In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], handelend onder de naam [naam1], en de besloten vennootschap Intercooling B.V. over de aansprakelijkheid voor schade aan hortensia's die zijn opgetreden door een onjuiste instelling van een koelinstallatie. De appellant heeft Intercooling opdracht gegeven voor de levering en installatie van een koelinstallatie in zijn kwekerij. Op 25 maart 2011 heeft Intercooling de werkzaamheden stopgezet, maar de koelinstallatie was nog niet opgeleverd. De appellant heeft de installatie in gebruik genomen, waarna op 28 maart 2011 schade aan de hortensia's werd geconstateerd door een te lage temperatuur in de koelcel. De appellant vordert schadevergoeding van Intercooling, stellende dat deze tekort is geschoten in haar verplichtingen.
In eerste aanleg heeft de rechtbank de vorderingen van de appellant afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. In hoger beroep heeft het hof de feiten uit het eerdere vonnis overgenomen en de appellant in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stellingen. Het hof oordeelt dat de appellant moet bewijzen dat de koelinstallatie aanstond toen de hortensia's in de koelcel werden geplaatst en dat Intercooling dit heeft gezien. Het hof overweegt verder dat, mocht Intercooling aansprakelijk zijn, de schade voor een deel kan worden toegerekend aan de appellant zelf, omdat hij de installatie in gebruik heeft genomen voordat deze was opgeleverd. De zaak is aangehouden voor bewijslevering.