ECLI:NL:GHARL:2021:11775

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
21-006431-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontucht met minderjarige en bewijswaardering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 2001, in de periode van 2 juli 2016 tot 22 november 2017. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om aan de hoge juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te voldoen. De verklaringen van het slachtoffer waren weliswaar gedetailleerd en consistent, maar er ontbrak steunbewijs van andere getuigen of bewijs uit andere bronnen. Het hof oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie ten opzichte van het slachtoffer, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de ontuchtige handelingen in de eerste periode. Voor het tweede feit, dat zich voordeed in de periode van 2 juli 2017 tot 22 november 2017, oordeelde het hof dat de verdachte wel schuldig was aan ontucht met zijn pupil. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en haar ouders voor de duur van twee jaar. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 1.816,55, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006431-19
Uitspraak d.d.: 4 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 4 december 2019 met parketnummer 16-659642-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, naar voren is gebracht.
Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van wat mr. T.C. Cooman, advocaat van de benadeelde partij, heeft gezegd en van hetgeen door de vader van [slachtoffer] in het kader van het spreekrecht naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2016 tot 2 juli 2017 te Utrecht en/of Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2001, die de leeftijd van twaalf,
maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij, verdachte,
- de borsten, kont en/of vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- de borsten van die [slachtoffer] gelikt en/of gezogen en/of
- één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] ;
1. subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2016 tot 2 juli 2017 te Utrecht en/of Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2001, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- betasten van de borsten, kont en/of vagina van die [slachtoffer] en/of
- likken van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- likken en/of zuigen van de borsten van die [slachtoffer] en/of
- brengen van één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- tongzoenen van die [slachtoffer] en/of
- laten pijpen van hem, verdachte, door die [slachtoffer] .
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2017 tot 22 november 2017 te Utrecht en/of Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en/of met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2001,
immers heeft hij, verdachte,
- de borsten, kont en/of vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- de borsten van die [slachtoffer] gelikt en/of gezogen en/of
- één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] ;
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2017 tot 21 november 2017 te Utrecht en/of Zeist door giften en/of beloften van geld en/of goed en/of misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2001,
van wie hij, verdachte, wist of redelijkerwijze moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het pijpen van verdachte door die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borsten, kont en/of vagina van die [slachtoffer] door verdachte en/of
- het brengen van verdachtes vinger in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer] door verdachte, en/of
- het likken en/of zuigen aan de borsten van die [slachtoffer] door verdachte en/of
- het tongzoenen van verdachte met die [slachtoffer] ,
te plegen en/of van verdachte te dulden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Verdachte is onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegd dat hij in de periode van 2 juli 2016 tot 2 juli 2017 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen 15-jarige [slachtoffer] . Verdachte ontkent hetgeen hem ten laste is gelegd en heeft verklaard dat hij pas in september 2017, dus nadat [slachtoffer] op [geboortedag] 2017 zestien jaar oud was geworden, voor het eerst seksuele handelingen met haar heeft gepleegd.
Het hof stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze ‘unus testis, nullus testis’-bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Het wettelijke voorschrift dat hiervoor is genoemd leidt ertoe dat – in deze zaak, waarin de verklaring van [slachtoffer] en die van verdachte tegenover elkaar staan – de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor haar verklaringen voldoende steunbewijs aanwezig is in het dossier.
Wat betreft de vraag naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] stelt het hof voorop dat zij gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd die op hoofdlijnen consistent zijn. De kern van de gedragingen die zij verdachte verwijt is dat er al vanaf eind 2016 ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden tussen haar en verdachte op verschillende plekken, zoals bij het zwembad en in de auto van verdachte.
Het hof ziet geen aanleiding aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] te twijfelen.
Zoals hiervoor overwogen dient echter naast de verklaringen van [slachtoffer] de juistheid van de kern van de tenlastelegging ook uit ander bewijsmateriaal te volgen, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
Het hof stelt vast dat er geen getuigen zijn geweest die zelf hebben waargenomen dat verdachte één of meerdere – in de tenlastelegging vermelde – handelingen van seksuele aard met [slachtoffer] heeft gepleegd. De moeder van [slachtoffer] heeft tijdens het informatieve gesprek weliswaar mededelingen gedaan over een incident in een badhokje begin 2017, waar verdachte “aan de borsten en de kont van [slachtoffer] zou hebben gezeten”, maar uit haar verklaring van latere datum blijkt dat ze van [slachtoffer] heeft gehoord dat verdachte en zij toen alleen gepraat hadden. Daaruit leidt het hof af dat de moeder van [slachtoffer] in ieder geval niet zelf heeft gezien dat er iets zou zijn gebeurd tussen [slachtoffer] en verdachte, en dus kunnen haar mededelingen tijdens het informatieve gesprek over hetgeen [slachtoffer] haar heeft verteld over het tenlastegelegde niet het vereiste steunbewijs opleveren. De bron van de verklaring van de moeder is immers dezelfde als de bron van de verklaring die ondersteuning behoeft, namelijk [slachtoffer] zelf.
Ook hetgeen de broer van verdachte op de telefoon van verdachte heeft gezien, te weten seksueel getinte berichten die tussen verdachte en [slachtoffer] verstuurd zouden zijn, biedt onvoldoende concrete steun voor de tenlastegelegde ontuchtige fysieke handelingen. Tot slot kunnen de voornoemde verklaringen ook in onderlinge samenhang niet in voldoende mate steun bieden aan de verklaringen van [slachtoffer] .
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat, zonder daarbij te oordelen dat [slachtoffer] niet naar waarheid zou hebben verklaard, er zich onvoldoende steunbewijs in het dossier bevindt om aan de hoge juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te kunnen voldoen.
Verdachte zal derhalve van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 2

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd, zodat het hof verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreekt.
De verdediging heeft wat betreft het overige deel van de tenlastelegging aangevoerd dat er geen sprake is geweest van misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Verdachte was immers niet degene die het initiatief nam en bovendien was hij in die periode kwetsbaar door psychische problemen. [slachtoffer] is degene geweest die contact bleef zoeken met verdachte. Evenmin is sprake van het ‘opzettelijk bewegen’ omdat verdachte zich er niet van bewust was dat zijn overwicht (mede) van invloed was op het door [slachtoffer] plegen of dulden van ontuchtige handelingen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij in het najaar van 2017 seksuele handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, zoals die in de tenlastelegging staan opgenomen. De vraag is of verdachte [slachtoffer] heeft bewogen tot het verrichten en dulden van die seksuele handelingen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht. Uit de wetsgeschiedenis en de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat de wetgever met die term het oog had op het brengen, en daaronder begrepen ook het houden, van een ander in een afhankelijke situatie waarbij deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] ten tijde van de ten laste gelegde periode – mogelijk zelfs zonder dat zij zich daarvan op dat moment bewust was – feitelijk verkeerde in een van verdachte afhankelijke situatie, die haar keuzevrijheid tot het (seksuele) contact beïnvloedde en beperkte. Dit volgt uit de volgende omstandigheden. Gedurende de bewezenverklaarde periode was verdachte 53 jaren oud en [slachtoffer] 16 jaren oud. Zowel [slachtoffer] als verdachte hebben verklaard over de gesprekken die zij met elkaar hebben gevoerd. De gesprekken gingen doorgaans over persoonlijke onderwerpen van [slachtoffer] . Verdachte was op de hoogte van het feit dat het bij [slachtoffer] thuis niet goed ging en dat zij een moeizame relatie had met haar vader. Verdachte heeft aangegeven dat hij een uitlaatklep was voor [slachtoffer] en door haar werd gezien als vaderfiguur. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij bij verdachte haar hart luchtte. Verdachte was dus op de hoogte van de kwetsbaarheid van [slachtoffer] en van haar behoefte aan geborgenheid en een luisterend oor. Ook verklaart [slachtoffer] dat verdachte haar verliefd heeft gemaakt. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte misbruik gemaakt van de vertrouwensband die hij met [slachtoffer] had opgebouwd en moet hij zich er bewust van zijn geweest dat [slachtoffer] mede onder invloed van de afhankelijkheidsrelatie waarin zij verkeerde over is gegaan tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen. Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van een gelijkwaardige liefdesrelatie. Dat [slachtoffer] op een gegeven moment in de ontstane relatie ook wel zelf het initiatief zou hebben genomen, ontneemt niet het strafbare karakter aan het ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake was van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht van verdachte en heeft hij daar misbruik van gemaakt door [slachtoffer] opzettelijk te bewegen de ontuchtige handelingen te plegen en te dulden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2017 tot 22 november 2017 te Utrecht en/of Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn pupil en/of met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2001,
immers heeft hij, verdachte,
- de borsten, kont en/of vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of
- de borsten van die [slachtoffer] gelikt en/of gezogen en/of
- één of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- zich laten pijpen door die [slachtoffer] ;
en/of
hij op
één ofmeer tijdstippen in
of omstreeksde periode van 2 juli 2017 tot 21 november 2017 te Utrecht en
/ofZeist door
giften en/of beloften van geld en/of goed en/ofmisbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
en/of door misleiding[slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2001,
van wie hij, verdachte, wist
of redelijkerwijze moest vermoedendat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het pijpen van verdachte door die [slachtoffer] en
/of
- het betasten van de borsten, kont en
/ofvagina van die [slachtoffer] door verdachte en
/of
- het brengen van verdachtes vinger in de vagina van die [slachtoffer] en
/of
- het likken van de vagina van die [slachtoffer] door verdachte, en
/of
- het likken en/of zuigen aan de borsten van die [slachtoffer] door verdachte en
/of
- het tongzoenen van verdachte met die [slachtoffer] ,
te plegen en
/ofvan verdachte te dulden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of te dulden,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte voor de in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en onder algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten onder 1 primair en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] en haar ouders.
Door de raadsvrouw is primair verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de duur van het voorarrest, maar om te volstaan met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Het subsidiaire verzoek is om de door de rechtbank opgelegde straf sterk te matigen. Daartoe zijn als persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen, dat hij heeft meegewerkt aan het opstellen van de rapportages en hij zelf hulp heeft gezocht en onder behandeling is. Bovendien zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote persoonlijke consequenties voor verdachte hebben, omdat hij dan zijn inkomen zou verliezen en de woning verkocht moeten worden. Tevens heeft de raadsvrouw daarbij gewezen op diverse uitspraken in soortgelijke zaken. Tegen het door de advocaat-generaal gevorderde contactverbod met zowel [slachtoffer] als met haar ouders heeft de verdediging geen bezwaar gemaakt.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met [slachtoffer] , die toen net een paar maanden zestien jaar oud was. Verdachte heeft veelvuldig en vergaand seksueel contact gehad met het slachtoffer, die in seksueel opzicht onervaren was. Verdachte heeft door zo te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het nog jonge meisje. Bovendien heeft hij haar de mogelijkheid ontnomen op een ongestoorde (seksuele) ontwikkeling in een gelijkwaardige relatie. Niet zelden ondervinden de slachtoffers van seksueel misbruik gedurende langere tijd in hun leven hinder van hetgeen hen is overkomen. Uit de slachtofferverklaring die door de vader van [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep is voorgelezen blijkt hoe groot de impact van het ten laste gelegde op haar leven is en hoezeer zij daar nog steeds onder lijdt. Verdachte heeft kennelijk slechts oog gehad voor zijn eigen seksuele behoeftebevrediging en op geen enkele wijze rekening gehouden met deze ernstige gevolgen voor het slachtoffer. Daar komt nog bij dat verdachte voor [slachtoffer] een soort vaderfiguur was, dat zij met hem veelvuldig haar thuissituatie besprak en dat zij hem volledig vertrouwde. Door zijn handelen heeft verdachte ook misbruik gemaakt van dat in hem gestelde vertrouwen en het overwicht dat hij als 53-jarige op haar had.
Daarnaast heeft het hof bij het bepalen van de op te leggen straf ook gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van 23 augustus 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Tevens heeft het hof kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 19 februari 2021, opgemaakt door GZ-psycholoog [psycholoog] , het reclasseringsrapport van 31 juli 2019 en de stukken die de raadsvrouw het hof op voorhand heeft doen toekomen, te weten een brief van 2 maart 2020 van mevrouw [regiebehandelaar] , regiebehandelaar bij [centrum voor ambulante geestelijke gezondheidszorg] .
Uit deze stukken blijkt onder andere dat verdachte vanaf maart 2017 in behandeling is bij [centrum voor ambulante geestelijke gezondheidszorg] wegens seksueel grensoverschrijdend gedrag, dat hij therapietrouw is en zich inzet voor het werken aan zijn behandeldoelen. Inmiddels wordt er toegewerkt naar een afronding van de behandeling en wordt het recidiverisico als laag ingeschat. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij nog steeds in behandeling is bij [centrum voor ambulante geestelijke gezondheidszorg] , omdat hij daar nog altijd profijt van heeft en hij van oordeel is dat hij daar nog niet uitgeleerd is. Ook is bij verdachte sprake van voortschrijdend zelfinzicht en kritische zelfreflectie.
Ter terechtzitting heeft ook het hof er kennis van genomen dat verdachte er blijk van geeft het laakbare van zijn handelen in te zien. Tegenover zijn kring van naasten – waaronder zijn echtgenote – heeft hij volledige openheid van zaken gegeven.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de ernst van het feit in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dat volgt niet alleen uit de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, maar blijkt ook uit het gegeven dat de wet in dit geval een taakstraf niet toelaat, als daarbij niet ook een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd.
Het hof betrekt echter ook in zijn overwegingen dat het hof verdachte van het eerste ten laste gelegde feit heeft vrijgesproken, dat de feiten dateren uit 2017, dat verdachte nadien niet meer met justitie in aanraking is gekomen, en dat hij hard aan zijn behandeling heeft gewerkt.
Alle omstandigheden afwegend acht het hof in deze zaak een deels voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met een taakstraf de meest passende modaliteit. Daarbij zal het hof het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk stellen aan de duur van het al door verdachte ondergane voorarrest. Het hof ziet thans, gelet op de omstandigheid dat de behandeling bij [centrum voor ambulante geestelijke gezondheidszorg] al vergevorderd is en verdachte zelf gemotiveerd is om er naar toe te gaan, onvoldoende aanknopingspunten om aan verdachte een verdere behandelverplichting op te leggen. Het voorwaardelijke strafdeel van de op te leggen straf dient er toe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof legt aan verdachte op een gevangenisstraf van 182 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Naast deze straffen zal het hof een contactverbod ten opzichte van [slachtoffer] opleggen voor de duur van twee jaar. Het hof ziet aanleiding om daarbij te bepalen dat dit verbod ook geldt ten opzichte van de ouders van [slachtoffer] . Anders dan de rechtbank heeft gedaan, en anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd zal het hof het contactverbod opleggen als een vrijheidsbeperkende maatregel, en niet als voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.316,55 en bestaat uit € 316,55 materiele schade en € 3.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal acht de vordering voldoende onderbouwd en heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren nu zij heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan immateriële schade sterk gematigd dient te worden gelet op een aantal feitelijke onjuistheden in de onderbouwing van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De gevorderde materiele schade is naar het oordeel van het hof volledig voor toewijzing vatbaar.
Het hof is van oordeel dat ook de gestelde immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Uit de aard en de ernst van de normschending – verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met het minderjarige slachtoffer – en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, waarvan onder meer blijkt uit de schriftelijke toelichting op de vordering, leidt het hof af dat sprake is van aantasting in de persoon op een andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, ook zonder dat is vast komen te staan dat daardoor in juridische zin geestelijk letsel is ontstaan. Gelet hierop en op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen, acht het hof een deel van de gevorderde immateriële schade toewijsbaar. Het hof zal de omvang van deze schade naar maatstaven van billijkheid schatten op een bedrag van € 1.500,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
182 (honderdtweeëntachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 (twee) jaren inhoudende dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer] en haar ouders ( [ouder 1] en [ouder 2] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de
maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van 6 (zes)
maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.816,55 (duizend achthonderdzestien euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 316,55 (driehonderdzestien euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.500,-- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.816,55 (duizend achthonderdzestien euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 316,55 (driehonderdzestien euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.500,-- (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 november 2017.
Aldus gewezen door
mr. C.H. Zuur, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. R.M. Maanicus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 4 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 4 oktober 2021.
Tegenwoordig:
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. E.C. Lodder, advocaat-generaal,
mr. K. van Laarhoven, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.