ECLI:NL:GHARL:2021:11783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.292.355
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontslag bewindvoerder en benoeming opvolgend bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontslagverzoek van een bewindvoerder. De rechthebbende, die onder bewind is gesteld, verzocht om ontslag van de huidige bewindvoerder, [naam1], en benoeming van [naam2] als opvolgend bewindvoerder. De rechthebbende stelde dat zij geen contact had met [naam1] en dat de communicatie uitsluitend via e-mail verliep, wat haar psychische toestand negatief beïnvloedde. De rechthebbende had ook ervaren dat de huidige bewindvoerder niet adequaat functioneerde, wat leidde tot haar verzoek om ontslag.

De huidige bewindvoerder, [naam1], voerde echter aan dat de communicatie goed verliep en dat zij de rechthebbende voldoende op de hoogte hield van de ontwikkelingen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat er geen gewichtige redenen waren om de bewindvoerder te ontslaan, zoals vereist onder artikel 1:448 lid 2 BW. De afstand tussen de woning van de rechthebbende en het kantoor van de bewindvoerder was niet voldoende om te concluderen dat de bewindvoerder niet naar behoren functioneerde. Het hof bekrachtigde daarom de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin het verzoek van de rechthebbende was afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.355
(zaaknummer rechtbank Overijssel 8722785)
beschikking van 23 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. R. Kaya te Enschede,
en
de besloten vennootschap
[naam1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verder te noemen: [naam1] .
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de zoon],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de zoon,
niet verschenen.
en
Stichting [naam2],
gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: [naam2] ,
niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, Team Toezicht - Bewindsbureau, zittingsplaats Almelo, van 21 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Op 1 april 2021 is bij het hof het beroepschrift binnengekomen, met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 december 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • mr. R Kaya namens de rechthebbende;
  • [naam3] namens [naam1] ;

3.De feiten

De kantonrechter heeft bij beschikking van 13 mei 2019 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan de rechthebbende een bewind in de zin van
artikel 1: 431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en [naam1] tot bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij brief van 24 augustus 2020 heeft de rechthebbende de kantonrechter verzocht de huidige bewindvoerder te ontslaan en [naam2] te benoemen tot bewindvoerder.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende afgewezen.
4.3
De rechthebbende is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar verzoek tot ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van [naam2] tot opvolgend bewindvoerder alsnog toe te wijzen.
4.4
[naam1] heeft op de zitting mondeling verweer gevoerd en het hof gevraagd het verzoek van de rechthebbende in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt aan een bewindvoerder ontslag verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve door de kantonrechter. In de laatste twee gevallen wordt het ontslag verleend wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen zijn. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om [naam1] ontslag te verlenen.
5.2
De rechthebbende stelt dat zij last heeft van de wijze waarop [naam1] haar belangen behartigt en haar vermogen beheert.
Sinds de benoeming van [naam1] tot bewindvoerder heeft de rechthebbende geen fysiek of telefonisch contact gehad met [naam1] . Alle communicatie verloopt via de e-mail en [naam1] reageert vaak pas na meerdere dagen. Omdat zij kampt met depressieve en suïcidale gedachten heeft dit tot gevolg dat de rechthebbende de situatie soms niet meer ziet zitten.
Ook heeft [naam1] nagelaten alle schuldeisers op de hoogte te stellen van het bewind, zodat er schuldeisers zijn die haar rechtstreeks blijven benaderen.
De rechthebbende heeft bij haar broer en zus gezien dat het contact met een bewindvoerder ook anders kan. Zij staan onder bewind bij [naam2] . Contact met [naam2] is mogelijk via e-mail, een 06-nummer, WhatsApp en door langs te gaan op het kantoor. [naam2] reageert vrijwel altijd direct en dat is voor haar van groot belang vanwege haar psychische gesteldheid. Daarbij komt dat [naam2] is gevestigd in [vestigingsplaats2] en dat is voor haar veel dichterbij dan [vestigingsplaats1] . De broer en de zus krijgen van [naam2] jaarlijks een staat van rekening en verantwoording en deze wordt ook met hen besproken en dat doet [naam1] niet.
Een wijziging van bewindvoerder is voor haar noodzakelijk en daarom vormen de kosten die dit met zich brengt geen bezwaar.
5.3
[naam1] voert aan dat het contact met de rechthebbende inderdaad hoofdzakelijk via de e-mail plaatsvindt en dat dit goed verloopt. Toen de huidige contactpersoon bij [naam1] het dossier overnam van zijn collega heeft hij meerdere keren geprobeerd om de rechthebbende telefonisch te spreken. Toen dat niet lukte heeft hij haar gemaild met de vraag hoe zij met hem wil communiceren. In reactie hierop heeft de rechthebbende laten weten dat zij graag per e-mail met [naam1] wil communiceren, omdat zij vaak depressief is en het op die momenten lastig vindt om een gesprek aan te gaan. Er is frequent (een of twee keer per maand) contact via de e-mail en de rechthebbende wordt betrokken bij de ontwikkelingen in het kader van de schuldhulpverlening. De rechthebbende heeft toegang tot een account waarop zij kan inloggen en onder andere de actuele stand van de schulden kan inzien. [naam1] heeft in dit kader nog opgemerkt dat de rechthebbende te allen tijden kan bellen; wanneer de voicemail wordt ingesproken dan wordt er gereageerd.
De schuldeisers zijn wel degelijk door [naam1] op de hoogte gesteld van het bewind. Het komt in de praktijk helaas vaak voor dat cliënten desondanks rechtstreeks worden benaderd, dit heeft [naam1] niet in de hand. [naam1] heeft de rechthebbende laten weten dat zij zich hier geen zorgen over hoeft te maken.
Ten slotte merkt [naam1] op dat zij ook liever samenwerkt met iemand die de samenwerking ziet zitten. Indien het de uitdrukkelijke wens van rechthebbende is om naar een andere bewindvoerder te gaan dan is dat bespreekbaar, maar op 29 oktober 2021 heeft rechthebbende in een e-mail juist geschreven dat zij zeer tevreden is over de bewindvoering en dat zij zich afvraagt of de procedure kan worden stopgezet. [naam1] heeft daarop geen actie ondernomen, omdat [naam1] in deze procedure partij is.
5.4
Het hof is van oordeel dat de door rechthebbende aangevoerde gronden voldoende door [naam1] zijn weersproken, zodat niet is komen vast te staan dat [naam1] haar werkzaamheden niet naar behoren uitvoert en ook het bestaan van een andere gewichtige reden als in artikel 1:448 lid 2 BW genoemd niet is gebleken. De kortere afstand tussen de woning van rechthebbende en het bewindvoerderskantoor is daartoe onvoldoende. Hetzelfde geldt voor het hebben van een voorkeur voor een andere bewindvoerder. Hierbij komt dat het gezien de e-mail van 29 oktober 2021 inmiddels onduidelijk is of rechthebbende nog steeds de voorkeur heeft voor een andere bewindvoerder. In dit kader merkt het hof op dat [naam1] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft toegezegd dat ze bereid is in gesprek te gaan met de rechthebbende indien het haar wens is om een andere bewindvoerder aan te stellen.
Het hof is het met de rechthebbende eens dat een verhoging van de kosten niet een belemmering kan zijn voor het benoemen van een andere bewindvoerder. Dit leidt echter niet tot een andere beslissing omdat het hof van oordeel is dat er geen gewichtige redenen zijn om de bewindvoerder te ontslaan.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijsel, zittingsplaats Almelo, van 21 december 2020:
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H. Phaff en R. Krijger, bijgestaan door drs. K.T.M. Beuwer als griffier, en is op 23 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.