ECLI:NL:GHARL:2021:11643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21-003335-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot verkoop van hennep en bezit van hennep met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot het verkopen van een grote hoeveelheid hennep (53 kilogram) en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep (bijna 16 kilogram). De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft deze vrijspraak vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de bewezenverklaarde feiten. Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de stelling dat de verdachte niet opzettelijk handelde, verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 212 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. Tevens is de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 3.750,- gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003335-19
Uitspraak d.d.: 20 december 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 1895005513 en 18-950017-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 juli 2020, 23 en 24 november 2021 en 20 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-950055-13 (zaak A) en het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 (zaak B) onder 1 primair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest, en veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18950017-17 (zaak B) onder 3 tenlastegelegde tot een geldboete ten bedrage van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de teruggave aan verdachte gevorderd van het onder hem in beslag genomen geldbedrag ad € 3.750,-. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. P.Th. van Jaarsveld, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 (zaak B) onder 2, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde, te weten het “aanwezig hebben van een hoeveelheid van ongeveer 441 gram, althans een grote hoeveelheid, hasjiesj”. De verdachte heeft tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Naar het oordeel van het hof is het onder 2, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde impliciet cumulatief tenlastegelegd. Het hoger beroep richt zich dus mede tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van voornoemd feit.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen een vrijspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet‑ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 (zaak B) onder 2, tweede gedachtestreepje, impliciet cumulatief tenlastegelegde.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 18950055-13 (zaak A) en het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 (zaak B) onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 (zaak B) onder 3 tenlastegelegde tot een geldboete ten bedrage van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank de teruggave gelast aan verdachte van het onder hem in beslag genomen geldbedrag ad € 3.750,-.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen omdat het gedeeltelijk tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18-950055-13 (zaak A):
verdachte op of omstreeks 4 maart 2014, in de gemeente [gemeente] , een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool en/of een hoeveelheid munitie van categorie III van die wet, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
In de zaak met parketnummer 18-950017-17 (zaak B):
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk te verkopen, af te leveren en/of te verstrekken een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, met een of meer van zijn mededaders, althans alleen,
- bezig is geweest 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en/of
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft geregeld/klaargezet en/of
- een of meer koeriers die die hennep zou(den) kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en/of
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 15,991 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep,
zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij op of omstreeks 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van ongeveer 14,144 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep en/of
- een hoeveelheid van ongeveer 207 gram, althans een grote hoeveelheid, hasjiesj,
zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid van de dagvaarding in verband met het in de zaak met parketnummer 18950017-17 (zaak B) onder 1 subsidiair, eerste gedachtestreepje, tenlastegelegde
De raadsman heeft bepleit dat het hof de nietigheid van de dagvaarding zal uitspreken voor wat betreft het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 (zaak B) onder 1 subsidiair, eerste gedachtestreepje, tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat niet duidelijk is wat wordt bedoeld met ‘bezig zijn met het verzamelen of bij elkaar krijgen van hennep.’
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. Naar het oordeel van het hof behelst het onderhavige onderdeel van de tenlastelegging, mede gezien in het licht van het daarop betrekking hebbende politiedossier, een voldoende feitelijke beschrijving van het tenlastegelegde feit. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat het de verdachte niet duidelijk was welke gedraging hem wordt verweten en hij daardoor in zijn verdediging is geschaad.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman van verdachte is, overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde pleitnota, primair het standpunt ingenomen dat vanwege vormverzuimen in het opsporingsonderzoek het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vormverzuimen dienen te leiden tot bewijsuitsluiting.
Hiertoe heeft de raadsman – samengevat – aangevoerd dat:
er geen sprake was van een voldoende concrete verdenking ten opzichte van verdachte voorafgaand aan de inzet van de bijzondere opsporingsmiddelen. In het startproces-verbaal AH-004 staat alleen stokoude informatie over verdachte en de aantoonbaar te vage en onjuiste, amper geverifieerde informatie in de MMA-melding van 9 september 2012. De inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden was dan ook niet gerechtvaardigd. Gelet op de hoeveelheid ten onterechte afgegeven bevelen hebben de met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan;
verdachte door de WOD-ers is gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht (schending van het Talloncriterium of instigatieverbod);
onduidelijk is waarom na de eerste pseudokoop nog twee pseudokopen dienden te worden gedaan, aangezien pseudokoop in beginsel eenmalig dient te zijn.
2.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde schriftelijke requisitoir dat hij aan het hof heeft overgelegd, gerekwireerd tot verwerping van de verweren van de verdediging. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar de overwegingen van de rechtbank en geoordeeld dat de rechtbank de verweren op goede gronden heeft verworpen.
3.
Oordeel hof
3.1.
Juridisch kader
3.1.1.
Stelselmatige informatie-inwinning
De inzet en wijze van uitvoering van het stelselmatig inwinnen van informatie door een politieambtenaar vindt wettelijke grondslag in artikel 126j Sv. Voor de inzet en toepassing van deze bevoegdheid volgt uit deze bepaling dat er een verdenking van een misdrijf moet zijn en het bevel in het belang is van het onderzoek. Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste drie maanden en kan telkens voor een periode van ten hoogste drie maanden worden verlengd. Het bevel tot het inwinnen van informatie is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een verdenking van een misdrijf;
c. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en
d. de geldigheidsduur van het bevel.
Een bevel stelselmatige informatie-inwinning kan ook worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
De bevoegdheid tot het undercover stelselmatig inwinnen van informatie omtrent een verdachte onderscheidt zich van de politiële infiltrant doordat niet wordt deelgenomen of meegewerkt aan een groep van personen of een georganiseerd verband waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd. De opsporingsambtenaar zal dan ook niet deelnemen aan het plegen of beramen van misdrijven. Het onderscheid met de stelselmatige observatie is daarin gelegen dat de opsporingsambtenaar uitdrukkelijk tot opdracht heeft om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van de verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 34-35).
3.1.2.
Pseudokoop of -dienstverlening
De pseudokoop of -dienstverlening is wettelijk geregeld in artikel 126i Sv. Voor de inzet en toepassing van deze bevoegdheid volgt uit deze bepaling dat er een verdenking is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en het bevel in het belang van het onderzoek is. De bevoegdheid van pseudokoop of -dienstverlening strekt tot het afnemen van goederen of het verlenen van diensten. Het bevel tot pseudokoop of -dienstverlening is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is;
c. de aard van de goederen, gegevens of diensten;
d. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, daaronder begrepen strafbaar gesteld handelen, en
e. het tijdstip waarop, of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven. Evenals bij stelselmatige informatie-inwinning kan een bevel pseudokoop of
-dienstverlening ook worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
Een bevel pseudokoop en -dienstverlening heeft in beginsel een eenmalig karakter en is een minder ingrijpende bevoegdheid dan infiltratie. De pseudokoop en -dienstverlening worden als zelfstandige bevoegdheid geregeld naast de infiltratie omdat zij ook buiten de gevallen waarin infiltratie is toegelaten, kunnen worden toegepast, juist vanwege het minder ingrijpende karakter (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 33).
Anders dan bij stelselmatige informatie-inwinning is de opsporingsambtenaar in geval van pseudokoop of -dienstverlening bevoegd om strafbare feiten te plegen (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 34).
3.1.3.
Talloncriterium
De opsporingsambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van het bevel pseudokoop of dienstverlening een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht (artikel 126i, tweede lid, Sv). Dit wordt ook wel het Talloncriterium of instigatieverbod genoemd.
In de Memorie van Toelichting op de wet BOB wordt onder “3.3. Politiële infiltratie” het volgende opgemerkt over het instigatieverbod:
“De infiltrant mag het verrichten van bepaalde handelingen door de verdachte, noodzakelijk voor het bewijzen van strafbare feiten, wel ensceneren, maar het moet blijken dat de verdachte ook zonder tussenkomst van de infiltrant tot het plegen van deze of soortgelijke feiten zou zijn gekomen. De infiltrant maakt de bij de verdachte bestaande opzet slechts zichtbaar. De gerichtheid van de opzet van de verdachte kan blijken uit concrete inlichtingen, afkomstig van een betrouwbaar gebleken bron – bijvoorbeeld een informant – die aangeven dat een verdachte voornemens is of bezig is strafbare feiten te plegen. Het is daarnaast van belang te beschikken over gegevens die het meer waarschijnlijk maken dat bedoelde concrete inlichtingen juist zijn. In dit verband kan gedacht worden aan informatie inhoudende dat de verdachte eerder is veroordeeld voor eenzelfde delict, of bij de politie als pleger van een soortgelijk delict als het op te sporen delict bekend staat.
Achteraf moet dus kunnen worden vastgesteld dat de verdachte de misdrijven ter zake waarvan hij wordt vervolgd, ook zou hebben begaan als de infiltrant er niet was tussen gekomen. Aan infiltratie is inherent dat sprake kan zijn van beïnvloeding van het opereren van de groep van personen waarin wordt geïnfiltreerd. Om geloofwaardig te zijn dient de infiltrant vaak een actieve rol te spelen in de groep. Hij dient betrokken te raken bij de groep van personen of de criminele organisatie om er vervolgens deel van uit te gaan maken, zodat hij informatie en bewijsmateriaal kan vergaren die nodig is in het belang van het onderzoek. Bovengenoemde voorwaarde beoogt te verzekeren dat de infiltrant bij zijn optreden, personen niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop hun opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarbij behoeft het niet alleen te gaan om misdrijven die door deze personen worden gepleegd, maar het kan ook gaan om misdrijven die worden beraamd. Het optreden van de infiltrant mag er niet toe leiden dat deze personen misdrijven gaan beramen waar zij zonder tussenkomst van de infiltrant niet toe gekomen waren.”(Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 31-32)
Vorenstaande toelichting – voor zover deze ziet op het Talloncriterium – heeft ook betrekking op de pseudokoop of -dienstverlening (zie p. 34 van de Memorie van Toelichting).
3.2.
Feiten en omstandigheden
3.2.1.
Voorbereidend onderzoek
Uit het startproces-verbaal AH-004 (p. 4041 e.v. van het dossier) blijkt dat op 5 april 2012 een voorbereidend onderzoek onder de naam Palmlori is ingesteld. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van op 5 april 2012 binnengekomen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE). Deze informatie luidde als volgt:
“In de vestiging van [naam growshop] te [gemeente] wordt wekelijks, door meerdere personen tientallen kilo’s weed aangeboden en verkocht, wat direct weer verhandeld wordt door medewerkers/betrokkenen van [naam growshop] .”
In het start proces-verbaal is vermeld dat met ‘ [naam growshop] ’ wordt bedoeld ‘ [naam growshop] , [adres 2] te [gemeente] ’, een growshop waarvan medeverdachte [medeverdachte 1] (de broer van verdachte) destijds de eigenaar was. Uit het proces-verbaal CIE-informatie (p. 2122 van het dossier) blijkt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar is aangemerkt.
In het startproces-verbaal AH-004 is verder gerelateerd dat in 2011 het opsporingsonderzoek Galwesp is ingesteld naar de gang van zaken rond een gewapende nachtelijke ripdeal waarvan verdachte het slachtoffer was. Binnen het onderzoek naar deze ripdeal is bij de politie het sterke vermoeden ontstaan dat de gewelddadigheden een directe relatie hadden met de handel in hennep. Medeverdachte [medeverdachte 1] is veroordeeld voor betrokkenheid bij wederrechtelijke vrijheidsberoving, die verband hield met voornoemde ripdeal.
In het HKS-systeem van de politie zijn antecedenten opgenomen betreffende verdachte, onder meer op het gebied van de Opiumwet, zo blijkt eveneens uit het startproces-verbaal AH-004.
Voorts blijkt uit het startproces-verbaal dat verdachte op 10 januari 2006 een bedrag van € 30.000,- en op 17 juni 2007 een bedrag van € 22.000,- besteedde in Holland Casino te Groningen, dat hij op 3 oktober 2007 een bedrag van € 30.000,- giraal over boekte vanuit Holland Casino te Groningen en dat hij opdrachtgever was van meerdere contante stortingen ter waarde van in totaal een bedrag van € 27.000,- op een bankrekening op naam van coffeeshop [naam coffeeshop 1] te [gemeente] .
Op 30 juli 2012 is er vervolgens wederom CIE-informatie binnengekomen (p. 2123 van het dossier). Deze luidde:
“ [medeverdachte 1] handelt vanuit [naam growshop] in weed. Ook maakt hij afspraken om deze handel elders te laten plaatsvinden.”
Over de betrouwbaarheid kon geen oordeel worden gegeven.
Op 9 september 2012 is bij de regiopolitie Drenthe een MMA-melding binnengekomen (p. 4363 van het dossier). Deze melding hield in:
“Turkse gebroeders [naam broers] die in de ondergrondse misdaad zitten in [gemeente] . Het gaat om het wekelijks exporteren van 50 à 60 kg marihuana naar Duitsland, zit zeker 2 à 3 keer per week. Ook coke en wapens worden geëxporteerd naar Duitsland. [betrokkene 1] , [medeverdachte 1] en [verdachte] , maar ook [betrokkene 2] uit [plaats 1] , [betrokkene 3] uit [plaats 2] (voorheen woonachtig in [gemeente] ). Allen rijden in peperdure auto’s, bedreigen mensen. Voorraad van dit alles ligt bij een van deze personen. De baas van de organisatie is [betrokkene 1] . De rest zijn meelopers. Ook gebruiken ze katvangers voor het vervoer van hun handel naar Duitsland. Dit zijn mensen met schulden, alcoholproblemen.”
In de maand september 2012 is weer CIE-informatie binnengekomen (p. 2126 van het dossier). Deze informatie luidde:
“De eigenaren van de growshop in [gemeente] kopen momenteel in het Noorden van het land alle weed op. Ze betalen ongeveer negenendertighonderd euro voor een kilo weed.”
Over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie kon geen oordeel worden gegeven.
Voorts is er op 12 februari 2013 ook nog CIE-informatie met betrekking tot verdachte binnengekomen, die als betrouwbaar is aangemerkt (p. 2127 van het dossier). Deze informatie luidde:
“ [verdachte] uit [gemeente] verstrekt grote hoeveelheden wiet aan een voormalig coffeeshophouder uit Groningen genaamd [naam] .”
Op 28 februari 2013 is wederom als betrouwbaar aangemerkte CIE-informatie binnengekomen (p. 2129 van het dossier), te weten:
“De gebroeders [naam broers] hebben bezittingen in Turkije. Deze onroerende goederen staan niet op hun naam, maar op naam van hun familie, vrouwen of familie van hun vrouwen.”
Op dezelfde datum is ook nog de volgende CIE-informatie binnengekomen (p. 2130 van het dossier):
“Coffeeshop [naam coffeeshop 2] aan de [adres 3] in [gemeente] betrekt de weed voor de verkoop onder andere van [verdachte] en/of [medeverdachte 1] . Een Russische man die in [gemeente] woont (wijk [wijk] ) knipt de weed in gebruikershoeveelheden. Hij doet dit voor de broers [naam broers] .”
Over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie kon geen oordeel worden gegeven.
Uit het startproces-verbaal blijkt voorts dat uit het opsporingsonderzoek Bari naar voren is gekomen dat door de verdachten in dat onderzoek in 2012 met enige regelmaat hennepstekken werden geleverd aan growshop [naam growshop] . Voorts is uit het opsporingsonderzoek Geomalia naar voren gekomen dat de verdachte in die zaak via medeverdachte [medeverdachte 1] een partij hennep zou leveren aan een Duitstalig persoon.
Uit het opsporingsonderzoek Heiderups blijkt onder meer dat het pand [adres 1] in [gemeente] is verkocht door verdachte aan [betrokkene 4] . Met ingang van die verkoop huurt verdachte dit pand weer van [betrokkene 4] . Op zijn beurt verhuurt verdachte dit weer onder aan anderen. De huurverplichtingen worden voor een belangrijk deel giraal voldaan. Uit een voorlopige analyse van de vanuit het onderzoek Heiderups verstrekte gegevens bleek onder meer dat het pand is verkocht voor een bedrag dat 34 procent lager lag dan de in dat jaar geldende WOZ-waarde, de huurverplichtingen van verdachte niet worden gedekt door geregistreerde huurinkomsten die hij genereert en/of uit geregistreerd financieel vermogen en op de bankrekeningen onder beheer van verdachte sprake is van aanzienlijk contant geldverkeer. De herkomst van die geldmiddelen is veelal onduidelijk. In een beperkt aantal gevallen zijn die contante stortingen gedaan door een medewerker van growshop [naam growshop] .
Op 25 januari 2013 is op basis van het start proces-verbaal een uitvoerend opsporingsonderzoek gestart.
3.2.2.
Bevelen stelselmatige informatie-inwinning
Op 3 april 2013 heeft de officier van justitie ten aanzien van verdachte een bevel tot stelselmatige informatie-inwinning afgegeven voor de periode van 8 april 2013 tot en met 8 juli 2013. In dit bevel wordt verwezen naar het proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 2 april 2013 (BOB-066). In dit proces-verbaal (proces-verbaal Aanvraag bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv) staat, onder meer, het volgende:
“Het betreft hier een (opsporings)onderzoek, dat zich richt op het criminele samenwerkingsverband (CSV) rondom de familie [naam broers] . Gedurende het voorbereidende onderzoek is gebleken dat het CSV [naam broers] in de totale keten van de hennepteelt actief is. Dit gaat van zelf hennep telen tot het aanleveren van hennepstekken en het opkopen en doorverhandelen van hennep. Daarbij zijn er ook aanwijzingen dat er mogelijk uitvoer plaatsvindt van hennep. Uit beschikbare informatie kan blijken dat de growshop [naam growshop] de centrale spil is van waaruit de handelsactiviteiten worden georganiseerd.
Dat er een geldstroom is die niet te verklaren is uit reguliere legale bronnen is af te leiden uit de belastinggegevens van de familie [naam broers] . Hieruit komen aanwijzingen naar voren dat er geldt wordt witgewassen. Echter gezien de positie die de familie [naam broers] inneemt binnen de georganiseerde hennepteelt/-handel in Noord-Nederland en de mogelijke inkomsten die hiermee gegenereerd worden zou een andere levensstandaard verwacht worden. Er is in het voorbereidende onderzoek geen zicht gekregen op luxe uitgavenpatroon en/of grote vermogensposities. Gezien de Turkse achtergrond van de familie [naam broers] bestaat er de mogelijkheid dat een groot deel van het geld naar Turkije wordt getransfereerd.
Op basis van het voorbereidende onderzoek is de verdenking ontstaan dat het CSV (crimineel samenwerkingsverband) rondom de familie [naam broers] zich vermoedelijk schuldig maakt aan de artikelen:
  • 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
  • 420ter Wetboek van Strafrecht
  • 3 lid a, b, c en d in verband met artikel 11 lid 2, 3, 4 en 5 en 11 a van de Opiumwet.
Voor de feiten of omstandigheden leidend naar de bovenstaande verdenking voor de verderop in dit document genoemde verdachten wordt verwezen naar het startproces-verbaal AH-004.
Stelselmatige informatie inwinning
Het onderzoeksteam heeft de doelstelling om eerst de eventuele geldstromen en de wijze van handelen met betrekking tot geldstromen, financiële transacties, vermogensposities en uitgavenpatroon in beeld te krijgen van de verdachten. Om dit doel te verwezenlijken wordt er o.a. uitgebreid financieel onderzoek gedaan. Dit bestaat o.a. uit het vorderen van gegevens en rechtshulpverzoeken aan Turkije. Hierbij is echter de vraag wat er precies achterhaald kan worden op basis van de huidige informatiepositie. Bekend is dat er contante geldstromen zijn. Het traceren en inzichtelijk maken van deze contante geldstromen is zeer moeilijk op basis van reguliere bevragingen van diverse bronnen. Daarnaast is bekend dat er niet altijd op transparante wijze in Turkije registratie plaatsvindt van eigendomsrechten en de aankoop van onroerende goederen.
Ten einde het doel te bereiken, wil het onderzoeksteam daarom ook gebruik maken van de bijzondere opsporingsmethode van stelselmatige informatie-inwinning. Deze stelselmatige informatie-inwinning zal ingezet worden tegen de verdachten en de belangrijke contacten (zakenrelaties, vrienden, familie) van deze verdachten. De informatie die verkregen wordt middels het inzetten van deze bijzondere opsporingsmethode kan erin resulteren dat er gerichter financieel onderzoek kan plaatsvinden en kan tevens leiden tot zelfstandig bewijs met betrekking tot de verdenkingen tegen de verdachten en mogelijke medeverdachten.
[…]
Voorts verklaar ik dat op grond van voornoemde feiten en/of omstandigheden de verdenking bestaat dat de verdachten:
[…]
de verdachte
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren op : [geboortedatum]
[…]
zich schuldig hebben gemaakt aan de hierna te noemen misdrijven, genoemd in de volgende artikelen.
  • 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
  • 420ter Wetboek van Strafrecht
  • 3 lid a, b, c en d in verband met artikel 11 lid 2, 3, 4 en 5 en 11 a van de Opiumwet.”
Het bevel stelselmatige informatie-inwinning van 3 april 2013 is op 5 juli 2013 verlengd voor een periode van ten hoogste drie maanden, te weten tot 5 oktober 2013. In dit bevel wordt verwezen naar het proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2013 (BOB-066-02). In dit proces-verbaal (proces-verbaal Aanvraag verlenging bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv) staat, onder meer, het volgende:
“Sinds eind 2011 staat de woning gelegen aan de [adres 2] en de aangrenzende loodsen te koop. In een van deze loodsen zit [naam growshop] gevestigd. De woning en de loodsen zijn eigendom van:
[medeverdachte 2]
[…]
Op 18 juni 2009 passeerde bij het [notaris] de transportakte, waarbij het als ‘bedrijfspand’ aangeduide onroerend goed, perceel [adres 1] [gemeente] voor €150.000,- k.k. werd verkocht. Verkoper was [naam B.V.] , gevestigd [adres 4] te [gemeente] , rechtsgeldig vertegenwoordigd door [verdachte] bovengenoemd, wonende op genoemd vestigingsadres. Koper was: [betrokkene 4] […]. In de akte is bepaald dat het verkochte onroerend goed met ingang van dezelfde datum weer gehuurd wordt door verkoper. Deze financiële transactie wordt binnen het opsporingsonderzoek Palmlori nader onderzocht, omdat hierbij de verdenking van witwassen sterk aanwezig is.
[…]
De uitbetaling van de koopsom heeft als volgt plaatsgevonden via de derdenrekening […] van het Notariaat Zuidlaren:
- € 69.237,39
€ 69.237,39 ten gunste van [medeverdachte 2] ( [geboortedatum] ), [adres 2] [gemeente] , vanwege de aflossing van een hypothecaire schuld van de verkoper (akte 29/12/2003).
[…]
Het onderzoeksteam ziet in de verkoop van de woning van [medeverdachte 2] en de loodsen een mogelijkheid om in contact te komen met het CSV en informatie te vergaren middels SI over de financiële stromen en vermogensposities van het CSV. […]
Op 7 mei 2013 is er door een medewerker van het team werken onder dekmantel (WOD) een bezichtigingsbezoek gebracht aan het pand [adres 2] en de aangrenzende loodsen gevestigd op 31a en b. In het gesprek tussen de medewerker van de WOD en [medeverdachte 2] op 7 mei 2013 kwam het navolgende naar voren:
[medeverdachte 2] vertelde in het algemeen over de huurders van de loods aan de [adres 2] te [gemeente] die hij al meer dan 20 jaar kende en vroeger een financiering heeft gegeven voor een coffeeshop. In het algemene gesprek zegt [medeverdachte 2] dan letterlijk het volgende:
“Maar nu verdienen zij meer dan genoeg, en brengen dit geld naar Turkije”[…]
Op vrijdag 7 juni en donderdag 20 juni 2013 zijn er inzetten geweest van de WOD. […] Op 7 juni 2013 was het bezoek gericht op een tweede bezichtiging van het pand en de loodsen. Hierbij is wederom met [medeverdachte 2] gesproken. Hij verklaarde toen o.a.:
“Dat [medeverdachte 1] naar Turkije was en dat hij een dikke enveloppe met alleen maar 500 euro biljetten meegenomen had naar Turkije.”
“Ik hoorde [medeverdachte 2] zeggen dat [medeverdachte 1] dit geld altijd in bewaring gaf bij [medeverdachte 2] en als hij het naar Turkije ging brengen dit weer ophaalde.”
Aan de medewerkers van de WOD is een bedrijfsruimte laten zien in de eerste loods door [medeverdachte 2] , welke voor 500 euro per maand werd verhuurd aan ‘de Turken.’ In deze ruimte welke [medeverdachte 2] opende met een sleutel rook het sterk naar weed en stonden twee weegschalen. De huur voor deze ruimte werd ‘handje contantje’ betaald aan [medeverdachte 2] .[…]
Op donderdag 20 juni is er een ontmoeting geweest met [medeverdachte 1] . Tijdens deze ontmoeting is er door [medeverdachte 1] zelf o.a. verklaard:
“Wanneer hij zelf naar Turkije reisde nam hij geld mee voor de aanschaf van onroerend goed, vertelde [medeverdachte 1] .”
“Op mijn vraag hoe men in Turkije om ging met zwart geld vertelde [medeverdachte 1] dat in Turkije geen moeilijke vragen worden gesteld over de herkomst van het geld. Dat gold zeker voor geld dat vanuit het buitenland kwam.”[…]
Gezien de resultaten van de eerste inzetten van het WOD en het feit dat er vervolgafspraken staan gepland de komende periode, wil het onderzoeksteam graag dat het bevel stelselmatige informatie-inwinning wordt verlengd voor een periode van drie maanden […].
Vervolgens is het bevel stelselmatige informatie-inwinning voor een tweede maal verlengd op 3 oktober 2013, geldig tot 1 januari 2014. Uit het proces-verbaal Aanvraag verlenging bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv (BOB-066-04) blijkt onder meer (zakelijk weergegeven):
- dat uit onderzoek telecommunicatie volgt dat er door [verdachte] in mei 2013 telefoongesprekken zijn gevoerd die gingen over H of H A of hees, wat een benaming is voor een soort cannabis (officiële benaming is Haze). Het gaat in de gesprekken over hoeveelheden en prijzen;
- dat een auto ter waarde van € 57.439,01 is geleased door [medeverdachte 1] waarbij een bedrag van in totaal € 17.820,- contant was betaald door [medeverdachte 1] . Er is op 23 februari 2013 een leaseovereenkomst afgesloten waarbij [medeverdachte 1] zich heeft verplicht om iedere maand € 719,70 te betalen;
- dat in augustus 2013 CIE-informatie is binnengekomen waarin werd vermeld dat [medeverdachte 1] meerdere keren per maand grote hoeveelheden wiet vanuit Nederland naar Engeland verstuurt;
- dat in het derde kwartaal van 2013 CIE-informatie is binnengekomen onder meer inhoudende dat [medeverdachte 1] met een gedeelte van de opbrengst van zijn illegale hennephandel meerdere huizen heeft gekocht in Turkije;
- dat [medeverdachte 1] telefonische gesprekken heeft gevoerd met [betrokkene 5] en [betrokkene 6] over geld dat [medeverdachte 1] aan hen heeft meegegeven naar Turkije. Uit de gesprekken is af te leiden dat [medeverdachte 1] bepaalt wie welk bedrag ontvangt. Het betreft bedragen van € 1.000,- tot en met € 2.000,-.
Vervolgens is het bevel stelselmatige informatie-inwinning voor een derde maal verlengd op 18 december 2013, geldig tot 31 maart 2014.
3.2.1.
Bevelen pseudokoop
Op 9 september 2013 heeft de officier van justitie ten aanzien van (onder meer) verdachte een bevel pseudokoop en/of -dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor het doen van een vertrouwensaankoop van maximaal 10 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 5 oktober 2013.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-067) staat, onder meer, het volgende:
“Door de medewerkers van de WOD zal geen bod worden gedaan op de woning van [medeverdachte 2] [..]. De medewerkers van WOD hebben middels [medeverdachte 2] contact gemaakt met verdachte [medeverdachte 1] . Ten einde het vertrouwen te winnen van verdachte [medeverdachte 1] , en daarbij de andere […] verdachten van het CSV rondom [naam growshop] , verzoekt het onderzoeksteam de officier van justitie bevel af te geven voor het doen van een: vertrouwensaankoop van maximaal 10 kilogram hennep […].”
Dit bevel pseudokoop en/of -dienstverlening is op 5 oktober 2013 verlengd tot 1 januari 2014.
Op 5 december 2013 heeft de officier van justitie wederom een bevel pseudokoop en/of dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor de aankoop van maximaal 10 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 31 januari 2014.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-068) staat, onder meer, het volgende:
“Het team WOD heeft op 16 oktober 2013 een vertrouwensaankoop gedaan van 10 kilo hennep met het doel om vertrouwen te winnen van de verdachten en zodoende op goede wijze uitvoering te blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning. Deze vertrouwensaankoop is goed verlopen. Bij deze vertrouwensaankoop waren o.a. [medeverdachte 1] […] aanwezig.
[…]
Binnen het WOD-traject is er de mogelijkheid ontstaan om samen met [medeverdachte 1] en/of andere leden van het CSV een gezamenlijke reis te maken naar Turkije om daar samen te kijken naar investeringsmogelijkheden. Tijdens deze reis zou er mogelijk bewijs verzameld kunnen worden met betrekking tot de vermogensposities van [medeverdachte 1] en/of andere leden van het CSV in Turkije. Om deze reis te maken is er een rechtshulpverzoek ingediend bij de Turkse autoriteiten om de medewerkers van de WOD te laten opereren in Turkije. Dit rechtshulpverzoek is afgewezen op 26 november 2013.
Er is op 3 december 2013 ook nog altijd geen reactie ontvangen op het reguliere derde rechtshulpverzoek dat medio oktober 2013 is verstuurd. Gelet op de moeizame medewerking in Turkije ten aanzien van de rechtshulpverzoeken acht het team de kans klein om op korte termijn resultaten te boeken in en uit Turkije die het inzicht vergroten in de aanwezige vermogenscomponenten aldaar.
Nu de mogelijkheden om met het WOD-traject in Turkije te opereren niet aanwezig zijn en de medewerking ten aanzien van de reguliere rechtshulpverzoeken niet voorspoedig is, zal er op andere wijze getracht moeten worden om inzicht te verkrijgen in de omvang van de hennephandel, het criminele vermogen dat hiermee wordt verdiend en hoe dit wordt witgewassen in de richting van Turkije. Ten einde het vertrouwen te behouden van verdachte [medeverdachte 1] en verdere informatie stelselmatig in te kunnen winnen met betrekking tot de verdenking tegen hem en de andere verdachten die deel uitmaken van het CSV rondom [naam growshop] wordt er middels dit proces-verbaal een bevel pseudokoop aangevraagd voor een aankoop van maximaal 10 kilogram hennep […].”
Op 10 februari 2014 heeft de officier van justitie een derde bevel pseudokoop en/of dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor de aankoop van maximaal 100 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 10 april 2014.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-069) staat, onder meer, het volgende:
“Gelet op de voortgang in Turkije kiest het onderzoeksteam ervoor om niet langer af te wachten op de medewerking vanuit Turkije om inzicht te verschaffen in de vermogensposities die zich daar bevinden. Het doel is nu om uitvoeriger onderzoek te gaan doen naar de overtredingen van de Opiumwet en de mate van georganiseerdheid. Daarnaast zal getracht worden om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat verdiend is met deze hennephandel. Om dit te realiseren is het onderzoeksteam voornemens om met behulp van de WOD over te gaan tot een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014. Daarbij kan er dan ook over worden gegaan tot aanhoudingen van de kernverdachten binnen het crimineel samenwerkingsverband en de doorzoekingen van de relevante locaties. Ten einde dit doel te bereiken was er tevens een pseudoaankoop van 10 kilo hennep gepland voor 30 januari 2014. […]
Op 10 december 2013 is er een bezoek gebracht aan de growshop [naam growshop] . Daarbij is er een gezamenlijk gesprek geweest tussen de medewerkers van de WOD met [medeverdachte 1] , [betrokkene 7] en [medeverdachte 2] . Daarbij is er gesproken over de mogelijkheden om hennep te leveren. Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 1] aangegeven dat het geen probleem is om 50 tot 100 kilo hennep te leveren. Tijdens het gesprek wordt het voorstel gedaan om in januari nog een aankoop te doen van 10 kilo hennep. Vervolgens zijn de medewerkers van de WOD in gesprek geweest met [medeverdachte 2] zonder dat [medeverdachte 1] daarbij aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 2] o.a. verklaard dat er wekelijks 50 kilo hennep wordt verhandeld door het CSV waarvan een groot deel naar Duitsland gaat. [medeverdachte 2] verklaart ook dat hij 1x per maand naar Hamburg rijdt om daar 100.000 euro op te halen voor [medeverdachte 1] .
[…]
Op 30 januari 2014 heeft het team WOD een hoeveelheid hennep van uiteindelijk 9 kilo aangekocht van het CSV.
[…]
Gelet op de geplande eindaankoop op 4 maart 2014 van een nog nader te bepalen hoeveelheid hennep welke in ieder geval niet meer zal zijn dan 100 kilo, wordt er middels dit proces-verbaal een bevel pseudokoop aangevraagd voor een aankoop van maximaal 100 kilogram hennep […].”
3.3.
Bespreking verweren
3.3.1.
Redelijk vermoeden van schuld (punt a)
Naar het oordeel van het hof leverde de informatie die onder 3.2.1. staat weergegeven – in onderling verband en samenhang bezien – voldoende verdenking op dat er vanuit [naam growshop] in georganiseerd verband werd gehandeld in hennep, waarbij mogelijk tevens hennep werd uitgevoerd naar Duitsland, en dat verdachte hierbij betrokken was. Voorts leverde de informatie een verdenking op van witwassen door verdachte. Aldus zijn er voorafgaande aan 3 april 2013, de dag waarop het bevel stelselmatige informatie inwinning werd afgegeven, voldoende feiten en omstandigheden bekend geworden waaruit jegens verdachte een redelijk vermoeden van schuld is ontstaan dat hij als verdachte kon worden aangemerkt voor bovengenoemde strafbare feiten. Deze verdenkingen waren voorts voldoende om daarop het bevel stelselmatige informatie-inwinning d.d. 3 april 2013 te baseren. Er was niet enkel sprake van stokoude informatie en een MMA-melding, zoals door de raadsman is gesteld. Er was immers ook sprake van CIE-informatie, antecedenten op het gebied van de Opiumwet en informatie afkomstig uit andere opsporingsonderzoeken. In het licht van voorgaande is de inzet van genoemde dwangmiddelen dan ook niet onrechtmatig geweest.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is het hof van oordeel dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren met de inzet van bovengenoemde bevelen geen ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Verdachte is dan ook niet door doelbewust of met grove veronachtzaming van zijn belangen aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekortgedaan.
3.3.2.
Proportionaliteit en subsidiariteit (punt c)
De politie heeft vanaf de start van het uitvoerend opsporingsonderzoek op 25 januari 2013 diverse opsporingsmethoden toegepast. Allereerst is, om de eventuele geldstromen en de wijze van handelen met betrekking tot geldstromen, financiële transacties, vermogensposities en uitgavenpatronen van de verdachten in beeld te krijgen, onder andere uitgebreid financieel onderzoek gedaan. Er is op 5 maart 2013 een Strafrechtelijk Financieel onderzoek (SFO) gestart tegen onder meer verdachte. Dit financiële onderzoek bestond onder andere uit het vorderen van gegevens en rechtshulpverzoeken aan Turkije. De politie hield er op voorhand rekening mee dat dat onderzoek moeizaam zou verlopen. Het ging immers om contante geldstromen en bekend was dat er niet altijd op transparante wijze in Turkije registratie plaatsvindt van eigendomsrechten en de aankoop van onroerende goederen. Dat het moeizaam ging, is ook gebleken. Het onderzoeksteam heeft daarom ook gebruik gemaakt van de bijzondere opsporingsmethode van stelselmatige informatie-inwinning. Het hof verwijst in dit kader naar hetgeen onder 3.2.2. is weergegeven. Het doel van het inzetten van stelselmatige informatie-inwinning was het vergaren van informatie om gerichter financieel onderzoek te kunnen doen en tevens om zelfstandig bewijs te vergaren met betrekking tot de verdenkingen tegen de verdachten en mogelijke medeverdachten. Daarnaast heeft de politie vanaf begin februari 2013 onderzoek gedaan naar de telecommunicatie van de verdachten en personen in de familie van de verdachten. Er is gebruik gemaakt van printertaps op de telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachten of familieleden van de verdachten. Er hebben stelselmatige observaties plaatsgevonden, er zijn peilbakens op voertuigen in gebruik bij de verdachten geplaatst en er is gebruik gemaakt van vaste cameraposities (onder meer) op de [adres 2] , sinds 19 juli 2012 (proces-verbaal relaas, p. 7 en 8).
Het team WOD heeft vervolgens op 16 oktober 2013 een aankoop gedaan van 10 kilo hennep bij [medeverdachte 1] met het doel om vertrouwen te winnen van de verdachten en zodoende op goede wijze uitvoering te kunnen blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning (proces-verbaal relaas, p. 14).
Door de moeizame medewerking in en vanuit Turkije ten aanzien van de rechtshulpverzoeken (zie 3.2.3.) werd geen voortgang geboekt in het verkrijgen van inzicht in de aanwezige vermogenscomponenten aldaar. Voorts was het verzoek om met het WOD-traject in Turkije te opereren door Turkije afgewezen. De politie diende derhalve op andere wijze het opsporingsonderzoek voort te zetten. Ten einde het vertrouwen te behouden van [medeverdachte 1] en de andere verdachten (waaronder verdachte) en uitvoering te kunnen blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning is besloten om over te gaan tot een tweede aankoop van een relatief kleine hoeveelheid hennep (uiteindelijk 9 kilo). Daarnaast had deze tweede ‘vertrouwensaankoop’ ten doel om een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014 mogelijk te maken. Deze laatste, grotere, aankoop van hennep had als doel om uitvoeriger onderzoek te kunnen doen naar de overtredingen van de Opiumwet, de mate van georganiseerdheid en om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat is verdiend met de hennephandel. De laatste pseudokoop had ook als doel om de aanhoudingen van de kernverdachten en doorzoekingen van de relevante locaties mogelijk te maken.
Gelet op het voorgaande en gelet op de aard en ernst van de verdenkingen was er naar het oordeel van het hof voldoende reden aanwezig om over te gaan tot de inzet van de opsporingsmiddelen stelselmatige informatie-inwinning en pseudokoop. De eerste pseudokoop was nodig ten einde het vertrouwen van verdachte en de medeverdachten te winnen zodat goede uitvoering kon blijven worden gegeven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning. Voorts leverden andere opsporingsmiddelen, zoals printertaps, observaties en peilbakens, onvoldoende informatie op over de omvang van de hennephandel en de rolverdeling binnen de organisatie.
Ten aanzien van het aantal pseudokopen dat heeft plaatsgevonden overweegt het hof dat herhaalde toepassing van de bevoegdheid hier gerechtvaardigd was omdat het onderzoek naar verdachte mede is gebaseerd op CIE-informatie waarin stond dat door de gebroeders [naam broers] “wekelijks, 2 à 3 keer per week, 50 à 60 kg marihuana naar Duitsland werd geëxporteerd” en dat “ [verdachte] uit [gemeente] grote hoeveelheden wiet verstrekt aan een voormalig coffeeshophouder uit Groningen genaamd [naam] .” Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 1] tegen de WOD-ers gezegd dat het geen probleem was om 50 tot 100 kilo te leveren. [medeverdachte 2] heeft voorts tegenover de WOD-ers verklaard dat er wekelijks 50 kilo hennep wordt verhandeld door het CSV waarvan een groot deel naar Duitsland gaat. De tweede en derde pseudokoop vormden een logische voortzetting van het opsporingsonderzoek naar de omvang van de hennephandel. Tevens acht het hof het gerechtvaardigd dat een tweede ‘vertrouwensaankoop’ is gedaan ten einde een laatste, grote aankoop mogelijk te maken. Na de (eerste) grote levering zijn de verdachten gearresteerd.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof de inzet van het traject van drie pseudokopen alsmede het traject van stelselmatige informatie-inwinning niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.3.3.
Talloncriterium (punt b)
Volgens de raadsman is verdachte door de WOD-ers gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht. Het hof verwerpt dit verweer.
Dat verdachtes opzet van tevoren reeds gericht was op de grootschalige verkoop van hennep blijkt uit de MMA-melding en de CIE-informatie die in het voorbereidend onderzoek naar voren is gekomen. Uit de MMA-melding van 9 september 2012 kwam naar voren dat de gebroeders [naam broers] , waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , wekelijks 2 à 3 keer per week 50 à 60 kilogram hennep naar Duitsland exporteerden. De CIE-informatie hield onder meer in dat vanuit [naam growshop] wekelijks door meerdere personen kilo’s hennep werd aangeboden en verkocht en voorts dat verdachte grote hoeveelheden wiet aan een voormalig coffeeshophouder verstrekte en dat coffeeshop [naam coffeeshop 2] te [gemeente] de wiet onder andere van verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte 1] kocht.
Voornoemde concrete inlichtingen vonden bevestiging in de antecedenten van verdachte op het gebied van de Opiumwet, alsmede in informatie die naar voren is gekomen uit het onderzoek naar telecommunicatie waaruit bleek dat verdachte in mei 2013 telefoongesprekken voerde die gingen over de verkoop van hennep (Haze).
Uit het voorgaande blijkt dat bij verdachte reeds voorafgaand aan de pseudokoop op 3 en 4 maart 2014, waarbij verdachte was betrokken, sprake was van opzet op de verkoop en uitvoer van hennep. Overigens blijkt uit de feitelijke gang van zaken rondom deze pseudokoop niet dat de WOD-ers, die de gesprekken in de aanloop tot de pseudokopen onder andere voerden met [medeverdachte 1] en niet met verdachte, op enigerlei wijze verdachte hebben gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarop zijn opzet tevoren niet was gericht. Wel staat vast dat verdachte bij de laatste pseudokoop aanwezig was en bezigheden met betrekking tot het (in)laden van hennep heeft verricht. Hieruit kan opzet op de verkoop afgeleid worden.
3.3.4.
Conclusie
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman. Er is geen sprake van vormverzuimen die dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van het OM dan wel tot bewijsuitsluiting.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 1 primair tenlastegelegde
Door de advocaat-generaal is gerekwireerd dat de rechtbank verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 1 primair tenlastegelegde. Daartoe is door de advocaat-generaal het volgende aangevoerd. De tenlastelegging bevat als eerste werkwoord ‘verkopen’. De advocaat-generaal heeft betoogd dat dit een civielrechtelijk begrip is dat zelfstandige betekenis heeft naast afleveren, verstrekken en de andere werkwoorden genoemd in artikel 3 onder B van de Opiumwet. Voor een veroordeling ter zake hennephandel is bewezenverklaring van een van deze werkwoorden uit de tenlastelegging voldoende. Er is in deze zaak sprake van een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot de koop van een partij van 53 kilogram hennep tussen [medeverdachte 1] enerzijds en de pseudokopers A-3553 en A-2101 anderzijds. Ook is overeenstemming bereikt over de prijs, de wijze van verpakken en het tijdstip en de manier waarop de levering zou plaatsvinden. Hoewel door het binnenvallen van de politie het niet is gekomen tot een feitelijke overdacht van de hennep aan de pseudokopers, is wel sprake van een tot stand gekomen verkoop zodat ‘verkopen’ kan worden bewezenverklaard.
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vraag of sprake is van een poging dan wel van een voltooid delict. Wel heeft de raadsman aangevoerd dat het voor de hoogte van de straf geen verschil zal maken, omdat de feitelijke gang van zaken in beide gevallen hetzelfde is.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in zijn betoog. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De bescherming van rechtsgoederen in het civiele recht en in het strafrecht valt niet volledig samen. Dientengevolge kan ook van gedeeltelijk eigen terminologieën sprake zijn. Dan moet gekeken worden naar de betekenis van het begrip in strafrechtelijke zin. In onderhavige zaak is van een dergelijk eigen strafrechtelijke betekenis sprake wat het begrip verkoop betreft, gelet op de gehanteerde terminologie in de Opiumwet. Hoewel aan de vereisten van een koopovereenkomst in civielrechtelijke zin is voldaan (koopovereenkomst, overeenstemming over prijs, wijze van verpakken en afspraken over de levering) is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen sprake van een voltooide ‘verkoop’ in de zin van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Het hof komt tot dit oordeel omdat de feitelijke levering en betaling van de hennep niet hebben plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande zal het hof verdachte vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 1 primair tenlastegelegde.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-950055-13 tenlastegelegde en van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 3 tenlastegelegde
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder parketnummer 18-950055-13 tenlastegelegde en van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 3 tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-950055-13 en in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
In de slaapkamer van verdachte in het pand aan de [adres 1] te [gemeente] is in/op het systeemplafond een wapen en munitie aangetroffen. Verdachte heeft ontkend dat het wapen en de munitie van hem waren en dat hij daar wetenschap van had. In het pand aan de [adres 1] sliepen meerdere personen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet altijd in het pand sliep en dat als hij er niet was, er ook anderen op zijn kamer sliepen. Gelet op voornoemde omstandigheden kan het hof niet vaststellen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht over het wapen en de munitie heeft gehad, zodat verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de circa 24 gram hennep aangetroffen in het pand aan de [adres 1] te [gemeente] overweegt het hof dat aan de hand van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld waar deze hennep is aangetroffen. In het proces-verbaal van bevindingen op pagina 1873 e.v. van het dossier wordt vermeld dat de hennep is aangetroffen op de slaapkamer van verdachte. Uit de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 8797 e.v. blijkt dit echter niet. Die kennisgeving heeft immers betrekking op de slaapkamer van verdachte én overige ruimtes. Ook uit het relaas van beslag op pagina 8561 van het dossier blijkt niet concreet in welke ruimte de hennep lag. Daarin wordt gesproken over ‘overige ruimten [verdachte] ’. Gelet op het voorgaande, en met inachtneming wat hiervoor is overwogen over het gebruik (inclusief overnachten) van de ruimtes door anderen, kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte wetenschap en beschikkingsmacht over de circa 24 gram hennep had, zodat verdachte van het voorhanden hebben daarvan dient te worden vrijgesproken.
In lijn met het vonnis van de rechtbank, spreekt het hof verdachte ook vrij van de overige in het pand aan de [adres 1] aangetroffen hennep en hasjiesj.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het in de zaak met parketnummer

18-950017-17 onder 2 tenlastegelegde

Door de raadsman is eveneens vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer
18-950017-17 onder 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid van circa 16 kilo hennep. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat verdachte geen zeggenschap had over wat er bij [naam growshop] gebeurde en dat er geen bewijs is dat de hennep zich in de machtssfeer van verdachte bevond. Verdachte ontkent dat hij de eigenaar is van de afgetimmerde ruimte waarin 15,77 kilogram hennep is aangetroffen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder nog als volgt.
In het afgetimmerde gedeelte van de loods aan de [adres 2] B te [gemeente] (de loods naast de loods waarin [naam growshop] was gevestigd) is in meerdere tassen hennep verpakt in strijk- of gripzakken aangetroffen. In totaal betrof het een hoeveelheid van 15,77 kilogram. Daarnaast is in het kantoor van [naam growshop] – onder meer – in totaal 221 gram hennep aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] , tevens eigenaar van beide loodsen, heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] die ruimte wilde huren maar dat niet op papier wilde hebben. [medeverdachte 2] wilde het wel op papier. Toen heeft [medeverdachte 1] [betrokkene 8] naar voren geschoven. [betrokkene 8] huurde de ruimte op papier maar feitelijk gebruikte de familie [naam broers] de ruimte. Ook heeft [medeverdachte 2] verklaard dat het er naar rook en dat de familie [naam broers] een eigen slot op de ruimte had gezet en zij vanaf buiten in de ruimte konden komen. [medeverdachte 1] betaalde € 500,- per maand voor de ruimte. Ze huurden deze ruimte sinds een jaar. [medeverdachte 2] heeft gezien dat er in de ruimte strijkzakken en een strijkijzer lagen. Er stond ook een weegschaal. [medeverdachte 2] heeft onder andere verdachte in de ruimte gezien.
[betrokkene 7] heeft – onder meer – verklaard dat er door verschillende mensen hennep bij [naam growshop] werd gebracht. Zijn vader, [medeverdachte 1] , beoordeelde die hennep dan. De hennep werd in het kantoor bekeken en gewogen. De hennep bleef daar soms even staan. Ook heeft [betrokkene 7] verklaard dat hij denkt dat zijn vader of verdachte de hennep van [naam growshop] naar de afgetimmerde ruimte in de loods van [medeverdachte 2] bracht.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte de afgetimmerde ruimte van [medeverdachte 2] huurde. Het hof acht de verklaring van [medeverdachte 1] op dit specifieke punt ongeloofwaardig. Het hof gaat uit van de verklaring van [medeverdachte 2] voor wat betreft degene die de afgetimmerde ruimte huurde, namelijk [medeverdachte 1] , die op papier een ander voor de huurovereenkomst liet tekenen.
[medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat verdachte de afgetimmerde ruimte gebruikte voor het verpakken van hennep. Het hof acht dit deel van die verklaring wel geloofwaardig. De verklaring van [medeverdachte 1] wordt op dit punt immers ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] die verdachte in de ruimte heeft gezien alsmede voornoemde verklaring van [betrokkene 7] .
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat de afgetimmerde ruimte werd gebruikt als opslagplaats voor de hennep die door verdachte en de medeverdachten werd verhandeld. Er is sprake van een verhullende werkwijze, door het huurcontract op naam van een ander te zetten, om risico’s te mitigeren.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de hennep in de afgetimmerde ruimte voorhanden heeft gehad, door daar in die afgeschermde ruimte, waar hennep werd bewaard, opgeslagen en van waaruit hennep werd verhandeld, aanwezig te zijn samen met de medeverdachten en zich met het verpakken van hennep bezig te houden. Er is aldus sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Het hof zal – evenals de rechtbank – verdachte vrijspreken van de 221 gram hennep die is aangetroffen in [naam growshop] . Niet gebleken is dat verdachte deze hennep samen met [medeverdachte 1] voorhanden heeft gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk te verkopen een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, met een of meer van zijn medeverdachten,
- bezig is geweest 53 kilogram hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft geregeld/klaargezet en
- een of meer koeriers die die hennep zouden kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , aan de [adres 2] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 15,770 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in maart 2014 schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot verkoop van een grote hoeveelheid hennep (53 kilo) en het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep (bijna 16 kilo). Hennep vormt een gevaar voor de volksgezondheid, terwijl de handel in en het gebruik van drugs kan leiden tot allerlei maatschappelijke problemen, in het bijzonder met betrekking tot de sociale veiligheid. Daarnaast zijn er met dit soort criminele activiteiten grote geldbedragen gemoeid en worden daardoor grote illegale geldstromen gegenereerd. Op de feiten kan, gelet op de ernst daarvan, niet anders gereageerd worden dan met de oplegging van gevangenisstraf van enige omvang. Verdachte heeft in de gehele keten van hennephandel rondom [naam growshop] een rol van betekenis gespeeld, waarbij het mede door zijn handelen tot een poging tot verkoop van een hoeveelheid van 53 kilo hennep tot stand is gekomen.
Het hof heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 oktober 2021. Hieruit blijkt in het nadeel van verdachte dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook een Opiumwetdelict.
Het hof stelt voorts vast dat de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zowel in eerste aanleg als in de fase van hoger beroep fors is overschreden, te weten met meer dan 12 maanden. Deze overschrijding dient in de strafoplegging te worden verdisconteerd.
Gezien het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, en gelet op hetgeen doorgaans wordt opgelegd in vergelijkbare zaken, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen passend en geboden. Nu sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zal op voornoemde straf 90 dagen in mindering worden gebracht. Het hof zal een gedeelte van 212 dagen van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (148 dagen) zal op de straf in mindering worden gebracht, hetgeen tot gevolg heeft dat verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken. Met het voorwaardelijk gedeelte van de straf wordt tevens beoogd te voorkomen dat verdachte nogmaals over zal gaan tot het plegen van (soortgelijke) misdrijven.

Beslag

Het hof zal teruggave gelasten van het inbeslaggenomen, aan verdachte toebehorende, geldbedrag ad € 3.750,--.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 2, tweede gedachtestreepje, impliciet cumulatief tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-950055-13 en in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 1 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-950017-17 onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
212 (tweehonderdtwaalf) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
geldbedrag ad € 3.750,--.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 20 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.