ECLI:NL:GHARL:2021:1163

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
21-006343-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en herbeoordeling van strafzaken met betrekking tot bedreiging en mishandeling, gebruik van een kind als menselijk schild

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1980 op de Nederlandse Antillen, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en mishandeling van zijn partner en het gebruik van zijn tweeënhalfjarige zoontje als menselijk schild. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 augustus 2017 zijn zoontje bedreigde met een mes, maar sprak hem vrij van deze specifieke beschuldiging. Het hof bevestigde wel de veroordeling van de rechtbank voor andere feiten en legde een gevangenisstraf op van tien maanden, met een voorwaardelijke hechtenis van één week. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd, maar het hof matigde deze straf, rekening houdend met de vrijspraak en de omstandigheden van de zaak. Het hof oordeelde dat de verdachte meermalen zijn partner had mishandeld en dat zijn gedrag, inclusief het bedreigen van politieambtenaren, ernstig was. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf werd afgewezen. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en de beslissing werd genomen in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006343-18
Uitspraak d.d.: 8 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
6 november 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-740389-17 en 05-740288-18, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 20-003797-15, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1980,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door raadsman van verdachte, mr. E. Gorsselink, naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het in de zaak het in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 1 en 6 tenlastegelegde. Tegen deze vrijspraken staat voor verdachte geen hoger beroep open. Daarom zal hij in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep worden verklaard.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 2, 3, 4 en 5, en het in de zaak met parketnummer 05-740288-18 onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde, en tot een geheel voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-740288-18 onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk in haar vordering verklaard bij het vonnis waarvan beroep. Bij de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf heeft de rechtbank de proeftijd verlengd met een termijn van één jaar. Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
Het hof komt tot een andere bewijsbeslissing ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 5 tenlastegelegde, tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging dan de rechtbank. Wat betreft deze onderdelen zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op goede gronden en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis voor het overige te worden bevestigd.

De tenlastelegging van parketnummer 05-740389-17, feit 5

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 5 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2017 te Nijmegen, in ieder geval in Nederland, zijn zoontje, te weten [naam] , geboortedatum [geboortedag] 2015, heeft bedreigd met enig misdrijft tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een mes op het lichaam van dat kind gericht te houden.

Vrijspraak van parketnummer 05-740389-17, feit 5

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 5 tenlastegelegde bedreiging van verdachtes zoontje met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De raadsman heeft bepleit verdachte hiervan vrij te spreken. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de discrepanties tussen de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door twee leden van het arrestatieteam en de camerabeelden van hun poging om verdachte aan te houden.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 5 tenlastegelegde heeft begaan. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De camerabeelden zijn gemaakt vanuit een politiehelikopter die rondvloog boven het flatgebouw en het daarvoor gelegen parkeerterrein waar twee leden van het arrestatieteam verdachte probeerden aan te houden. De leden van het arrestatieteam hebben hun bevindingen geverbaliseerd onder de codenummers AOT MN 313 en AOT MN 337 in een proces-verbaal dat zij op ambtseed hebben opgemaakt. De verbalisanten stonden dichtbij verdachte en zijn zoontje en zij moeten dus veel beter zicht op hen hebben gehad dan de camera waarmee de beelden vanaf een grotere afstand en van bovenaf zijn gemaakt. Op de camerabeelden zijn details niet of nauwelijks te zien. De bevindingen van de verbalisanten komen op hoofdlijnen overeen met de camerabeelden en de details in hun proces-verbaal zijn in ieder geval niet onverenigbaar met die beelden. Het hof ziet, wat er ook zij van de door de raadsman bedoelde discrepanties, geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van het proces-verbaal van de verbalisanten.
Dit proces-verbaal van bevindingen houdt in dat verbalisant AOT MN 337 zag dat verdachte een opklapbaar mes uit zijn broekband pakte en dit mes openklapte. Nadat verdachte de verbalisant met het mes had bedreigd, liep hij met het mes in één van zijn handen naar zijn zoontje. Het zoontje van verdachte, op dat moment zo’n tweeënhalf jaar oud, stond op dat moment tussen de bestuurderszijde van zijn auto en een daarnaast geparkeerde auto in. Verbalisant AOT MN 313 rende naar verbalisant AOT MN 337 en verdachte toe, richtte zijn dienstvuurwapen op verdachte en zei tweemaal met luidde stem tegen hem dat hij was aangehouden en moest gaan liggen, waaraan verdachte telkens geen gehoor gaf. Even later zagen de verbalisanten dat verdachte de snijkant van het mes tegen de keel van zijn zoontje zette. De verbalisanten zagen dat verdachte achter zijn zoontje stond en hem gebruikte als menselijk schild door zijn zoontje tussen hemzelf en de verbalisanten in te houden. Verbalisanten relateren dat zij zagen dat het zoontje van verdachte bang was en aan het huilen was.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is onder meer vereist dat
de bedreigdedaadwerkelijk van de bedreiging op de hoogte is geraakt en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij
de bedreigdein redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd. Voorts moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging van zijn zoontje heeft gehad. De door de verbalisanten beschreven gemoedstoestand van het zoontje kan evengoed zijn ontstaan doordat verdachte, zijn vader, in zijn bijzijn werd vastgepakt en achtervolgd door verbalisant MN 337 en verbalisant AOT MN 313 zijn dienstvuurwapen op verdachte richtte. Uit de gedragingen van verdachte valt onder de gegeven omstandigheden niet af te leiden dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat
zijn zoontjezich door hem bedreigd zou voelen. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 5 tenlastegelegde.
Ten overvloede overweegt het hof het navolgende. Het gegeven dat verdachte zijn zoontje als menselijk schild heeft gebruikt, wijst er eerder op dat het opzet van verdachte erop was gericht zijn aanhouding door de verbalisanten te voorkomen. Daarmee is er wellicht sprake geweest van ambtsdwang als bedoeld in artikel 179 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) of van dwang als bedoeld in artikel 284 Sr, maar deze misdrijven zijn niet ten laste gelegd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd (feit 2), bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3), mishandeling, terwijl het misdrijf is begaan tegen zijn levensgezel (feit 4), bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 5) en het opzettelijk vernielen en beschadigen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort (feit 1, gevoegde zaak). Daarnaast heeft de rechtbank een hechtenis voor de duur van één week geheel voorwaardelijk opgelegd voor handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie. De rechtbank heeft het onder verdachte in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte in hoger beroep wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden ter zake van de in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten.
De raadsman van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zijn toenmalige partner meermalen mishandeld in de periode van 1 januari 2015 tot 21 augustus 2017. Op de laatste dag van die periode heeft hij goederen van dit slachtoffer vernield en beschadigd. Op dezelfde dag heeft verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding door - onder meer - een lid van het arrestatieteam met een mes te bedreigen. Na de aanhouding van verdachte heeft hij nog twee politieambtenaren verbaal met de dood bedreigd.
Het valt verdachte aan te rekenen dat hij meermalen een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn toenmalige partner door tegen haar hoofd te slaan, waarbij hij een keer een stok als wapen heeft gebruikt. Hij heeft haar daarbij ook meermalen letsel toegebracht, waaronder een beschadiging van het trommelvlies in haar linkeroor. Daarnaast heeft hij veel angst bij haar teweeggebracht, terwijl zij zich juist bij hem veilig moest kunnen voelen. Door goederen van het slachtoffer met emotionele waarde, zoals fotoboeken en een identiteitsbewijs van haar overleden vader, te verbranden heeft verdachte niet alleen materiële schade veroorzaakt. Het hof acht het bijzonder kwalijk dat verdachte in totaal drie politieambtenaren met de dood heeft bedreigd, waarbij hij één van de politieambtenaren heeft bedreigd met een mes om zijn aanhouding te belemmeren.
Verdachte heeft door met een mes te dreigen in bijzijn van zijn destijds tweeënhalf jaar oude zoontje verhinderd dat hij door het arrestatieteam werd aangehouden. Vervolgens is hij met zijn zoontje in de auto gevlucht voor de politie, welke vlucht uitmondde in een wilde achtervolging.
Blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 22 december 2020 is verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder mishandeling en andere (zwaardere) gewelddelicten. Daarnaast liep verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten in een proeftijd. De eerdere veroordelingen en de proeftijd hebben verdachte kennelijk niet van recidive kunnen weerhouden.
Naar het oordeel van het hof is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende reactie op de bewezenverklaarde misdrijven. Wel zal het hof een gevangenisstraf een kortere duur opleggen dan de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf, omdat verdachte in hoger beroep wordt vrijgesproken van de bedreiging van zijn zoontje en rekening houdend met een beperkte overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden.
Daarnaast zal het hof - evenals de rechtbank - een hechtenis voor de duur van één week voorwaardelijk opleggen voor de bewezenverklaarde overtreding en de onttrekking aan het verkeer van onder verdachte in beslag genomen mes bevelen.

Vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 juli 2017, parketnummer 20-003797-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Bij het vonnis waarvan beroep is de proeftijd met een termijn van één jaar verlengd.
De vordering tot tenuitvoerlegging is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof constateert dat de proeftijd inmiddels is vertrekken en daarom niet meer kan worden verlengd. Het hof zal - zoals is gevorderd door de advocaat-generaal en bepleit door de raadsman van verdachte - de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62, 63, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 1 en 6 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 5 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maandenter zake van het in de zaak met parketnummer 05-740389-17 onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde en het in de zaak met parketnummer 05-740288-18 en het in de zaak onder 1 bewezenverklaarde.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
1 (één) weekter zake van het in de zaak met parketnummer 05/740288-18 onder 2 bewezenverklaarde.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 24 september 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 juli 2017, parketnummer 20-003797-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een mes (nr. 1 van de beslaglijst d.d. 20 september 2018).
Gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
  • Telefoontoestel Nokia RM-1134 (nr. 2 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018);
  • Telefoontoestel Sony (nr. 3 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018);
  • Telefoontoestel Apple A1778 (nr. 4 op de beslaglijst d.d. 20 september 2018).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 8 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te onderteken.