ECLI:NL:GHARL:2021:11734

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.294.987/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst en overdracht van onroerende zaak in Oostenrijk

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die is gesloten ter beëindiging van een zakelijk conflict. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.A. van Beilen, vordert in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 april 2021, waarin hij werd veroordeeld om zijn aandeel in een perceel in Oostenrijk aan de geïntimeerde over te dragen. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de appellant zonder goede grond had getalmd met de uitvoering van de gemaakte afspraken. Het hof bevestigt deze beoordeling en oordeelt dat de appellant onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij niet heeft meegewerkt aan de overdracht van het perceel. Het hof stelt vast dat het spoedeisend belang aan de zijde van de geïntimeerde niet langer aanwezig is, omdat de overdracht inmiddels heeft plaatsgevonden. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het betrekking heeft op de periode na 24 september 2021, maar laat de veroordelingen tot die datum in stand. De appellant wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.294.987/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden C/17/177608)
arrest in kort geding van 21 december 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.A. van Beilen te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. R. el Haddad te Zwolle.

1.De verdere procedure bij het hof

1.1
Het verdere verloop van de procedure bij het hof blijkt uit het tussenarrest van
9 november 2021 en het proces-verbaal van de (met instemming van partijen: enkelvoudige) mondelinge behandeling van 23 november 2021, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van mr. Van Beilen.
1.2
Daarna heeft het hof een datum voor het arrest bepaald.
1.3
[appellant] vordert in hoger beroep, kort gezegd, vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 april 2021 (hierna: het kort geding vonnis) en alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van laatstgenoemde in de kosten van beide instanties.

2.Waar gaat deze procedure over?

Deze zaak betreft een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die tussen hen ten overstaan van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ter beëindiging van een zakelijk conflict is gesloten. Het hof is net als de voorzieningenrechter van oordeel dat [appellant] zonder goede grond heeft getalmd met
(zijn deel van) de uitvoering van de toen gemaakte afspraken. Het hof zal dit na een bespreking van de feiten en de beslissing van de voorzieningenrechter verder toelichten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
3.2
[geïntimeerde] en [appellant] zijn voormalig zakenpartners. Zij hebben op 2 december 2011 ten overstaan van de Oostenrijkse notaris J. Sternat (hierna: de notaris) een ‘Kaufvertrag’ getekend, op grond waarvan zij ieder voor de helft het perceel, kadastraal bekend [nummer1] alsmede de zich daarop bevindende hal en het gebouw, gelegen aan de [adres] te [plaats] , Oostenrijk (hierna: het perceel) kochten van de stichting LA.LO.LI. Het perceel is vervolgens ook aan hen geleverd.
3.3
In 2019 heeft [geïntimeerde] zijn aandeel in het perceel verkocht en overgedragen aan de heer [naam1] (hierna: [naam1] ).
3.4
Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is een geschil ontstaan, dat is uitgemond in een gerechtelijke procedure. In die procedure heeft bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 23 juni 2020 pleidooi plaatsgevonden. Partijen hebben tijdens die zitting een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de vaststellingsovereenkomst), die is vastgelegd in het proces-verbaal van die zitting. In die vaststellingsovereenkomst staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
1. [geïntimeerde] betaalt aan [appellant] een bedrag van € 65000,00 en wel door overmaking van dit bedrag binnen 14 dagen na heden, 23 juni 2020, op de derdenrekening van mr. H.A. van Beilen, met nummer [nummer2] . Mr. Van Beilen verklaart en zegt toe dat hij dit ontvangen bedrag pas zal uitbetalen aan [appellant] nadat in het Grundbuch in Oostenrijk de onroerende zaak zoals vermeld onder 2 aan [geïntimeerde] is overgedragen.
2. [appellant] draagt over aan [geïntimeerde] het op naam van [appellant] staande aandeel van 50% in het project in [plaats] in Oostenrijk, vrij van beslagen en andere beperkingen, zoals aangeduid in het Kaufvertrag dat is opgenomen als productie 14 bij de akte bij de inleidende dagvaarding van [geïntimeerde] . [appellant] zal daartoe alle nodige en alle door [geïntimeerde] verlangde medewerking verlenen, en wel binnen uiterlijk 7 dagen nadat [geïntimeerde] daartoe schriftelijk (per e-mail: info@ [appellant] .nl) heeft verzocht. Deze overdracht zal zo mogelijk bij volmacht gebeuren.
3. [geïntimeerde] zal zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen 3 dagen na heden, alle ten laste van [appellant] gelegde beslagen opheffen.
3.5
[geïntimeerde] heeft de door hem ten laste van [appellant] gelegde beslagen opgeheven, het in de vaststellingsovereenkomst vermelde bedrag van € 65.000,- naar de derdengeldrekening van mr. H.A. van Beilen overgemaakt en is in contact getreden met de notaris, zodat deze hem de vereiste documenten voor overdracht van het aandeel van [appellant] in het perceel zou kunnen verstrekken.
3.6
Bij brief van 5 november 2020 heeft de notaris aan [geïntimeerde] een ‘Schenkungsvertrag und Aufsandungsurkund’ (hierna: Schenkungsvertrag), een ‘Einwilligungserklärung’ en een ‘Grundbuchsantrag’ toegezonden. In de begeleidende brief staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
In der o.a. Angelegenheit übermittle ich Ihnen den Schenkungsvertrag mit der Bitte diesen vor der Österreichischen Botschaft in Niederlande beglaubigt zu unterfertigen. Weiters übermittle ich Ihnen noch eine Einwilligungserklärung, mit der Bitte diese ebenfalls zu unter fertigen (nicht beglaubigt).
Herr [appellant] muss ebenfalls die Einwilligungserklärung unterfertigen (nicht beglaubigt, sowie den Schenkungsvertrag und den Grundbuchsantrag bei der Österreichischen Botschaft in Niederlande beglaubigt unterfertigen.
3.7
In het Schenkungsvertrag staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
1.2.
Mit gerichtlichem Vergleich, Protokoll der Sitzung vom 23.06.2020 des Gerichtes Nord-Niederlande (…) hat Herr [appellant] den im gehörigen, im vorigen Vertragspunkt naher bezeichneten, Hälfteanteil der Liegenschaft [plaats] an Herrn [geïntimeerde] übertragen.
2. Übergabe und Übernahme:
In Erfüllung des vorangeführten gerichtlichen Vergleichs schenkt und übergibt Herr [appellant] an Herrn [geïntimeerde] und dieser nimmt die Schenkung an und übernimmt von Ersterem in sein Alleineigentum dessen im vorigen Vertragspunkt näher bezeichneten Hälfteanteil der Liegenschaft [plaats] mit der sich darauf befindlichen, stark renovierungsbedürftigen, Halle und dem sich darauf befindlichen, ebenfalls stark renovierungsbedürftigen, Gebäude 9563 [plaats] .
(…)
4. Gewahrleistung:
4.1.
Der Geschenkgeber leistet dafür Gewähr, dass das Vertragsobjekt mit Ausnahme der
derzeit daraufhaftenden Dienstbarkeiten, C-LNR 1 und C-LNR 2, ansonsten jedoch frei von Lasten und Besitzrechten Dritter in das Eigentum des Geschenknehmers übergeht.
4.2.
Der Geschenkgeber erklärt, dass ihm keine verdeckten Mängel an der vertragsgegenständlichen Liegenschaft, sowie keine Kontaminierungen und Altlasten bekannt sind und leistet dafür Gewähr, dass das Schenkungsobjekt frei von jedweden öffentlich rechtlichen Rückständen (Steuern, Gebühren und Abgaben) an den Geschenknehmer übertragen wird.
4.3.
Jede weitere Haftung des Geschenknehmers, nach welcher Richtung auch immer, wird
einvernehmlich ausgeschlossen.
4.4.
Der Geschenknehmer erklärt das Schenkungsobjekt vor Vertragsunterfertigung eingehend besichtigt zu haben und diesen im derzeitigen Zustand zu übernehmen.
3.8
Op 17 november 2020 heeft [geïntimeerde] het Schenkungsvertrag en de Einwilligungserklärung ondertekend op de Oostenrijkse ambassade te Den Haag.
3.9
Op 7 december 2020 heeft mr. El Haddad per e-mail en aangetekende brief de hiervoor vermelde brief van de notaris van 5 november 2020, de Grundbuchsantrag en het door [geïntimeerde] ondertekende Schenkungsvertrag en de Einwilligungserklärung naar mr. Van Beilen verzonden met het verzoek respectievelijk de sommatie deze bescheiden uiterlijk
16 december 2020 door [appellant] te laten ondertekenen en in te laten dienen bij de ambassade van Oostenrijk en daartoe een afspraak te laten maken met mevrouw [naam2] (hierna: [naam2] ), die aldaar werkzaam is. Deze brief met bijlagen is ook op
9 december 2020 door [geïntimeerde] per e-mail aan [appellant] verzonden.
3.1
In reactie op deze brief en e-mail heeft mr. Van der Hoef - voor zover van belang - het volgende per e-mail van 14 december 2020 aan mr. El Haddad bericht:
Formeel treed ik in deze dan ook op als gemachtigde van de heer [appellant] . Aan de door u, namens uw client de heer [geïntimeerde] , gedane uitnodiging cq. sommatie kan door de heer [appellant] geen gevolg worden gegeven.
Ten eerste is de juridische basis op grond waarvan mevrouw [naam2] , werkzaam bij de Oostenrijkse ambassade gerechtigd zou zijn om medewerking te verlenen aan de voorgenomen eigendomsoverdracht onvoldoende toegelicht.
In de tweede plaats zijn de huidige coronamaatregelen en de te verwachten nieuwe maatregelen een struikelblok voor de heer [appellant] om naar Den Haag af te reizen.
Dit neemt niet weg dat de heer [appellant] gebonden is medewerking te verlenen aan eigendomsoverdracht van zijn onverdeelde helft in het perceel “ [plaats] ” aan de heer [geïntimeerde] .
Namens de heer [appellant] is notariskantoor SEKUER te Surhuisterveen benaderd om eea in goede banen te geleiden.
Het voorstel is dat notariat Dr. Jurgen Sternat contact opneemt met dit notariskantoor.
3.11
Bij e-mail van 15 december 2020 aan mr. Van der Hoef heeft mr. El Haddad hier
- voor zover van belang - als volgt op gereageerd:
Cliënt heeft contact opgenomen met de (…) notaris te Oostenrijk. Hij heeft te kennen gegeven dat voor overdracht van het perceel vereist is dat de drie op 7 december 2020 aan mr. Van Beilen verzonden bescheiden in het bijzijn van een medewerker van de Oostenrijkse ambassade dienen te worden getekend dan wel bij een notaris in Nederland. Wanneer de drie bescheiden bij een notaris in Nederland worden getekend, dan dienen deze te worden voorzien van een apostille waarna de stukken naar de notaris in Oostenrijk kunnen worden toegezonden. Dit is een enigszins omslachtig proces, maar ingeval de Oostenrijkse ambassade in Den Haag niet uiterlijk 22 december 2020 beschikbaar is om uw cliënt te ontvangen wel een route waardoor uw cliënt de vereiste medewerking tijdig vóór 23 december 2020 kan verlenen.
(…)
Voor wat betreft de coronamaatregelen het volgende. Inmiddels is bekend dat de ambassades open blijven. Uw cliënt staat dus niets in de weg om af te reizen naar de Oostenrijkse ambassade in Den Haag en over te gaan tot ondertekening van de aan mr. Van Beilen toegezonden bescheiden.
Wilt u mij bevestigen dat uw cliënt uiterlijk 22 december 2020 medewerking verleent aan de overdracht van het perceel te [plaats] aan cliënt? Voor zover vereist sommeer ik uw cliënt uiterlijk 22 december 2020 medewerking te verlenen aan de betreffende overdracht.
3.12
Mr. Van der Hoef noch [appellant] zelf heeft hierop gereageerd, waarna mr. El Haddad op 23 december 2020 telefonisch contact op heeft genomen met mr. Van der Hoef. De inhoud van dat gesprek heeft hij diezelfde dag per e-mail aan mr. Van der Hoef bevestigd. In die e-mail staat - voor zover van belang - het volgende vermeld:
Van u begreep ik dat de fysieke stukken die noodzakelijk zijn voor de overdracht van het perceel te [plaats] door u nog niet zijn ontvangen van de voormalige behandelaar van het dossier, de heer mr. Van Beilen (in cc). Vanzelfsprekend doet dit niet af aan de verplichting van uw cliënt tijdig aan de in het proces-verbaal vastgelegde verplichtingen te voldoen. Feit is dat de overdracht van het perceel te [plaats] uiterlijk 22 december 2020 had moeten plaatsvinden. Vaststaat dat uw cliënt niet de vereiste medewerking heeft verleend aan de overdracht. Hij verkeert in verzuim. (…) Cliënt stelt uw cliënt een laatste maal in de gelegenheid vrijwillig medewerking te verlenen aan de overdracht van het perceel te [plaats] . Is de vereiste medewerking voor overdracht van het perceel te [plaats] niet uiterlijk 5 januari 2021 verleend, dan zal in kort geding op straffe van een dwangsom nakoming gevorderd worden van de verplichting tot het verlenen van medewerking aan de overdracht.
3.13
Bij e-mail van 4 januari 2020 heeft mr. Van der Hoef - voor zover van belang - het volgende aan mr. El Haddad bericht:
In de tweede plaats kan ik u berichten dat ik van mr. Van Beilen de van belang zijnde stukken heb ontvangen.
Het concept Schenkungsvertrag heb ik voor nader commentaar toegezonden aan [naam3] , de accountant van [appellant] . Deze zal hierover contact opnemen met uw client. Zoals u wellicht weet is [naam3] ook de accountant van uw client. Ik wacht zijn reactie af.
Tevens heb ik het Schenkungsvertrag i.v.m. artikel 4 besproken met mede-eigenaar de heer [naam1] . Deze zal hierover contact opnemen met zijn advocaat mr. Enno van Dalen en mij vervolgens nader berichten.
Notariskantoor Sekuer te Surhuisterveen tot slot heeft aangegeven dat na akkoordbevinding van de stukken deze kunnen worden getekend waarna zij zorg zullen dragen voor de legalisering en de apostille.
3.14
In reactie hierop heeft mr. El Haddad bij e-mail van 5 januari 2020 - voor zover van belang - het volgende aan mr. Van der Hoef bericht:
Cliënt heeft er geen bezwaar tegen dat de heer [naam3] het Schenkungsvertrag becommentarieert, maar een noodzaak tot afwachting van zijn commentaar (welk commentaar dat ook mag zijn) voordat wordt overgegaan tot het verlenen van medewerking voor overdracht van het perceel is niet aanwezig. (…)
Verder lees ik dat u contact hebt opgenomen met de heer [naam1] in verband met artikel 4 van het Schenkungsvertrag. Het belang van de betrokkenheid van de advocaat van de heer [naam1] onderbouwt u niet. De verplichting van uw cliënt om te voldoen aan artikel 4 van het Schenkungsvertrag vereist geen medewerking van een advocaat, laat staan de advocaat van de heer [naam1] . Het afwachten van nadere berichtgeving van de advocaat van de heer [naam1] is dus niet noodzakelijk voor uw cliënt om tijdig te na te komen.
Bovenstaande niet-noodzakelijke handelingen van uw cliënt leveren vertraging op. De (tweede) door cliënt op 23 december 2020 gestelde sommatietermijn loopt vandaag af. Graag verneem ik vandaag, maar uiterlijk woensdag 6 januari 2021, van u binnen welke termijn uw cliënt zijn verplichting tot het overdragen van het perceel te [plaats] zal nakomen.
3.15
Op 6 januari 2021 heeft mr. Van der Hoef - voor zover van belang - het volgende
aan mr. El Haddad gemaild:
De reactie van [naam3] heb ik inmiddels ontvangen. Van [naam1] en/of diens advocaat heb ik nog niets vernomen. Artikel 4 is derhalve niet acceptabel voor [appellant] . Als dit artikel komt te vervallen kan e.e.a. via de notaris worden afgewikkeld.
Ik verneem wel wat de bedoeling is.
3.16
[geïntimeerde] heeft bij de voorzieningenrechter, kort samengevat, gevorderd dat deze [appellant] veroordeelt om binnen 7 dagen na het door deze te wijzen vonnis zijn aandeel in het perceel aan [geïntimeerde] over te dragen, dan wel (subsidiair) om het Schenkungsvertrag, de Einwilligungserklärung en de Grundbuchsantrag te ondertekenen en naar de notaris te sturen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.17
Bij kort geding vonnis van 21 april 2021 heeft de voorzieningenrechter [appellant] , kort gezegd, veroordeeld om (i) uiterlijk 7 dagen na betekening van dit vonnis zijn aandeel in het perceel, vrij van beslagen en andere beperkingen, aan [geïntimeerde] over te dragen en (ii) om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt. Ook heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.18
Het kort geding vonnis is op 23 april 2021 aan [appellant] betekend.
3.19
De overdracht van het perceel heeft uiteindelijk plaatsgevonden in de week van
20 september 2021.

4.De beoordeling van de grieven en de vorderingen bij het hof

De vorderingen in hoger beroep
4.1
[appellant] heeft in hoger beroep een drietal genummerde grieven (bezwaren) tegen het kort geding vonnis geformuleerd. De grieven van [appellant] worden hierna thematisch besproken.
Spoedeisend belang
4.2
Het hof stelt, alvorens te komen tot een beoordeling van de grieven, het volgende voorop. Het hof dient ambtshalve vast te stellen dat aan de zijde van [geïntimeerde] in hoger beroep (nog steeds) sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij geldt dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. [1] De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Het hof is van oordeel dat, omdat ter mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat het perceel in de week van 20 september 2021 aan [geïntimeerde] is overgedragen, het spoedeisend belang aan zijn zijde nu niet langer aanwezig is. Dit betekent dat de veroordeling van [appellant] in hoger beroep niet ongewijzigd in stand kan blijven.
4.3
Het hof zal vervolgens, ook met het oog op de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, beoordelen of de voorzieningenrechter de veroordeling terecht heeft uitgesproken.
Talmen en frustreren
4.4
Met zijn eerste grief stelt [appellant] in essentie de vraag aan de orde of de voorzieningenrechter hem ten onrechte heeft aangewreven zonder deugdelijke grond te hebben getalmd met de van zijn kant noodzakelijk medewerking aan overdracht van het perceel aan [geïntimeerde] na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst op 23 juni 2020. Deze grief faalt. Ook in hoger beroep heeft [appellant] geen enkel valide argument of reden aangevoerd voor zijn gebrek aan initiatief om medewerking te verlenen aan een spoedige overdracht van het perceel, zoals dit was overeengekomen en (dus) van hem mocht worden gevergd. Zijn mededeling “zeer kritisch en terughoudend” te zijn geworden nadat [geïntimeerde] de fiscus zou hebben ‘getipt’ over de overmaking van € 65.000,- naar de rekening van [appellant] overtuigt in dit kader bepaald niet. [geïntimeerde] heeft deze stelling, die door [appellant] is bestreden, niet feitelijk onderbouwd. Zoals [appellant] terecht heeft opgemerkt, ontsloeg dit hem bovendien niet van zijn op zich genomen verplichting tot overdracht van het perceel aan [geïntimeerde] . Ook de door [appellant] gestelde vrees dat hij schenkingsbelasting zou moeten betalen in verband met de aanstaande overdracht van het perceel levert geen rechtvaardiging op voor zijn talmen. [appellant] heeft,- zoals ter mondelinge behandeling niet door hem is weersproken - niets in het werk heeft gesteld om - bijvoorbeeld door contact met de Oostenrijkse notaris op te nemen - te verifiëren of zijn vrees wel gegrond was. Dat was ook niet het geval, omdat, zoals ter mondelinge behandeling onweersproken door [geïntimeerde] is gesteld, over de transactie geen schenkingsbelasting verschuldigd was, maar [geïntimeerde] slechts een (aanmerkelijk lager) bedrag aan ‘Grunderwerbsteuer’ diende te betalen. Ook [appellant] ’s beroep op de onaanvaardbaarheid van het opnemen van artikel 4 in het Schenkungsvertrag snijdt geen hout, omdat hij noch in eerste aanleg noch in hoger beroep bij het hof heeft duidelijk weten te maken waarom die bepaling door hem in redelijkheid niet kon worden geaccepteerd of wat hij daarvan te duchten had. De stelling van [appellant] dat de overdracht door [geïntimeerde] zelf zou zijn “tegengehouden” wordt door het hof eveneens gepasseerd, omdat ook die stelling niet feitelijk is onderbouwd en bovendien gemotiveerd door [geïntimeerde] is betwist.
4.5
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling laat zich niet anders afleiden dan dat [appellant] zich zonder deugdelijke grond onbereidwillig heeft getoond om mee te werken aan de op 23 juni 2020 overeengekomen spoedige overdracht van het perceel aan [geïntimeerde] . De voorzieningenrechter heeft hem daarom terecht tot die medewerking veroordeeld. Het hof merkt in dit kader op dat op het moment dat de voorzieningenrechter vonnis wees er al meer dan vier maanden verstreken waren sinds de voor overdracht benodigde stukken door de advocaat van [appellant] ontvangen waren.
Dwangsommen
4.6
De voorzieningenrechter heeft de veroordeling van [appellant] versterkt met een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 50.000,-. Tegen deze beslissing is grief 2 gericht. Voor zover in die grief wordt aangevoerd dat het opleggen van een dwangsom onterecht is, omdat [appellant] wel goede argumenten had om niet mee te willen werken aan de overdracht van het perceel of omdat [geïntimeerde] schenkingsbelasting diende te betalen en dit naliet, faalt dit betoog, gelet op hetgeen daarover hiervoor al in rechtsoverweging 4.4. is overwogen. [appellant] heeft in zijn memorie van grieven ook niet gesteld dat hetgeen waartoe hij door de voorzieningenrechter was veroordeeld niet uitvoerbaar was binnen de in het vonnis gestelde termijn. Voor zover hij een dergelijke stelling wel ter mondelinge behandeling bij het hof zou hebben ingenomen oordeelt het hof dat die stelling te laat is betrokken en strijd oplevert met de zogenoemde tweeconclusieregel, waardoor het hof niet toekomt aan een beoordeling ervan.
4.7
Resteert de vraag of de dwangsom op een juist bedrag en maximum is vastgesteld. [appellant] stelt in zijn memorie van grieven dat het bedrag van de dwangsom en het maximum beide te hoog zijn, maar motiveert die stelling in het geheel niet. Omdat anderszins niet is gesteld of gebleken dat de hoogte van de dwangsom per dag of van het maximum niet juist is, ziet het hof geen reden om op dit punt een andere beslissing te nemen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan. Grief 2 faalt dan ook. Het hof merkt nog op dat de vraag of en tot welk bedrag daadwerkelijk dwangsommen zijn verbeurd, buiten het bestek van de beoordeling van dit hoger beroep valt.
Buitengerechtelijke kosten
4.8
Met zijn derde grief richt [appellant] zich tegen de beslissing van de voorzieningenrechter omtrent de toekenning aan [geïntimeerde] van een bedrag aan buitengerechtelijke kosten. Voor zover deze grief wordt gemotiveerd met verwijzing naar wat in de hiervoor verworpen grieven 1 en 2 is betoogd, moet grief 3 het lot van deze grieven delen. Ook voor het overige faalt de grief, omdat [geïntimeerde] er terecht op heeft gewezen dat zij meermaals vergeefs buiten rechte [appellant] heeft aangespoord om aan zijn verplichtingen op grond van de vaststellingsovereenkomst te voldoen en de gevorderde vergoeding dus niet ziet op de kosten van het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Omdat [appellant] verder niets heeft gesteld over de (on)redelijkheid van het aan [geïntimeerde] toegekende bedrag aan buitengerechtelijke kosten ziet het hof geen reden om op dit punt een andere beslissing te nemen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan.

5.Slotsom

5.1
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, uitsluitend omdat in hoger beroep uiterlijk op 24 september 2021 het spoedeisend belang is komen te ontvallen en het vonnis van de voorzieningenrechter, waar het de veroordelingen tot die datum betreft, in stand laten.
5.2
Omdat de grieven van [appellant] falen, zal hij als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in appel worden veroordeeld, aan de zijde van [geïntimeerde] te begroten op het geheven griffierecht (€ 338,-) en een bedrag aan salaris voor de advocaat, te begroten op 2 punten naar tarief II van het liquidatietarief.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
- bekrachtigt het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 21 april 2021, met uitzondering van de veroordelingen onder 5.1 en 5.2 voor wat betreft de periode na 24 september 2021,
- vernietigt genoemd vonnis voor zover de veroordelingen onder 5.1. en 5.2 betrekking hebben op de periode na 24 september 2021,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- wijst de vorderingen onder 5.1 en 5.2 voor zover die zien op de periode na 24 september 2021 af,
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief,
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.S. Bakker, H. de Hek en M. Willemse en is door de rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
21 december 2021.

Voetnoten

1.Vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437.