ECLI:NL:GHARL:2021:1165

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
200.252.214/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk gezag na doorhaling aantekening gezagsregister

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot gezamenlijk gezag van de vader en moeder over hun dochter, geboren in 2014. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M. Achekar, verzocht om gezamenlijk gezag, nadat de eerdere aantekening in het gezagsregister door de rechter was doorgehaald. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.N. Koek, was tegen dit verzoek.

Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feitelijke situatie en de adviezen van de raad voor de kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De raad heeft geadviseerd dat gezamenlijk gezag in het belang van het kind is, omdat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De moeder heeft echter aangegeven geen contact met de vader te willen en heeft de huidige situatie als onveranderbaar gepresenteerd.

Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom zij niet met de vader wil communiceren. Het hof heeft het belang van het kind vooropgesteld en heeft besloten dat het gezamenlijk gezag aan de vader moet worden toegewezen. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is vernietigd en de vader is gezamenlijk met de moeder belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.214/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 437267)
beschikking van 2 februari 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M. Achekar te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.N. Koek te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
tot en met 9 juli 2020:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudende te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 31 maart 2020 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 1 december 2020 met productie(s);
- een brief van de GI van 14 december 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Achekar van 22 december 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Koek van 22 december 2020 met productie(s).
2. De motivering van de beslissing
2.1
Bij de beoordeling van het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over hun dochter [de minderjarige] , geboren [in] 2014 (verder: [de minderjarige] ) belast te worden stelt het hof het volgende voorop. Gebleken is dat de feitelijke situatie aldus is geweest dat er enige tijd sprake was van gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] . Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 13 september 2016 heeft het hof de griffier gelast de aantekening in het gezagsregister dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] door te halen, omdat niet was komen vast te staan dat de aantekening in het gezagsregister op verzoek van beide ouders was geregistreerd. Omdat boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet voorziet in deze situatie, zal het hof wat betreft de te hanteren maatstaf aansluiten bij artikel 1:253c lid 1 BW, omdat dit artikel het meest past bij de feitelijke situatie. Ingevolge dit artikel kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van 21 januari 2020 en 31 maart 2020, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.3
In de beschikking van 31 maart 2020 heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke gezagsvoorziening het meest in het belang van [de minderjarige] is.
2.4
De raad heeft in zijn rapport van 1 december 2020 - samengevat - het volgende beschreven en geadviseerd.
De raad is van mening dat gezamenlijk gezag het meest in het belang van [de minderjarige] is. Op dit moment is er geen sprake van het zogenoemde klem of verloren-criterium. Beide ouders hechten belang aan het contact tussen [de minderjarige] en beide ouders. Het contact tussen [de minderjarige] en de vader verloopt harmonieus onder regie van opa (mz). Opa vervult hier een heel belangrijke rol die op dit moment onmisbaar is en voor alle partijen acceptabel. Na twee jaar intensieve pedagogische thuiszorg (IPT) waarbij de moeder en de vader veel zeggen te hebben geleerd concludeert hulporganisatie [C] in de eindevaluatie van 10 november 2020 het volgende. ‘Er is geen aanleiding te veronderstellen dat gedeeld gezag tot veranderingen in de omgang zou leiden’. Dit in tegenstelling tot hetgeen de moeder en opa steeds benoemen. ‘Gedeeld ouderlijk gezag zou de vader de zekerheid geven dat omgang en contact voortgang blijft vinden’, aldus [C] .
De moeder, die op dit moment alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uitoefent, heeft in het gesprek met de raad aangegeven geen enkel contact met de vader te willen, hiervoor geen hulpverlening in te willen schakelen en de situatie te willen houden zoals die nu is. De moeder geeft aan dat er in het verleden dingen zijn gebeurd, die rechtvaardigen dat zij elk contact met de vader uit de weg gaat. De moeder presenteert de huidige situatie als onveranderbaar. Volgens de raad heeft de moeder hiermee een patstelling gecreëerd en verliest de moeder hierbij het belang van [de minderjarige] volledig uit het oog. [de minderjarige] is gebaat bij een minimaal contact tussen de ouders. Prioriteit is dat de ouders voor de toekomst op welke wijze dan ook een vorm vinden waarop zij met elkaar kunnen communiceren. [C] geeft hierover het volgende aan. ‘Mogelijk gaan, nu hulpverlening ophoudt, oude angsten en oud
zeer uit moeders eigen leven weer opspelen. Dit kan de moeder verhinderen haar dochter los te laten en toe te vertrouwen aan vader. Advies aan de moeder zou dan zijn therapie te volgen om eigen oud zeer te verwerken; dit in het belang van [de minderjarige] . Eerder advies hierover is niet opgevolgd’. De raad onderschrijft deze visie.
De raad is van mening dat toekenning van het gezag aan de vader noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft een persoonlijke band met de vader en de vader is betrokken bij het leven van [de minderjarige] . Het mag volgens de raad niet zo zijn dat de door de moeder gecreëerde patstelling leidt tot het feit dat de vader nooit gezag kan krijgen over [de minderjarige] .
2.5
Het hof ziet, gelet op de inhoud van het dossier en het raadsrapport, geen reden om van het advies van de raad af te wijken. Het uitgangspunt van de wet is dat ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen. Een verzoek om gezamenlijk het ouderlijk gezag uit te oefenen wordt daarom in beginsel toegewezen. Slechts in uitzonderingssituaties, zoals hiervoor genoemd onder artikel 1:253c lid 1 onder a en onder b BW, kan de rechter besluiten om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. Het hof ziet in het door de moeder aangevoerde geen aanleiding om te concluderen dat er sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie. Gebleken is dat de huidige constructie, waarbij de vader met de opa communiceert over de uitvoering van de omgangsregeling en waarbij de opa bij de overdracht is, goed verloopt. [de minderjarige] heeft nu om het weekend van zaterdagochtend tot zondagavond omgang met de vader. Het gaat goed met [de minderjarige] en de omgang verloopt goed. Het hof heeft dan ook geen vrees dat [de minderjarige] klem en verloren zal raken tussen de ouders.
Weliswaar communiceren de ouders niet rechtstreeks met elkaar, maar gebleken is dat de vader wel openstaat voor communicatie met de moeder. Het is echter de moeder die weigert met de vader te communiceren. De moeder heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd onderbouwd waarom zij niet met de vader wil en/of kan communiceren. Op grond van de stukken is het hof geen gegronde reden gebleken waarom er geen enkele communicatie over [de minderjarige] met de vader mogelijk zou zijn. Het hof wijst de moeder erop, zoals de raad en [C] ook aan de moeder hebben geadviseerd, dat zij er goed aan zou doen om - in het belang van [de minderjarige] - hulpverlening voor zichzelf in te schakelen om oud zeer te verwerken. Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het feit dat er geen communicatie tussen de ouders is, in dit geval niet kan leiden tot afwijzing van het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Integendeel, doordat de moeder weigert met de vader te communiceren, dreigt de vader bij eenhoofdig gezag van de moeder minder betrokken te raken bij het leven van [de minderjarige] . In die situatie vormt het toewijzen van gezamenlijk gezag ook een instrument voor de vader om zijn recht op family life tussen [de minderjarige] en hem optimaal te verwezenlijken.
2.6
Het hof zal dan ook beslissen conform het advies van de raad.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden uitspraak vernietigen en beslissen als volgt.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 5 oktober 2018, en opnieuw beschikkende:
belast de vader - gezamenlijk met de moeder - met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2014;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.M. Dölle en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is 2 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.