ECLI:NL:GHARL:2021:11716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
21 december 2021
Zaaknummer
200.291.310
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitgestelde bruidsgave en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de uitgestelde bruidsgave en de zorgregeling na de echtscheiding van de man en de vrouw. De man en de vrouw zijn in 2013 in Jordanië met elkaar gehuwd en hun huwelijk is in 2021 ontbonden. De rechtbank Gelderland had in een eerdere beschikking op 4 december 2020 de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen verdeeld en de man veroordeeld tot betaling van een uitgestelde bruidsgave van € 6.244,- aan de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen met grieven over zowel de zorgregeling als de bruidsgave. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een andere zorgregeling vast te stellen, alsook om de uitgestelde bruidsgave te verlagen naar 500.000 Syrische pond.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2021 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun advocaten. De vrouw verzet zich tegen de grieven van de man en vraagt het hof om de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof overweegt dat de man de Nederlandse nationaliteit heeft en de vrouw de Syrische nationaliteit. Het hof stelt vast dat de man gehouden is om de uitgestelde bruidsgave te voldoen, zoals vastgelegd in de huwelijksovereenkomsten. Het hof oordeelt dat de man aan de vrouw 5.000 Jordaanse dinar minus 100.000 Syrische pond dient te betalen, en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking voor zover deze betrekking heeft op de bruidsgave en bepaalt dat de man binnen veertien dagen na betekening van de beschikking het bedrag aan de vrouw moet betalen, te vermeerderen met wettelijke rente indien hij niet tijdig betaalt. De kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.310
(zaaknummers rechtbank Gelderland 369628 en 374346)
beschikking van 21 december 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Broersma te Putten,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.H. Teusink te Wezep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 december 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 maart 2021;
  • het verweerschrift met productie;
  • een journaalbericht van mr. Broersma van 25 maart 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Teusink van 2 november 2021 met productie;
  • een journaalbericht namens mr. Broersma van 5 november 2021 met het verzoek om een begeleider van de vader aanwezig te laten zijn bij de mondelinge behandeling. Het hof heeft dit verzoek afgewezen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2021 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door mr. R.P. Adema, waarnemer voor mr. Broersma;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een tolk in de Syrische taal voor beide partijen;
  • [naam1] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Mr. Teusink heeft een pleitnotitie overgelegd, die hij deels heeft ingetrokken en deels heeft voorgedragen.

3.De feiten

De man en de vrouw zijn [in] 2013 in [plaats] , Jordanië met elkaar gehuwd. Het huwelijk van de partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving van de (in zoverre onbestreden) echtscheidingsbeschikking van 4 december 2020 in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen aldus verdeeld dat zij één keer per maand begeleid contact hebben met de vader (zonder overnachting) en dat zij één keer per maand telefonisch contact hebben met de vader. De rechtbank heeft verder de vader veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van de bestreden beschikking een bedrag van € 6.244,- aan uitgestelde bruidsgave aan de moeder te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de vader niet binnen de gestelde termijn tot betaling overgaat.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling, grief I) en de bruidsgave (grief II).
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus vast te stellen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] elk weekeinde op zaterdag en zondag bij de vader zijn en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, althans een regeling vast te stellen die het hof juist acht;
  • de vader te veroordelen om als uitgestelde bruidsgave 500.000,- Syrische pond, omgerekend naar euro’s conform de wisselkoers op de dag van betaling, aan de moeder te betalen;
met compensatie van de proceskosten tussen partijen.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof
primairde bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vader af te wijzen,
subsidiaireen zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen die het hof juist acht en te bepalen dat de vader aan de moeder uit hoofde van uitgestelde bruidsgave € 6.244,- verschuldigd is, te vermeerderen met de wettelijke rente en incassokosten vanaf 18 december 2020, althans vanaf de datum die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.4
Deze beschikking ziet op de bruidsgave (zaaknummer rechtbank 374346). Het geschil over de verdeling van de zorg- en opvoedingszaken (zaaknummer rechtbank 369628) is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.291.309. Het hof heeft in die procedure op
23 november 2021 een tussenbeschikking gegeven.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. In de Basisregistratie Personen staat vermeld dat de vrouw de Syrische nationaliteit heeft. Op de verblijfsvergunning van de vrouw staat dat haar nationaliteit onbekend is.
5.2
Het voorliggende verzoek is een nevenverzoek bij echtscheiding. Partijen hadden ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter gelet op artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis) bevoegd is ten aanzien van de echtscheiding.
Het hof merkt het verzoek met betrekking tot de bruidsgave aan als een zaak betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het echtscheidingsverzoek verband houdt. Gelet op artikel 5 lid 1 van de Verordening (EU) 2016/1103 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (Verordening huwelijksvermogensstelsels) is de Nederlandse rechter bevoegd daarvan kennis te nemen.
5.3
De rechtbank heeft ten aanzien van de echtscheiding en het huurrecht overwogen dat Nederlands recht van toepassing is. Voor de overige verzoeken die aan de rechtbank voorlagen, heeft de rechtbank niet expliciet beoordeeld welk recht van toepassing is. Het hof neemt aan dat de rechtbank Nederlands recht heeft toegepast. Nu in hoger beroep niet is aangevoerd dat buitenlands recht van toepassing is, zal ook het hof hiervan uitgaan.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat zij twee huwelijksovereenkomsten hebben gesloten waarin afspraken over een bruidsgave zijn opgenomen. Op 28 februari 2013 is in een Syrische akte een direct betaalde bruidsgave van 100.000,- Syrische pond en een uitgestelde bruidsgave van 500.000,- Syrische pond vermeld. Op 16 april 2013 is in een Jordaanse akte een directe bruidsgave van 1.000 Jordaanse dinar en een uitgestelde bruidsgave van 5.000 Jordaanse dinar vermeld. Tussen partijen is in hoger beroep ook niet in geschil dat de man gehouden is één van de uitgestelde bruidsgaven alsnog in het geheel aan de vrouw te voldoen.
5.5
Het verzoek van de vrouw komt neer op een verzoek tot nakoming van de Jordaanse akte. De man voert echter aan dat die akte geen afdwingbare verplichting tot betaling van de uitgestelde bruidsgave van 5.000 Jordaanse dinar meebrengt. Volgens de man was het de bedoeling van partijen om een huwelijksakte op te maken die in Jordanië kon worden ingeschreven, terwijl tussen partijen onderling de afspraken over de bruidsgave uit de Syrische akte bleven gelden. Het hof gaat niet mee in deze door de man aan de akte gegeven uitleg. De tekst van de akte vermeldt over de bruidsgave het volgende (vertaald naar het Engels):
‘Dowry: Immediate: (1000) One Thousand Jordanian Dinars in Cash.
Postponed: (5000) Five Thousand Jordanian Dinars for Sharia Terms.’
Deze tekst ondersteunt dat sprake is van een afdwingbare verplichting tot het alsnog voldoen van het uitgestelde gedeelte van de bruidsgave. De omstandigheid dat partijen de nieuwe Jordaanse akte hebben laten opmaken om het huwelijk te kunnen inschrijven in Jordanië, betekent niet dat de in die akte opgenomen afspraken over de bruidsgave tussen partijen niet zouden gelden. Het gedrag van partijen na het sluiten van de Jordaanse akte wijst er op dat zij ervan zijn uitgegaan dat die latere akte – en niet de Syrische akte – tussen hen geldt. De man heeft bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst verklaard dat hij het vooruit te betalen gedeelte van 1.000 Jordaanse dinar daadwerkelijk heeft voldaan, wat door zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling van het hof is bevestigd. Ook wat betreft de huwelijksdatum gaan partijen uit van de Jordaanse akte. Zij hebben deze datum genoemd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst en in hun verzoeken tot echtscheiding. Ook de rechtbank is bij het uitspreken van de echtscheiding uitgegaan van het op 16 april 2013 gesloten huwelijk van partijen in Jordanië. Gelet hierop staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat partijen zijn overeengekomen dat de man aan de vrouw 5.000,- Jordaanse dinar aan uitgestelde bruidsgave dient te voldoen en dat deze verbintenis afdwingbaar is.
5.6
Uit de Syrische akte volgt dat de man de in die akte vermelde directe bruidsgave van 100.000 Syrische pond (lira) heeft voldaan. Tussen partijen staat vast dat de man niet gehouden is beide bruidsgaven te voldoen. Het hof zal daarom bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van 5.000 Jordaanse dinar minus 100.000 Syrische pond, zoals de man tijdens de mondelinge behandeling subsidiair heeft verzocht.
5.7
Het hof ziet geen aanleiding om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag in euro’s gelijk aan 5000 Jordaanse dinar minus 100.000 Syrische pond, nu partijen betaling in Jordaanse dinar zijn overeengekomen.

6.De slotsom

6.1
Gelet op wat hiervoor in rechtsoverweging 5.6 is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de bruidsgave vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 december 2020 voor zover deze ziet op de bruidsgave en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking een bedrag van 5.000 Jordaanse dinar minus 100.000 Syrische pond aan uitgestelde bruidsgave dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien de man niet binnen de gestelde termijn tot betaling overgaat;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, M.H.F. van Vugt en E. de Boer, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, en is op 21 december 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. M.H.F. van Vugt in tegenwoordigheid van de griffier.