ECLI:NL:GHARL:2021:11624

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21-001842-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepverkoop en wapenbezit met disproportionele verbeurdverklaring

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de verkoop van grote hoeveelheden hennep en het voorhanden hebben van een gaspistool en munitie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 315 dagen voorwaardelijk. Het hof heeft de strafmaat herzien en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 420 dagen, waarvan 373 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft echter besloten niet over te gaan tot de verbeurdverklaring van twee bedrijfsgebouwen, zoals geëist door de advocaat-generaal, omdat dit in dit geval disproportioneel werd geacht. Het hof heeft rekening gehouden met de gezamenlijke waarde van de bedrijfspanden en de specifieke rol van de verdachte bij de bewezenverklaarde feiten. Tevens is er rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die meer dan 12 maanden bedroeg. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten in de periode van 16 oktober 2013 tot en met 4 maart 2014, waarbij hij betrokken was bij de verkoop van hennep en het bezit van een vuurwapen. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor bepaalde onderdelen en heeft de vrijspraak van de rechtbank bevestigd voor enkele tenlastegelegde feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de hennephandel, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001842-19
Uitspraak d.d.: 20 december 2021
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 1893005514 en 18-950018-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1943,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 juli 2020 en 23 november 2021 en 20 december 2021, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-930055-14 (zaak A) tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 (zaak B) onder 1, 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan 315 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de verbeurdverklaring gevorderd van de in beslag genomen loodsen gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [gemeente] . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij voornoemd vonnis vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 4, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde, te weten het ‘aanwezig hebben van een hoeveelheid van ongeveer 441 gram, althans een grote hoeveelheid, hasjiesj’, alsmede van het onder 5A en 5B tenlastegelegde. Naar het oordeel van het hof is het onder 4, tweede gedachtestreepje, tenlastegelegde impliciet cumulatief tenlastegelegd. Verdachte heeft tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep richt zich dus mede tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van voornoemde feiten.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen een vrijspraak geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte dan ook niet‑ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 4, tweede gedachtestreepje, impliciet cumulatief tenlastegelegde en het onder 5A en 5B tenlastegelegde.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-930055-14 (zaak A) tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 (zaak B) onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, waarvan 315 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de verbeurdverklaring bevolen van de in beslag genomen bedrijfspanden gelegen aan de [adres 1] en [adres 2] te [gemeente] .
Het vonnis waarvan beroep zal, voor zover aan de beoordeling van het hof onderworpen, worden vernietigd om proceseconomische redenen nu het hof tot een andere strafoplegging en strafmotivering komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 18-930055-14 (zaak A):
verdachte op of omstreeks 4 maart 2014, in de gemeente [gemeente] , een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (gas)pistool en/of een hoeveelheid munitie van categorie III van die wet, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
In de zaak met parketnummer 18-950018-17 (zaak B):
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2013 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3. primair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk te verkopen, af te leveren en/of te verstrekken een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, met een of meer van zijn mededaders, althans alleen,
- bezig is geweest 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en/of
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft geregeld/klaargezet en/of
- een of meer koeriers die die hennep zou(den) kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en/of
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
4.
hij op of omstreeks 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 15,991 kilogram, althans een grote hoeveelheid hennep,
zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 3 primair tenlastegelegde
Door de advocaat-generaal is gerekwireerd dat de rechtbank verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 3 primair tenlastegelegde. Daartoe heeft de advocaat-generaal het volgende aangevoerd. De tenlastelegging bevat als eerste werkwoord ‘verkopen’. De advocaat-generaal heeft betoogd dat dit een civielrechtelijk begrip is dat zelfstandige betekenis heeft naast afleveren, verstrekken en de andere werkwoorden genoemd in artikel 3 onder B van de Opiumwet. Voor een veroordeling ter zake hennephandel is bewezenverklaring van een van deze werkwoorden uit de tenlastelegging voldoende. Er is in deze zaak sprake van een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot de koop van een partij van 53 kilogram hennep tussen [medeverdachte] enerzijds en de pseudokopers A-3553 en A-2101 anderzijds. Ook is overeenstemming bereikt over de prijs, de wijze van verpakken en het tijdstip en de manier waarop de levering zou plaatsvinden. Hoewel door het binnenvallen van de politie het niet is gekomen tot een feitelijke overdacht van de hennep aan de pseudokopers, is wel sprake van een tot stand gekomen overeenkomst van verkoop zodat ‘verkopen’ kan worden bewezenverklaard.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in zijn betoog. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De bescherming van rechtsgoederen in het civiele recht en in het strafrecht valt niet volledig samen. Dientengevolge kan ook van gedeeltelijk eigen terminologieën sprake zijn. Dan moet gekeken worden naar de betekenis van het begrip in strafrechtelijke zin. In onderhavige zaak is van een dergelijk eigen strafrechtelijke betekenis sprake wat het begrip verkoop betreft, gelet op de gehanteerde terminologie in de Opiumwet. Hoewel aan de vereisten van een koopovereenkomst in civielrechtelijke zin is voldaan (koopovereenkomst, overeenstemming over prijs, wijze van verpakken en afspraken over de levering) is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen sprake van een voltooide ‘verkoop’ in de zin van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Het hof komt tot dit oordeel omdat de feitelijke levering en betaling van de hennep niet hebben plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande zal het hof verdachte vrijspreken van het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 3 primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-930055-14 en in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
In de zaak met parketnummer 18-930055-14 (zaak A):
verdachte op 4 maart 2014, in de gemeente [gemeente] , een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool en een hoeveelheid munitie van categorie III van die wet, te weten een aantal patronen, voorhanden heeft gehad;
In de zaak met parketnummer 18-950018-17 (zaak B):
1.
hij op 16 oktober 2013 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
2.
hij op 30 januari 2014 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
3. subsidiair
hij in de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk te verkopen een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, met een of meer van zijn medeverdachten,
- bezig is geweest 53 kilogram hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger, heeft geregeld/klaargezet en
- een of meer koeriers die die hennep zouden kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 15,770 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-930055-14 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 16 oktober 2013 tot en met 4 maart 2014 schuldig gemaakt aan het, meermalen, medeplegen van verkoop van grote hoeveelheden hennep (pseudokoop 1 en 2), een poging daartoe (pseudokoop 3), het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en overtreding van de Wet wapens en munitie door het voorhanden hebben van een gaspistool en munitie. Verdachte heeft met zijn handelen eraan bijgedragen dat de verslavingsproblematiek en alle met de hennephandel vaak gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand worden gehouden. Verdachte heeft hierbij kennelijk uit louter financieel gewin gehandeld. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt voorts grote risico’s met zich mee voor de veiligheid van personen. Het bezit daarvan leidt maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Op de feiten kan, gelet op de ernst daarvan, niet anders gereageerd worden dan met de oplegging van gevangenisstraf van enige omvang.
Verdachte verhuurde zijn loods langdurig aan medeverdachte [medeverdachte] . Hij had langdurig contact met hem en was ook op de hoogte van de activiteiten van [medeverdachte] in de hennephandel. Verdachte was voorts actief betrokken bij het tot stand laten komen van voornoemde pseudokopen. Hij heeft ook zijn woning beschikbaar gesteld voor gesprekken over deze kopen en de overdacht van het geld. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat verdachte gedurende een langere periode allerlei hand-en-spandiensten voor [medeverdachte] verrichtte. Hoewel verdachte, gelet op het voorgaande, zeker geen onbelangrijke rol heeft gehad in het geheel, is zijn rol geringer dan die van medeverdachte [medeverdachte] , waarbij het hof verdachte niet als initiator maar meer als actieve meeloper in het geheel beschouwt. De rol van verdachte werd mede ingegeven om zijn verhuurinkomsten veilig te stellen. Het hof zal daarmee bij de strafoplegging rekening houden.
Het hof heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Ook blijkt daaruit dat verdachte na het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Daarnaast houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze blijken uit het dossier en uit hetgeen de raadsman van verdachte ter zitting van het hof naar voren heeft gebracht. Verdachte is inmiddels een man op leeftijd en hij heeft een broze gezondheid.
Het hof stelt voorts vast dat de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zowel in eerste aanleg als in de fase van hoger beroep fors is overschreden, te weten met meer dan 12 maanden.
Gezien het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen passend en geboden. Nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zal op voornoemde straf 120 dagen in mindering worden gebracht. Verdachtes persoonlijke omstandigheden alsmede het ontbreken van relevante documentatie brengen het hof er vervolgens toe een gedeelte van 373 dagen van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (47 dagen) zal op de straf in mindering worden gebracht, hetgeen tot gevolg heeft dat verdachte niet opnieuw gedetineerd zal raken. Met het voorwaardelijk gedeelte van de straf wordt tevens beoogd te voorkomen dat verdachte nogmaals over zal gaan tot het plegen van (soortgelijke) misdrijven.

In beslag genomen goederen

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, net als de rechtbank, de verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen bedrijfspanden aan de [adres 1] en [adres 2] te [gemeente] zal bevelen.
De raadsman van verdachte heeft primair afwijzing van de verbeurdverklaring bepleit. Subsidiair heeft raadsman betoogd de verbeurdverklaring voorwaardelijk op te leggen. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht dat het hof beveelt dat de meeropbrengst boven een door het hof vast te stellen bedrag aan verdachte zal worden vergoed. Bij het bepalen van de hoogte van het voornoemde vast te stellen bedrag lijkt het redelijk aan te sluiten bij het voordeel dat verdachte heeft genoten door de loods waarin de strafbare handelingen plaatsvonden te verhuren. Het gaat dan om een bedrag van € 3.000,-, zijnde de genoten huuropbrengst voor de afgetimmerde ruimte in de bewezenverklaarde periode.
Het hof acht de verbeurdverklaring van de bedrijfspanden, hoewel hier wettelijk gezien geen beletselen voor zijn, in dit geval disproportioneel, gelet op de gezamenlijke waarde van de bedrijfspanden zoals die blijkt uit het bij het requisitoir van de officier van justitie gevoegde overzicht, te weten (ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten) € 201.000,-, en de specifieke rol van verdachte bij de bewezenverklaarde feiten. Het hof zal daarom niet overgaan tot verbeurdverklaring van de bedrijfspanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 4, tweede gedachtestreepje, impliciet cumulatief tenlastegelegde en het onder 5A en 5B tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-930055-14 en in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-930055-14 en in de zaak met parketnummer 18-950018-17 onder 1, 2, 3 subsidiair en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
420 (vierhonderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
373 (driehonderddrieënzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 20 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.