3.3.3.Proportionaliteit en subsidiariteit (punt b)
De politie heeft vanaf de start van het uitvoerend opsporingsonderzoek op 25 januari 2013 diverse opsporingsmethoden toegepast. Allereerst is, om de eventuele geldstromen en de wijze van handelen met betrekking tot geldstromen, financiële transacties, vermogensposities en uitgavenpatronen van de verdachten in beeld te krijgen, onder andere uitgebreid financieel onderzoek gedaan. Er is op 5 maart 2013 een Strafrechtelijk Financieel onderzoek (SFO) gestart tegen onder meer verdachte. Dit financiële onderzoek bestond onder andere uit het vorderen van gegevens en rechtshulpverzoeken aan Turkije. De politie hield er op voorhand rekening mee dat dat onderzoek moeizaam zou verlopen. Het ging immers om contante geldstromen en bekend was dat er niet altijd op transparante wijze in Turkije registratie plaatsvindt van eigendomsrechten en de aankoop van onroerende goederen. Dat het moeizaam ging, is ook gebleken. Het onderzoeksteam heeft daarom ook gebruik gemaakt van de bijzondere opsporingsmethode van stelselmatige informatie-inwinning. Het hof verwijst in dit kader naar hetgeen onder 3.2.2. is weergegeven. Het doel van het inzetten van stelselmatige informatie-inwinning was het vergaren van informatie om gerichter financieel onderzoek te kunnen doen en tevens om zelfstandig bewijs te vergaren met betrekking tot de verdenkingen tegen de verdachten en mogelijke medeverdachten. Daarnaast heeft de politie vanaf begin februari 2013 onderzoek gedaan naar de telecommunicatie van de verdachten en personen in de familie van de verdachten. Er is gebruik gemaakt van printertaps op de telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachten of familieleden van de verdachten. Er hebben stelselmatige observaties plaatsgevonden, er zijn peilbakens op voertuigen in gebruik bij de verdachten geplaatst en er is gebruik gemaakt van vaste cameraposities (onder meer) op de [adres 1] , sinds 19 juli 2012 (proces-verbaal relaas, p. 7 en 8).
Het team WOD heeft vervolgens op 16 oktober 2013 een aankoop gedaan van 10 kilo hennep met het doel om het vertrouwen te winnen van de verdachten en zodoende op goede wijze uitvoering te kunnen blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning (proces-verbaal relaas, p. 14).
Door de moeizame medewerking in en vanuit Turkije ten aanzien van de rechtshulpverzoeken (zie 3.2.3.) werd geen voortgang geboekt in het verkrijgen van inzicht in de aanwezige vermogenscomponenten aldaar. Voorts was het verzoek om met het WOD-traject in Turkije te opereren door Turkije afgewezen. De politie diende derhalve op andere wijze het opsporingsonderzoek voort te zetten. Ten einde het vertrouwen te behouden van [verdachte] en uitvoering te kunnen blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning is besloten om over te gaan tot een tweede aankoop van een relatief kleine hoeveelheid hennep (uiteindelijk 9 kilo). Daarnaast had deze tweede ‘vertrouwensaankoop’ ten doel om een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014 mogelijk te maken. Deze laatste, grotere, aankoop van hennep had als doel om uitvoeriger onderzoek te kunnen doen naar de overtredingen van de Opiumwet, de mate van georganiseerdheid en om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat is verdiend met de hennephandel. De laatste pseudokoop had ook als doel om de aanhoudingen van de kernverdachten en doorzoekingen van de relevante locaties mogelijk te maken.
Gelet op het voorgaande en gelet op de aard en ernst van de verdenkingen was er naar het oordeel van het hof voldoende reden aanwezig om over te gaan tot de inzet van de opsporingsmiddelen stelselmatige informatie-inwinning en pseudokoop. De eerste pseudokoop was nodig ten einde het vertrouwen van verdachte en de andere verdachten te winnen zodat goede uitvoering kon blijven worden gegeven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning. Voorts leverden andere opsporingsmiddelen, zoals printertaps, observaties en peilbakens, onvoldoende informatie op over de omvang van de hennephandel en de rolverdeling binnen de organisatie.
Ten aanzien van het aantal pseudokopen dat heeft plaatsgevonden overweegt het hof dat herhaalde toepassing van de bevoegdheid hier gerechtvaardigd was omdat het onderzoek naar verdachte mede is gebaseerd op CIE-informatie waarin stond dat vanuit [naam growshop] “tientallen kilo’s wiet werd verkocht” en door de gebroeders [naam broers] “wekelijks, 2 à 3 keer per week, 50 à 60 kg marihuana naar Duitsland werd geëxporteerd.” Voorts heeft [verdachte] zelf tegen de WOD-ers gezegd dat het geen probleem was om 50 tot 100 kilo te leveren. [medeverdachte 3] heeft voorts tegenover de WOD-ers verklaard dat er wekelijks 50 kilo hennep wordt verhandeld door het CSV waarvan een groot deel naar Duitsland gaat. De tweede en derde pseudokoop vormden een logische voortzetting van het opsporingsonderzoek naar de omvang van de hennephandel. Tevens acht het hof het gerechtvaardigd dat een tweede ‘vertrouwensaankoop’ is gedaan ten einde een laatste, grote aankoop mogelijk te maken. Na de (eerste) grote levering zijn de verdachten gearresteerd.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof de inzet van het traject van drie pseudokopen alsmede het traject van stelselmatige informatie-inwinning niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.3.4.Talloncriterium (punt d)
Volgens de raadsman is verdachte door de WOD-ers gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht.
Wat betreft het verweer van de raadsman dat sprake is van ondermaatse verslaglegging door de WOD-ers overweegt het hof het volgende. De inhoud van de verslagen geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de inhoud, de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid daarvan, ook niet naar aanleiding van de verschillende (Nederlands en Duits) gebezigde talen. De verslagen van A-3553 en A-2101 verschillen weliswaar op detailniveau, hetgeen de verslagen overigens eerder betrouwbaarder dan onbetrouwbaar maakt, maar zijn op hoofdlijnen gelijkluidend. Het hof merkt in dit verband nog op dat de artikelen 126j en 126i Sv de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren mogelijk maken en dat daaraan geen bijzondere eisen worden gesteld.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat geen sprake is geweest van het door verdachte uit eigen beweging aanbieden van hennep en van het reeds beschikbaar hebben daarvan. De WOD-ers hebben niet passief gehandeld zoals het EHRM eist, zo heeft de raadsman gesteld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het feit dat de WOD-ers aan verdachte hebben gevraagd of hij wiet kon leveren, maakt niet dat sprake is van uitlokking als bedoeld in artikel 126i, tweede lid, Sv. Het is immers inherent aan het doen van een pseudokoop dat de pseudokopers aangeven het verboden middel te willen kopen. Een pseudokoper mag bij het doen van de pseudokoop een actieve rol vervullen om geloofwaardig te zijn, zolang hij de verdachte maar niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop zijn opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
Uit de processen-verbaal van de WOD-ers blijkt immers dat verdachtes opzet reeds tevoren was gericht op de verkoop van hennep. Zo is er is bij de tweede bezichtiging van de panden van [medeverdachte 3] op 7 juni 2013 door de WOD-ers een hennepgeur geroken. A-3553 heeft voorts in zijn proces-verbaal opgemaakt op 17 september 2013 vermeld:
“Nadat A-2101 had aangegeven dat het gesprek van [verdachte] op 20 juni 2013 over de te behalen verdiensten met betrekking tot hennep, hem wel aangesproken had en zich afvroeg wat [verdachte] voor hem zou kunnen betekenen, hoorde ik [verdachte] vragen of A-2101 stekken of het complete eindproduct wilde hebben. Hierop antwoordde A-2101 dat hij het eindproduct wilde hebben. Ik hoorde dat [verdachte] hierop zei dat dit geen probleem was en A-2101 maar moest zeggen hoeveel hij nodig had. [verdachte] voegde er aan toe dat elke week of elke twee weken 10 à 20 kilogram geen probleem was. Hij kon deze hoeveelheid normaliter binnen 2 dagen leveren. Momenteel kon hij het zelfs dezelfde dag leveren, daar hij op dit moment over een grote hoeveelheid kon beschikken. Voor hoeveelheden van bijvoorbeeld 50 kilogram had hij normaliter een week nodig, zo hoorde ik hem zeggen.
Op de vraag van A-2101 hoeveel er per kilogram betaald moest worden, hoorde ik [verdachte] antwoorden dat er verschillende kwaliteiten waren. Voor de betere kwaliteit Hees wit, diende er 5000 euro per kilogram betaald te worden en voor de mindere kwaliteit PP, diende er tussen de 4300 en 4400 euro per kilogram betaald te worden. [verdachte] voegde er aan toe dat de Hees wit een opbrengst van 7000 euro per kilogram zou hebben en de PP een opbrengst van 6000 euro per kilogram.
Nadat A-2101 de vraag van [verdachte] beantwoord had voor welk deel van Duitsland het bestemd was en ik voor A-2101 geantwoord had met Beieren, hoorde ik [verdachte] zeggen dat in dit deel van Duitsland de Hees wit een opbrengst van 9000 tot 9500 zou hebben. [verdachte] adviseerde A-2101 beide kwaliteiten te proberen bij zijn afnemers, ofschoon hij volgens zijn zeggen al wel wist welke kwaliteit A-2101 in het vervolg zou willen hebben.
A-2101 gaf vervolgens aan van beide kwaliteiten 5 kilogram af te willen nemen en vroeg [verdachte] hoe de procedure bij de levering zou verlopen. [verdachte] gaf aan dat alles mogelijk was. Voor [verdachte] was het akkoord indien het geld afgegeven zou worden bij de growshop en dat koeriers de hennep zouden bezorgen op een door A-2101 aangegeven plaats. Ook vertelde [verdachte] dat het mogelijk was het geld af te geven bij [medeverdachte 3] en dat zijn koeriers de hennep vervolgens zouden afleveren op de door A-2101 aangegeven plaats. Het liefst had [verdachte] het geld namelijk niet in de growshop. [medeverdachte 3] was volledig op de hoogte van wat er gebeurde in de growshop en was voor 100 % te vertrouwen, zo hoorde ik [verdachte] zeggen. De hennep zou sowieso niet geleverd worden vanuit de growshop, vertelde [verdachte] . Hij voegde er aan toe dat hij dit te riskant vond en dat de hennep opgeslagen werd in een opslag in de stad en van daaruit bezorgd zou worden door zijn mensen. Dit was de gebruikelijke procedure volgens [verdachte] .”
Vervolgens is door de WOD-ers met [verdachte] overeengekomen om omstreeks 15 oktober 2013 5 kilogram Hees wit en de 5 kilogram PP af te nemen.
Uit het voorgaande blijkt dat bij verdachte reeds voorafgaand aan de eerste pseudokoop sprake was van opzet op de verkoop en uitvoer van hennep. Verdachte verklaarde uit eigen beweging dat het geen probleem was om elke week 10 à 20 kilogram hennep te leveren. Ook gaf [verdachte] direct informatie over de verschillende kwaliteiten, kon hij direct de prijzen noemen en kon hij gedetailleerd aangeven op welke wijze de levering zou kunnen verlopen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij het te riskant vond om de hennep te leveren vanuit de growshop en dat het de gebruikelijke wijze was dat de hennep werd geleverd vanuit een opslag in de stad. Uit het voorgaande blijkt dat het leveren van hennep ‘corebusiness’ was van verdachte.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende ten aanzien van het verweer van de verdediging dat niet zou zijn voldaan aan de procedurele waarborgen die volgen uit artikel 6 EVRM omdat de WOD-ers niet op de inhoudelijke zitting zijn gehoord.
De WOD-ers zijn in eerste aanleg bij de rechter-commissaris gehoord waarbij de verdediging haar ondervragingsrecht ten volle heeft kunnen effectueren. De werkwijze ten aanzien van het horen van de WOD-ers bij de rechter-commissaris is ook de in Nederland gangbare praktijk. Voorts is door de raadsman noch op de regiezitting noch op de inhoudelijke zitting verzocht om de WOD-ers bij het hof nogmaals te horen en heeft de raadsman niet concreet aangegeven op welke punten de WOD-ers niet zijn bevraagd bij de rechter-commissaris dan wel welke vragen hij nog zou willen stellen. Daarnaast heeft de verdediging de juistheid van de feitelijk door de WOD-ers gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen niet betwist. Anders dan de raadsman heeft gesteld, is naar het oordeel van het hof, door het in aanwezigheid van de verdediging uitgebreid verhoren van de WOD-ers bij de rechter-commissaris, voldaan aan de procedurele waarborgen ten einde het uitlokkingsverweer te kunnen toetsen.
3.3.5.Conclusie
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman. Er is geen sprake van vormverzuimen die dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van het OM dan wel tot bewijsuitsluiting.
Vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde
Door de advocaat-generaal is gerekwireerd dat de rechtbank verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde. Daartoe is door de advocaat-generaal het volgende aangevoerd. De tenlastelegging bevat als eerste werkwoord ‘verkopen’. De advocaat-generaal heeft betoogd dat dit een civielrechtelijk begrip is dat zelfstandige betekenis heeft naast afleveren, verstrekken en de andere werkwoorden genoemd in artikel 3 onder B van de Opiumwet. Voor een veroordeling ter zake hennephandel is bewezenverklaring van een van deze werkwoorden uit de tenlastelegging voldoende. Er is in deze zaak sprake van een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot de koop van een partij van 53 kilogram hennep tussen verdachte enerzijds en de pseudokopers A-3553 en A-2101 anderzijds. Ook is overeenstemming bereikt over de prijs, de wijze van verpakken en het tijdstip en de manier waarop de levering zou plaatsvinden. Hoewel door het binnenvallen van de politie het niet is gekomen tot een feitelijke overdacht van de hennep aan de pseudokopers, is wel sprake van een tot stand gekomen verkoop zodat ‘verkopen’ kan worden bewezenverklaard.
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vraag of sprake is van een poging dan wel van een voltooid delict.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in zijn betoog. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De bescherming van rechtsgoederen in het civiele recht en in het strafrecht valt niet volledig samen. Dientengevolge kan ook van gedeeltelijk eigen terminologieën sprake zijn. Dan moet gekeken worden naar de betekenis van het begrip in strafrechtelijke zin. In onderhavige zaak is van een dergelijk eigen strafrechtelijke betekenis sprake wat het begrip verkoop betreft, gelet op de gehanteerde terminologie in de Opiumwet. Hoewel aan de vereisten van een koopovereenkomst in civielrechtelijke zin is voldaan (koopovereenkomst, overeenstemming over prijs, wijze van verpakken en afspraken over de levering) is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen sprake van een voltooide ‘verkoop’ in de zin van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Het hof komt tot dit oordeel omdat de feitelijke levering en betaling van de hennep niet hebben plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande zal het hof verdachte vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 4, 5A en 5B tenlastegelegde
Door de raadsman is vrijspraak van het onder 4, 5A en 5B tenlastegelegde bepleit. Daartoe is door de raadsman ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte geen beschikkingsmacht over de aangetroffen hennep en hasjiesj had. Ook blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking bij het voorhanden hebben van deze voorwerpen met anderen. Ten aanzien van het onder 5A en 5B tenlastegelegde is door de raadsman aangevoerd dat – kort gezegd – bewijs voor directe betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde ontbreekt.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 4, 5A en 5B tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventuele aanvulling op dit arrest uitgewerkt zullen worden. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Feit 4
In het afgetimmerde gedeelte van de loods aan de [adres 3] te [gemeente] (de loods naast de loods waarin [naam growshop] was gevestigd) is in meerdere tassen hennep verpakt in strijk- of gripzakken aangetroffen. In totaal betrof het een hoeveelheid van 15,77 kilogram. Daarnaast is in het kantoor van [naam growshop] in totaal 221 gram hennep en 441,57 gram hasjiesj aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 3] , tevens eigenaar van beide loodsen, heeft bij de politie verklaard dat verdachte die ruimte wilde huren maar dat niet op papier wilde hebben. [medeverdachte 3] wilde het wel op papier. Toen heeft verdachte [betrokkene 7] naar voren geschoven. [betrokkene 7] huurde de ruimte op papier maar feitelijk gebruikte de familie [naam broers] de ruimte. Ook heeft [medeverdachte 3] verklaard dat het er naar wiet rook en dat de familie [naam broers] een eigen slot op de ruimte had gezet en zij vanaf buiten in de ruimte konden komen. Verdachte betaalde € 500,- per maand voor de ruimte. Ze huurden deze ruimte sinds een jaar. [medeverdachte 3] heeft gezien dat er in de ruimte strijkzakken en een strijkijzer lagen. Er stond ook een weegschaal. [medeverdachte 3] heeft onder andere medeverdachte [medeverdachte 1] in de ruimte gezien.
[getuige 1] , de zoon van verdachte, heeft verklaard dat in [naam growshop] hennep en hasjiesj lagen die van zijn vader waren. [getuige 1] heeft ook verklaard dat mensen hennep bij [naam growshop] brachten. Verdachte beoordeelde die hennep dan. De hennep werd in het kantoor bekeken en gewogen. De hennep bleef daar soms even staan. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat hij denkt dat verdachte of [medeverdachte 1] de hennep van [naam growshop] naar de afgetimmerde ruimte in de loods van [medeverdachte 3] bracht.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat de afgetimmerde ruimte werd gebruikt als opslag voor de hennep die door verdachte en de medeverdachten werd verhandeld. Er is sprake van een verhullende werkwijze, door het huurcontract op naam van een ander te zetten, om risico’s te mitigeren. Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de hennep in de afgetimmerde ruimte voorhanden heeft gehad. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen.
Voor wat betreft de hennep en hasjiesj in het kantoor van [naam growshop] is wettig en overtuigend bewezen dat deze van verdachte waren, nu verdachte eigenaar was van [naam growshop] en voorts uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat de in [naam growshop] aangetroffen hennep en hasjiesj van verdachte waren.
Feit 5
Uit de later in een eventuele aanvulling op dit arrest uitgewerkte bewijsmiddelen blijkt – onder meer – de volgende gang van zaken. Op 3 februari 2014 reed een zwarte Mercedes met een Duits kenteken bij Nieuweschans de Duitse grens over in de richting van Groningen. De Mercedes parkeerde in [plaats 2] bij een flatgebouw. Er stapten drie mannen uit het voertuig. Zij gingen vervolgens de woning binnen van [getuige 2] . Kort daarna belde [getuige 2] met verdachte. Verdachte vertrok na het telefoontje samen met [betrokkene 1] vanuit [naam growshop] naar [plaats 2] . Onderweg naar [plaats 2] had verdachte nog diverse malen telefonisch contact met [getuige 2] . [getuige 2] verliet even later de woning en vertrok in een blauwe Opel Astra naar [naam growshop] . Verdachte en [betrokkene 1] arriveerden na circa een uur rijden in [plaats 2] bij de woning van [getuige 2] . Circa een half uur later verlieten eerst de drie Duitsers de woning van [getuige 2] en zij stapten in de zwarte Mercedes. Een minuut later verlieten ook verdachte en [betrokkene 1] de woning van [getuige 2] en zij stapten in hun voertuig. Het voertuig van de Duitsers en het voertuig van verdachte en [betrokkene 1] reden achter elkaar aan richting [gemeente] . Ondertussen is door de bestuurder van een Peugeot Expert een gevulde tas [naam growshop] binnen gebracht. Niet veel later reed het voertuig van verdachte en [betrokkene 1] het terrein van [naam growshop] op. Verdachte en [betrokkene 1] gingen de loods van [naam growshop] binnen. Vervolgens werd de Opel Astra van [getuige 2] de loods in gereden. De roldeur werd direct daarna gesloten. Enige tijd later bracht [getuige 3] een grote zwarte tas met hengsels naar binnen bij [naam growshop] . [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat het zou kunnen dat er wiet in de tas zat. Kort daarna vertrok de Opel Astra uit de loods van [naam growshop] naar vakantiepark ‘ [naam vakantiepark] ’ te [plaats 3] . De Mercedes van de Duitsers stond bij huisje nummer 70 op vorenvermeld vakantiepark geparkeerd. Bij het huisje stond tevens een Volkswagen Passat met Duits kenteken geparkeerd. De Opel Astra reed achteruit het terrein van huisje nummer 70 op. Door verbalisanten is waargenomen dat de kofferbak van de Opel Astra is geopend door, naar later bleek, [getuige 2] die vervolgens naar de VW Passat liep. [getuige 2] heeft verklaard dat hij in [plaats 3] tassen heeft afgegeven. Vervolgens vertrokken de Mercedes en de Volkswagen Passat vanaf het vakantiepark. De Duitse VW Passat en Duitse Mercedes reden afzonderlijk van elkaar naar de Nederlands Duitse grens bij de A37. Vlak voor de grens kwamen de voertuigen weer samen om vervolgens de grens te passeren. In de VW Passat is vervolgens door de Duitse politie circa 27 kilo hennep aangetroffen. De bestuurder van de VW Passat, [getuige 4] , heeft tegenover de politie in Hamburg het volgende verklaard:
“Op 3 februari 2014 is die vriend, [naam ] en zijn neef gekomen.
R2: Wat was de auto van die vriend? Was het een speciale auto?
vdW : Het was een Mercedes. Ze zeiden dat het een consulauto was en dat ze daarom niet meer aangehouden konden worden.
OvJ: Ging het altijd op dezelfde manier? Werd de tas altijd door de Nederlanders aan u overhandigd en waren de daders uit Hamburg altijd aanwezig bij de overhandiging?
vdW : Ik werd van tevoren per telefoon geïnformeerd dat ik een koeriersrit moest maken. Ze noemden de dag dat ze zouden komen. Ik werd dan op die dag opgebeld en kreeg te horen dat ik over een half uur naar [plaats 4] of [plaats 3] (het hof begrijpt steeds: [plaats 3] ) moest komen. [naam ] en zijn neef wilden het altijd alleen maar in dat huis in [plaats 3] doen. Ik kreeg de marihuana meestal door een Turk gebracht. Die Turk bracht de tassen in zijn auto naar [plaats 4] of ook naar [plaats 3] en haalde de tas uit zijn auto en overhandigde me die.”
Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken, kan het niet anders dan dat verdachte betrokken was bij de verkoop van circa 27 kilo hennep aan de drie Duitsers. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat de mannen op verzoek van verdachte naar de woning van [getuige 2] waren gekomen. [getuige 2] heeft daarover verklaard:
“ [verdachte] had ze naar mij gestuurd om daar met hen te praten. Ik wist dat ze kwamen, dat had [verdachte] verteld. Ik liet ze binnen. Ik heb thee gezet en toen later kwam [verdachte] .”Ook uit de verklaring van [getuige 5] blijkt dat alles was geregeld door de familie [naam broers] en dat verdachte de baas was.
Het hof acht de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie, inhoudende dat de Duitsers het gesprek met Haci hadden en dat hij (verdachte) er alleen bij zat om een jointje te roken, dan ook ongeloofwaardig.
Horen [medeverdachte 1] als getuige
Het hof heeft op de regiezitting van 29 juli 2020 het verzoek tot het horen van medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige in de zaak van verdachte toegewezen. Het was de bedoeling dat [medeverdachte 1] op 23 november 2021 ter terechtzitting van het hof zou worden gehoord, echter is [medeverdachte 1] die dag niet verschenen omdat hij zich op dat moment in Turkije bevond. Op verzoek van het hof heeft de raadsman van [medeverdachte 1] , mr. Van Jaarsveld, telefonisch contact met zijn cliënt opgenomen. [medeverdachte 1] heeft tegenover zijn raadsman verklaard dat hij zich op zijn verschoningsrecht zou hebben beroepen indien hij die dag zou zijn gehoord door het hof.
De raadsman van verdachte heeft gepersisteerd bij het horen van [medeverdachte 1] . De raadsman heeft er voorts mee ingestemd dat het hof verder kon gaan met de behandeling van de strafzaak en dat het hof bij arrest kon beslissen aangaande het horen van [medeverdachte 1] .
Het hof zal niet overgaan tot heropening van het onderzoek voor het horen van [medeverdachte 1] . Dat brengt met zich mee dat de verdediging ten aanzien van [medeverdachte 1] het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Nu het hof diens verklaring echter niet zal gebruiken voor het bewijs, is verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5A en 5B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 oktober 2013 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
2.
hij op 30 januari 2014 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
3. subsidiair
hij in de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk te verkopen een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, met een of meer van zijn medeverdachten,
- bezig is geweest 53 kilogram hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft geregeld/klaargezet en
- een of meer koeriers die die hennep zouden kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van 15,991 kilogram hennep en
- een hoeveelheid van ongeveer 441 gram hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj middelen in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;