Uitspraak
[appellant],
[naam1], executeur naar Belgisch recht,
de erven [erflater],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
“OVEREENKOMST VOOR EEN OPDRACHT TOT DIENSTVERLENING (…) ten behoeve van het uitvoeren van de functie als kapitein op”[het schip]
“in opdracht van de Eigenaar”(hierna: de overeenkomst) gesloten, ingaande per 1
“volledige salaris over de maand mei nu over te maken.”
“op 29 mei jl. rechtsgeldig per direct opgezegd”heeft en dat mocht deze opzegging niet rechtsgeldig zijn, zij namens de executeur de overeenkomst per heden alsnog per direct althans met een opzegtermijn van twee maanden opzegt.
“wel degelijk als arbeidsovereenkomst”kwalificeert. Ook heeft hij haar te kennen gegeven dat de overeenkomst op 29 mei 2018 niet is opgezegd, dat ook de
“opzegging op staande voet per 1 september 2018 (…) geen doel”treft en dat nog valt te bezien of de opzegging tegen eind oktober 2018 doel treft.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
primairte verklaren voor recht i) dat de overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst en ii) dat de overeenkomst eerst op 31 maart 2019 door opzegging eindigt. Ook heeft [appellant] gevorderd de erven [erflater] hoofdelijk te veroordelen aan hem te voldoen iii) € 11.135,43 aan achterstallig loon tot en met augustus 2018, iv) het salaris van € 7.000,00 per maand bruto vanaf 1 september 2018 tot en met de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is of zal zijn geëindigd, v) 8% vakantiebijslag berekend over het volledige aan [appellant] toekomende salaris over de periode dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd en nog zal duren en vi) de wettelijke verhoging wegens vertraagde loonbetaling van 50% over de gevorderde bedragen.
Subsidiairheeft [appellant] , voor het geval de verklaring voor recht onder i) wordt afgewezen, gevorderd de erven [erflater] hoofdelijk te veroordelen om aan hem een schadevergoeding van € 14.000,00 te voldoen, wegens voortijdige beëindiging van de overeenkomst.
Zowel primair als subsidiairheeft [appellant] gevorderd de erven [erflater] hoofdelijk te veroordelen om aan hem te voldoen de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en hen hoofdelijk te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
primairevorderingen van [appellant] moeten worden afgewezen. De overeenkomst is op 31 augustus 2018 opgezegd. De opzegtermijn bedraagt twee maanden, zodat de overeenkomst op 31 oktober 2018 is geëindigd. [appellant] komt overeenkomstig zijn
subsidiairevordering een vergoeding toe over de opzegtermijn van € 14.000,00 (september en oktober 2018), te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter heeft de erven [erflater] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van voormeld bedrag ad € 14.000,00 aan [appellant] , vermeerderd met de wettelijke rente. Ook heeft de kantonrechter de erven [erflater] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
primairii) de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 31 augustus 2018 te vernietigen en
subsidiair, voor het geval de opzegging niet wordt vernietigd, iii) aan [appellant] een billijke vergoeding toe te kennen van
“uitsluitend de Nederlandse wet van toepassing”is. Ook heeft de kantonrechter het geschil beoordeeld naar Nederlands recht en is daartegen geen grief gericht. Het hof zal dan ook Nederlands recht toepassen.
grieven 1 tot en met 5stellen de erven [erflater] de (datum van) opzegging van de overeenkomst aan de orde en de bij de opzegging al dan niet in aanmerking te nemen opzegtermijn. Met de
grieven 6 en 7komen de erven [erflater] op tegen de door de kantonrechter in het bestreden vonnis tegen hen uitgesproken veroordelingen en vorderen zij terugbetaling.
“Artikel 3: Vergoeding/Financieel”en
“Artikel 4: Werktijden/Vaarschema”van de
“Artikel 2: Omschrijving van de opdracht”van de overeenkomst is bepaald:
“eventuele op- en aanmerkingen”van [erflater] en [appellant] op zijn
“concept”graag ontvangt, volgt hieruit niet dat [erflater] en [appellant] daadwerkelijk hebben onderhandeld over de overeenkomst, laat staan dat hierbij het onderscheid tussen een arbeidsovereenkomst en een overeenkomst van opdracht aan de orde is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet vastgesteld worden dat er tussen [erflater] en [appellant] is onderhandeld over de overeenkomst en dat daarbij de kwalificatie van de overeenkomst aan de orde is geweest. Hoewel de titel van de overeenkomst (‘overeenkomst voor een opdracht tot dienstverlening’) en wellicht ook enkele andere passages uit de overeenkomst veeleer lijken aan te sluiten bij een overeenkomst van opdracht, bevat deze overeenkomst naar het oordeel van hof - zie bijvoorbeeld hiervoor onder 4.26 - evenwel passages die aan lijken te sluiten bij een arbeidsovereenkomst en ook de wijze van uitvoering die [erflater] en [appellant] daaraan hebben gegeven, duidt naar het oordeel van het hof evenzeer op het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Bovendien heeft, zoals het hof hiervoor al onder 4.15 heeft overwogen, te gelden dat niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. De omstandigheid dat het volgens de erven [erflater] niet gebruikelijk is in de particuliere scheepvaart om een arbeidsovereenkomst aan te gaan, leidt het hof niet tot een ander oordeel, nu het hier gaat om de feiten en omstandigheden van dit specifieke geval.
“voorstel van”[erflater] te hebben
“verwacht om de overeenkomst (…) te beëindigen”.Van een opzegging op 29 mei 2018 is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
primairgevorderd de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen als bedoeld in artikel 7:681 BW.
Subsidiairheeft [appellant] gevorderd hem een billijke vergoeding van € 35.000,00 netto toe te kennen op grond van artikel 7:681 BW.
“overzicht salarisbetalingen”in het geding gebracht.
“€ 7.000,- per maand”zijn overeengekomen voor de werkzaamheden van [appellant] .
“€ 7.000,- per maand”betekent dit dat aan [appellant] over november 2017 en december 2017 nog (€ 14.000,00 -/- 920,00 =) € 13.080,00 toekomt. Over de maanden juni 2018, juli 2018 en augustus 2018 komt [appellant] een bedrag toe van (3 x € 7.000,00 =) € 21.000,00. De vordering van [appellant] zal worden toegewezen voor een bedrag van (€ 13.080,00 +/+ € 21.000,00 =) € 34.080,00 netto.
5.De slotsom
6.De beslissing
in principaal en incidenteel hoger beroep: