, was het doel van de omgang niet meer het terugplaatsen van de kinderen bij de moeder. Er werd vol ingezet op hechting en het bieden van stabiliteit in het pleeggezin. Omdat de kinderen bovendien na afloop van de omgang van slag en opstandig waren, wat enkele dagen - in januari 2021 volgens pleegzorg zelfs een week - kon aanhouden, én omdat ook contact met de vader moest worden onderhouden, heeft de GI bepaald dat de omgang met de moeder (op dat moment) in het belang van de kinderen, moest worden ingeperkt.
Hoewel het hof ziet dat het terugbrengen van de regeling fors was en niet overeen kwam met de wensen en verwachtingen van de moeder, is het hof het met de rechtbank eens dat de aanwijzing op dat moment paste binnen de doelstellingen van de ondertoezichtstelling en dat geen sprake was van een onredelijke taakuitoefening door de GI.
Op dit onderdeel zal het hof de beslissing van de rechtbank dus bekrachtigen.
Ook is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht heeft beslist dat op dat moment geen ruimte bestond voor de kinderen om de omgang uit te breiden, en het zal de beslissing ook op dat punt bekrachtigen.
5.14
Inmiddels heeft de GI, bij schriftelijke aanwijzingen van 13 juli 2021 en 11 oktober 2021, de omgang verder teruggebracht, te weten naar eens per zes weken, gedurende twee uur op het kantoor van [naam3] . Voor de vader geldt (nog steeds) dezelfde frequentie.
Dat betekent dat de kinderen iedere drie weken met één van hun ouders samen zijn. De GI heeft hiertoe besloten nadat de kinderen, ná en als gevolg van het overlijden van hun pleegmoeder in april 2021, op 27 juli 2021 zijn verhuisd naar een nieuw pleeggezin. Dit heeft veel veranderingen, waaronder verandering van school, omgeving en vriendjes, met zich gebracht. Deze gebeurtenis is enorm ingrijpend voor ze geweest. Bovendien moet nu ook nog contact worden onderhouden met de (voormalige) pleegvader. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is duidelijk geworden dat het gezin van de broer van de vader is gescreend als pleeggezin voor de kinderen. Als ‘volledig’ pleeggezin zal het gezin van de broer van de vader niet gaan fungeren, maar wel is bepaald dat de kinderen daar iedere zes weken een weekend naartoe zullen gaan.
Er is, kortom, veel gaande geweest in het leven van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . Zij zijn in hun jonge jaren, bij de ouders, getuige geweest van huiselijk geweld. Zij hebben een periode van zeven maanden lang hun vader niet gezien. In juni 2018 zijn zij in een pleeggezin gaan wonen en in juli 2021 in een ander pleeggezin. Het hof is van oordeel dat de huidige contactregeling tussen de moeder (maar ook de vader) en de kinderen, op dit moment het belang van de kinderen - dat nu vooral ligt in rust en stabilisatie - dient. De kinderen zijn ook hard toe aan het gaan volgen van therapie. Dat laat onverlet dat, zoals beide ouders ook tijdens de mondelinge behandeling hebben benadrukt, het van groot belang is dat de band tussen de kinderen en hun ouders wordt aangehaald en verstevigd. Ook [de minderjarige3] moet hierin worden betrokken.
Het hof vertrouwt erop dat de GI de ontwikkeling van de kinderen nauwlettend volgt en toewerkt naar uitbreiding van de contacten tussen de kinderen en de moeder.
5.15
De rechtbank heeft het verzoek van de vader om de kinderen direct, dan wel stapsgewijs, bij hem terug te plaatsen, afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de vader desgevraagd toegelicht dat zij het verzoek tot terugplaatsing grondt op artikel 1:265d BW. Het hof, dat ambtshalve is gehouden de juiste rechtsgrond toe te passen of aan te vullen, is van oordeel dat dit artikel geen grond biedt voor directe thuisplaatsing door de rechter, nog los van het gegeven dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats voorafgaand aan de uithuisplaatsing bij hun moeder hadden. Dat brengt met zich dat in het geval van een terugplaatsing, dit een terugplaatsing van de kinderen naar de moeder zou zijn.
In artikel 1:265d BW is, in lid 2, bepaald dat (onder meer) een gezaghebbende ouder de GI kan verzoeken de uithuisplaatsing te beëindigen wegens gewijzigde omstandigheden. De GI dient op dat verzoek van de ouder (lid 3) binnen twee weken schriftelijk te beslissen. Als de GI negatief beslist kan de ouder zich wenden tot de rechter (lid 4). De beslissing van de GI dient te worden gezien als een schriftelijke aanwijzing, en ook het niet of te laat beslissen door de GI is te zien als een afwijzing. Gesteld noch gebleken is dat de vader deze procedure bij de GI heeft gevolgd, voordat hij zich tot de rechter wendde, zodat het hof ook om die reden zijn verzoek zal afwijzen.
geschilbeslechting artikel 1:262b BW
5.16
De ouders hebben in eerste aanleg nog andere verzoeken gedaan. De vader heeft de
GI verzocht onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van (gedeeltelijke)
terugplaatsing van de kinderen bij hem. De moeder heeft de rechtbank verzocht te
bepalen dat de intensieve opvoedondersteuning van [naam3] wordt voortgezet, dan wel de
raad opdracht te geven onderzoek te doen naar het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Het hof ziet deze verzoeken als vallend onder de reikwijdte van artikel 1:262b BW (de
zogenoemde regeling voor ‘geschilbeslechting’).
5.17
In artikel 1:262b BW staat dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van (in dit geval) de met het gezag belaste ouder een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
5.18
Tegen beslissingen die de rechter neemt op basis van artikel 1:262b BW staat evenwel geen hoger beroep open. In artikel 807 Rv is namelijk bepaald dat tegen een beschikking ingevolge artikel 1:262b BW geen andere voorziening openstaat dan cassatie in het belang der wet.
5.19
Dat brengt met zich dat de vader en de moeder in hun hoger beroep tegen de afwijzing van de beslissingen van de rechtbank in de verzoeken die vallen onder de regeling voor geschilbeslechting, niet-ontvankelijk zullen worden verklaard.
subsidiair: onderzoek uit hoofde van artikel 810a lid 2 Rv
5.2
Beide ouders hebben in hoger beroep het hof verzocht om het NIFP, dan wel een soortgelijke instantie, te benoemen om onderzoek te doen naar de opvoedvaardigheden van de ouders en naar de mogelijkheden tot terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder dan wel bij de vader.
5.21
Het hof zal die verzoeken afwijzen. Het hof acht een dergelijk onderzoek strijdig met de belangen van de kinderen. Zoals onder 5.13 en 5.14 is overwogen, hebben de kinderen veel meegemaakt. Beide kinderen zijn kort na hun geboortes al onder toezicht gesteld. Zij zijn blootgesteld geweest aan huiselijk geweld en ze zijn in juni 2018 om die reden uit huis geplaatst. In juli 2021 zijn de kinderen na het overlijden van een belangrijke nieuwe hechtingsfiguur - hun pleegmoeder - opnieuw verhuisd. Het overlijden van hun pleegmoeder is een nieuw trauma. De kinderen moeten nu wennen aan een volledig nieuwe situatie. Door alle onrust zijn zij nog niet toegekomen aan het verwerken van trauma’s en het volgen van therapie. Een nieuw onderzoek zoals door de ouders voorgesteld doorkruist de nodige rust voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] , nog los van het gegeven dat een onderzoek door het NIFP een veel tijd in beslag zal nemen, wat - gelet op de lange periode die die kinderen al niet meer thuis wonen en de recente wisseling van woonplek - evenmin in hun belang is. Dat bij de vader geen onderzoek is gedaan laat, los van het gegeven dat dat gedurende lange tijd niet mogelijk was, het voorgaande onverlet. De verzoeken van de ouders zullen worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikkingen van 15 juni 2021 bekrachtigen en het meer of anders verzochte, waaronder de verzoeken van de ouders tot het laten verrichten van onderzoek door het NIFP, of een andere instantie, op grond van artikel 810a lid 2 BW, afwijzen.

7.7. De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in zaaknummer 200.300.105
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van 15 juni 2021;
in zaaknummer 200.300.215
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank van 15 juni 2021;
in beide zaaknummers
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, R. Feunekes en R. Krijger, bijgestaan door de griffier, en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.