ECLI:NL:GHARL:2021:11623

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21-001900-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van grote hoeveelheden hennep met verwerping van ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van de verkoop en het bezit van grote hoeveelheden hennep. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen van hennephandel, waarbij de verdachte betrokken was bij de verkoop van hennep aan verschillende personen en het organiseren van de uitvoer naar Duitsland. Het hof heeft de verweren van de verdediging, waaronder de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, verworpen. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot 42 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een lagere straf opgelegd. De verdachte had een belangrijke rol in de organisatie die betrokken was bij de hennephandel, en de handel vond plaats onder de dekmantel van een growshop waarvan hij eigenaar was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennephandel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001900-19
Uitspraak d.d.: 20 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 met parketnummer 18-930053-14 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 29 juli 2020, 23 en 24 november 2021 en 20 december 2021, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 primair, 4, 5A en 5B tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. K. Canatan, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5A en 5B tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest en heeft het geschorste bevel voorlopige hechtenis opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen, omdat de bewijsvoering naar het oordeel van het hof aanpassing behoeft en het hof tot een andere strafoplegging komt.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 oktober 2013 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij op of omstreeks 30 januari 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3. primair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk te verkopen, af te leveren en/of te verstrekken een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, met een of meer van zijn mededaders, althans alleen,
- bezig is geweest 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en/of
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft geregeld/klaargezet en/of
- een of meer koeriers die die hennep zou(den) kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en/of
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
4.
hij op of omstreeks 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van ongeveer 15,991 kilogram, althans een grote hoeveelheid, hennep en/of
- een hoeveelheid van ongeveer 441 gram, althans een grote hoeveelheid, hasjiesj,
zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

5.A.

hij op of omstreeks 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, namelijk naar de Bondsrepubliek Duitsland heeft gebracht, een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
en/of
B.
hij op of omstreeks 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig gehad een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging eventuele taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman van verdachte is, overeenkomstig de inhoud van zijn aan het hof overgelegde pleitnota, met betrekking tot de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten primair bepleit dat wegens vormverzuimen bij de inzet van het traject Werken Onder Dekmantel (hierna: WOD) – in het bijzonder wegens schending van het Talloncriterium – het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet-ontvankelijk in de strafvervolging dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat deze vormverzuimen dienen te leiden tot bewijsuitsluiting van de resultaten van het WOD-traject.
Hiertoe heeft de raadsman – kort samengevat – aangevoerd dat:
een bevel stelselmatige informatie-inwinning is afgegeven, terwijl vanaf het moment dat de WOD-ers hennep gingen kopen een bevel infiltratie was vereist. De WOD-ers hebben vanaf dat moment medewerking verleend aan het georganiseerd verband. Er is wel een bevel pseudokoop afgegeven maar dat is in beginsel slechts bestemd voor een eenmalige inzet, terwijl in de onderhavige zaak sprake was van drie pseudokopen. De eisen aan een bevel infiltratie zijn zwaarder dan die gesteld worden aan een bevel stelselmatige informatie-inwinning en een bevel pseudokoop. Aan die zwaardere eisen is in de onderhavige zaak niet voldaan. De officier van justitie heeft bewust de wettelijke regeling omzeild om niet aan de zwaardere eisen te hoeven voldoen;
niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit nu zowel het aantal van drie pseudokopen als de grote hoeveelheid hennep die werd aangekocht onnodig was en ook niet is gebleken dat de politie met minder zware onderzoekshandelingen niet hetzelfde resultaat had kunnen boeken;
er geen sprake was van een objectieve, concrete en verifieerbare verdenking voorafgaand aan het WOD-traject. Enkel MMA-meldingen of TCI/CIE-informatie zijn daarvoor niet toereikend;
verdachte door de WOD-ers is gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht. Dit levert schending van het Talloncriterium of instigatieverbod op. Er is sprake van ondermaatse verslaglegging door de WOD-ers. Daarbij is van belang dat sprake was van een Nederlandse (A-3553) en een Duitse opsporingsambtenaar (A-2101). Verdachte is de Duitse taal niet machtig, terwijl de Duitse opsporingsambtenaar geen Nederlands sprak. Niet duidelijk is hoe er precies is vertaald door de Nederlandse opsporingsambtenaar. Voorts zaten er veelal meerdere dagen tussen de ontmoetingen en de verslaglegging door de WOD-ers. De processen-verbaal van de WODers A-3553 (‘ [naam ] ’) en A-2101 (‘ [naam ] ’) lopen op cruciale onderdelen uiteen. Ook heeft verdachte niet uit eigen beweging hennep aangeboden en reeds beschikbaar gehad. De WOD-ers hebben niet in essentie passief gehandeld, zoals door het EHRM wordt geëist. Tot slot is niet voldaan aan de procedurele waarborgen die volgen uit artikel 6 EVRM. Zo hadden de WOD-ers op de inhoudelijke zitting dienen te worden gehoord.
2.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig de inhoud van zijn schriftelijke requisitoir dat hij aan het hof heeft overgelegd, gerekwireerd tot verwerping van de niet-ontvankelijkheidsverweren van de verdediging. De advocaat-generaal heeft daarbij verwezen naar de overwegingen van de rechtbank en geoordeeld dat de rechtbank de verweren op goede gronden heeft verworpen.
3.
Oordeel hof
3.1.
Juridisch kader
3.1.1.
Stelselmatige informatie-inwinning
De inzet en wijze van uitvoering van het stelselmatig inwinnen van informatie door een politieambtenaar vindt wettelijke grondslag in artikel 126j Sv. Voor de inzet en toepassing van deze bevoegdheid volgt uit deze bepaling dat er een verdenking van een misdrijf moet zijn en het bevel in het belang is van het onderzoek. Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste drie maanden en kan telkens voor een periode van ten hoogste drie maanden worden verlengd. Het bevel tot het inwinnen van informatie is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een verdenking van een misdrijf;
c. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en
d. de geldigheidsduur van het bevel.
Een bevel stelselmatige informatie-inwinning kan ook worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
De bevoegdheid tot het undercover stelselmatig inwinnen van informatie omtrent een verdachte onderscheidt zich van de politiële infiltrant doordat niet wordt deelgenomen of meegewerkt aan een groep van personen of een georganiseerd verband waarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd. De opsporingsambtenaar zal dan ook niet deelnemen aan het plegen of beramen van misdrijven. Het onderscheid met de stelselmatige observatie is daarin gelegen dat de opsporingsambtenaar uitdrukkelijk tot opdracht heeft om op zodanige wijze aanwezig te zijn in de omgeving van de verdachte, dat de verdachte of personen uit de directe omgeving van de verdachte met hem contacten onderhouden zonder dat zij weten dat zij met een opsporingsambtenaar van doen hebben. De opsporingsambtenaar observeert dus niet alleen, maar interfereert actief in het leven van de verdachte. Hij gaat daarbij verder dan alleen waarnemen of luisteren (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 34-35).
3.1.2.
Pseudokoop of -dienstverlening
De pseudokoop of -dienstverlening is wettelijk geregeld in artikel 126i Sv. Voor de inzet en toepassing van deze bevoegdheid volgt uit deze bepaling dat er een verdenking is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is en het bevel in het belang van het onderzoek is. De bevoegdheid van pseudokoop of -dienstverlening strekt tot het afnemen van goederen of het verlenen van diensten. Het bevel tot pseudokoop of -dienstverlening is schriftelijk en vermeldt:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is;
c. de aard van de goederen, gegevens of diensten;
d. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, daaronder begrepen strafbaar gesteld handelen, en
e. het tijdstip waarop, of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven. Evenals bij stelselmatige informatie-inwinning kan een bevel pseudokoop of
-dienstverlening ook worden gegeven aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.
Een bevel pseudokoop en -dienstverlening heeft in beginsel een eenmalig karakter en is een minder ingrijpende bevoegdheid dan infiltratie. De pseudokoop en -dienstverlening worden als zelfstandige bevoegdheid geregeld naast de infiltratie omdat zij ook buiten de gevallen waarin infiltratie is toegelaten, kunnen worden toegepast, juist vanwege het minder ingrijpende karakter (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 33).
Anders dan bij stelselmatige informatie-inwinning is de opsporingsambtenaar in geval van pseudokoop of -dienstverlening bevoegd om strafbare feiten te plegen (zie Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 34).
3.1.3.
Talloncriterium
De opsporingsambtenaar mag bij de tenuitvoerlegging van het bevel pseudokoop of dienstverlening een verdachte niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht (artikel 126i, tweede lid, Sv). Dit wordt ook wel het Talloncriterium of instigatieverbod genoemd.
In de Memorie van Toelichting op de wet BOB wordt onder “3.3. Politiële infiltratie” het volgende opgemerkt over het instigatieverbod:
“De infiltrant mag het verrichten van bepaalde handelingen door de verdachte, noodzakelijk voor het bewijzen van strafbare feiten, wel ensceneren, maar het moet blijken dat de verdachte ook zonder tussenkomst van de infiltrant tot het plegen van deze of soortgelijke feiten zou zijn gekomen. De infiltrant maakt de bij de verdachte bestaande opzet slechts zichtbaar. De gerichtheid van de opzet van de verdachte kan blijken uit concrete inlichtingen, afkomstig van een betrouwbaar gebleken bron – bijvoorbeeld een informant – die aangeven dat een verdachte voornemens is of bezig is strafbare feiten te plegen. Het is daarnaast van belang te beschikken over gegevens die het meer waarschijnlijk maken dat bedoelde concrete inlichtingen juist zijn. In dit verband kan gedacht worden aan informatie inhoudende dat de verdachte eerder is veroordeeld voor eenzelfde delict, of bij de politie als pleger van een soortgelijk delict als het op te sporen delict bekend staat.
Achteraf moet dus kunnen worden vastgesteld dat de verdachte de misdrijven ter zake waarvan hij wordt vervolgd, ook zou hebben begaan als de infiltrant er niet was tussen gekomen. Aan infiltratie is inherent dat sprake kan zijn van beïnvloeding van het opereren van de groep van personen waarin wordt geïnfiltreerd. Om geloofwaardig te zijn dient de infiltrant vaak een actieve rol te spelen in de groep. Hij dient betrokken te raken bij de groep van personen of de criminele organisatie om er vervolgens deel van uit te gaan maken, zodat hij informatie en bewijsmateriaal kan vergaren die nodig is in het belang van het onderzoek. Bovengenoemde voorwaarde beoogt te verzekeren dat de infiltrant bij zijn optreden, personen niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop hun opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarbij behoeft het niet alleen te gaan om misdrijven die door deze personen worden gepleegd, maar het kan ook gaan om misdrijven die worden beraamd. Het optreden van de infiltrant mag er niet toe leiden dat deze personen misdrijven gaan beramen waar zij zonder tussenkomst van de infiltrant niet toe gekomen waren.”(Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, p. 31-32)
Vorenstaande toelichting – voor zover deze ziet op het Talloncriterium – heeft ook betrekking op de pseudokoop of -dienstverlening (zie p. 34 van de Memorie van Toelichting).
3.2.
Feiten en omstandigheden
3.2.1.
Voorbereidend onderzoek
Uit het startproces-verbaal AH-004 (p. 4041 e.v. van het dossier) blijkt dat op 5 april 2012 een voorbereidend onderzoek onder de naam Palmlori is ingesteld. Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van op 5 april 2012 binnengekomen informatie van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: CIE). Deze informatie luidde als volgt:
“In de vestiging van [naam growshop] te [gemeente] wordt wekelijks, door meerdere personen tientallen kilo’s weed aangeboden en verkocht, wat direct weer verhandeld wordt door medewerkers/betrokkenen van [naam growshop] .”
In het startproces-verbaal is vermeld dat met ‘ [naam growshop] ’ wordt bedoeld ‘ [naam growshop] , [adres 1] A te [gemeente] ’, een growshop waarvan verdachte destijds de eigenaar was. Uit het proces-verbaal CIE-informatie (p. 2122 van het dossier) blijkt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar is aangemerkt.
In het startproces-verbaal AH-004 is verder gerelateerd dat verdachte in 2011 door de rechtbank Groningen is veroordeeld voor betrokkenheid bij wederrechtelijke vrijheidsberoving, hetgeen verband hield met de gewapende nachtelijke ripdeal op zijn broer, en in deze zaak medeverdachte, [medeverdachte 1] . Binnen het onderzoek naar deze ripdeal (onderzoek Galwesp) is bij de politie het sterke vermoeden ontstaan dat de gewelddadigheden een directe relatie hadden met de handel in hennep. Ook is verdachte in 2011 veroordeeld voor witwassen.
In het HKS-systeem van de politie zijn antecedenten opgenomen betreffende verdachte, onder meer op het gebied van de Opiumwet, zo blijkt eveneens uit het startproces-verbaal AH-004.
De politie heeft verder gerelateerd dat uit gegevens verkregen vanuit de Belastingdienst het vermoeden rees dat er mogelijk sprake was van witwassen. Aanwijzingen daarvoor waren onder meer dat de administratieve vastleggingen in de growshop [naam growshop] ruimte lieten voor niet-verantwoorde inkomsten, dat medewerker [betrokkene 1] geen salarisspecificatie ontving, de aanschaf- en gebruikerskosten van een drietal voertuigen op naam van verdachte en zijn echtgenote en het gegeven dat de fiscaal verantwoorde inkomsten van verdachte van beperkte omvang waren.
Op 30 juli 2012 is er vervolgens wederom CIE-informatie binnengekomen (p. 2123 van het dossier). Deze luidde:
“ [verdachte] handelt vanuit [naam growshop] in weed. Ook maakt hij afspraken om deze handel elders te laten plaatsvinden.”
Over de betrouwbaarheid van deze informatie kon geen oordeel worden gegeven.
Op 9 september 2012 is bij de regiopolitie Drenthe een MMA-melding binnengekomen (p. 4363 van het dossier). Deze informatie hield in:
“Turkse gebroeders [naam broers] die in de ondergrondse misdaad zitten in [gemeente] . Het gaat om het wekelijks exporteren van 50 à 60 kg marihuana naar Duitsland, dit zeker 2 à 3 keer per week. Ook coke en wapens worden geëxporteerd naar Duitsland. [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] , maar ook [betrokkene 2] uit [plaats 1] , [betrokkene 3] uit [plaats 1] (voorheen woonachtig in [gemeente] ). Allen rijden in peperdure auto’s, bedreigen mensen. Voorraad van dit alles ligt bij een van deze personen. De baas van de organisatie is [medeverdachte 2] . De rest zijn meelopers. Ook gebruiken ze katvangers voor het vervoer van hun handel naar Duitsland. Dit zijn mensen met schulden, alcoholproblemen.”
In de maand september 2012 is weer CIE-informatie binnengekomen die betrekking had op verdachte (p. 2126 van het dossier). Deze informatie luidde:
“De eigenaren van de growshop in [gemeente] kopen momenteel in het Noorden van het land alle weed op. Ze betalen ongeveer negenendertighonderd euro voor een kilo weed.”
Over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie kon geen oordeel worden gegeven.
Vervolgens is er op 28 februari 2013 ook nog CIE-informatie binnengekomen, die als betrouwbaar is aangemerkt (p. 2129 van het dossier). Deze informatie hield in:
“De gebroeders [naam broers] hebben bezittingen in Turkije. Deze onroerende goederen staan niet op hun naam, maar op naam van hun familie, vrouwen of familie van hun vrouwen.”
Op dezelfde datum is ook nog de volgende CIE-informatie binnengekomen (p. 2130 van het dossier):
“ [coffeeshop] aan de [adres 2] in [gemeente] betrekt de weed voor de verkoop onder andere van [medeverdachte 1] en/of [verdachte] . Een Russische man die in [gemeente] woont (wijk [naam wijk] ) knipt de weed in gebruikershoeveelheden. Hij doet dit voor de broers [naam broers] .”
Over de betrouwbaarheid van deze verstrekte informatie kon geen oordeel worden gegeven.
In de maand maart 2013 is nog de volgende – voor zover relevant – vermelde CIE-informatie binnengekomen (p. 2131):
“ [naam ] en/of zijn vrouw brengen bijna dagelijks voorraden weed voor [verdachte] naar de [coffeeshop] in [gemeente] .[…]”
Over de betrouwbaarheid van deze verstrekte informatie kon geen oordeel worden gegeven.
Uit het startproces-verbaal blijkt voorts dat uit het opsporingsonderzoek Bari naar voren is gekomen dat door de verdachten in dat onderzoek in 2012 met enige regelmaat hennepstekken werden geleverd aan growshop [naam growshop] . Voorts is uit het opsporingsonderzoek Geomalia naar voren gekomen dat de verdachte in die zaak via verdachte een partij hennep zou leveren aan een Duitstalig persoon.
Op 25 januari 2013 is op basis van het start proces-verbaal een uitvoerend opsporingsonderzoek gestart.
3.2.2.
Bevelen stelselmatige informatie-inwinning
Op 3 april 2013 heeft de officier van justitie ten aanzien van verdachte een bevel tot stelselmatige informatie-inwinning afgegeven voor de periode van 8 april 2013 tot en met 8 juli 2013. In dit bevel wordt verwezen naar het proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 2 april 2013 (BOB-066). In dit proces-verbaal (proces-verbaal Aanvraag bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv) staat, onder meer, het volgende:
“Het betreft hier een (opsporings)onderzoek, dat zich richt op het criminele samenwerkingsverband (CSV) rondom de familie [naam broers] . Gedurende het voorbereidende onderzoek is gebleken dat het CSV [naam broers] in de totale keten van de hennepteelt actief is. Dit gaat van zelf hennep telen tot het aanleveren van hennepstekken en het opkopen en doorverhandelen van hennep. Daarbij zijn er ook aanwijzingen dat er mogelijk uitvoer plaatsvindt van hennep. Uit beschikbare informatie kan blijken dat de growshop [naam growshop] de centrale spil is van waaruit de handelsactiviteiten worden georganiseerd.
Dat er een geldstroom is die niet te verklaren is uit reguliere legale bronnen is af te leiden uit de belastinggegevens van de familie [naam broers] . Hieruit komen aanwijzingen naar voren dat er geld wordt witgewassen. Echter gezien de positie die de familie [naam broers] inneemt binnen de georganiseerde hennepteelt/-handel in Noord-Nederland en de mogelijke inkomsten die hiermee gegenereerd worden zou een andere levensstandaard verwacht worden. Er is in het voorbereidende onderzoek geen zicht gekregen op luxe uitgavenpatroon en/of grote vermogensposities. Gezien de Turkse achtergrond van de familie [naam broers] bestaat er de mogelijkheid dat een groot deel van het geld naar Turkije wordt getransfereerd.
Op basis van het voorbereidende onderzoek is de verdenking ontstaan dat het CSV (crimineel samenwerkingsverband) rondom de familie [naam broers] zich vermoedelijk schuldig maakt aan de artikelen:
  • 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
  • 420ter Wetboek van Strafrecht
  • 3 lid a, b, c en d in verband met artikel 11 lid 2, 3, 4 en 5 en 11 a van de Opiumwet.
Voor de feiten of omstandigheden leidend naar de bovenstaande verdenking voor de verderop in dit document genoemde verdachten wordt verwezen naar het start proces-verbaal AH-004.
Stelselmatige informatie inwinning
Het onderzoeksteam heeft de doelstelling om eerst de eventuele geldstromen en de wijze van handelen met betrekking tot geldstromen, financiële transacties, vermogensposities en uitgavenpatroon in beeld te krijgen van de verdachten. Om dit doel te verwezenlijken wordt er o.a. uitgebreid financieel onderzoek gedaan. Dit bestaat o.a. uit het vorderen van gegevens en rechtshulpverzoeken aan Turkije. Hierbij is echter de vraag wat er precies achterhaald kan worden op basis van de huidige informatiepositie. Bekend is dat er contante geldstromen zijn. Het traceren en inzichtelijk maken van deze contante geldstromen is zeer moeilijk op basis van reguliere bevragingen van diverse bronnen. Daarnaast is bekend dat er niet altijd op transparante wijze in Turkije registratie plaatsvindt van eigendomsrechten en de aankoop van onroerende goederen.
Ten einde het doel te bereiken, wil het onderzoeksteam daarom ook gebruik maken van de bijzondere opsporingsmethode van stelselmatige informatie-inwinning. Deze stelselmatige informatie-inwinning zal ingezet worden tegen de verdachten en de belangrijke contacten (zakenrelaties, vrienden, familie) van deze verdachten. De informatie die verkregen wordt middels het inzetten van deze bijzondere opsporingsmethode kan erin resulteren dat er gerichter financieel onderzoek kan plaatsvinden en kan tevens leiden tot zelfstandig bewijs met betrekking tot de verdenkingen tegen de verdachten en mogelijke medeverdachten.
[…]
Voorts verklaar ik dat op grond van voornoemde feiten en/of omstandigheden de verdenking bestaat dat de verdachten:
de verdachte
Naam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren op : [geboortedatum]
[…]
zich schuldig hebben gemaakt aan de hierna te noemen misdrijven, genoemd in de volgende artikelen:
  • 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
  • 420ter Wetboek van Strafrecht
  • 3 lid a, b, c en d in verband met artikel 11 lid 2, 3, 4 en 5 en 11 a van de Opiumwet.”
Het bevel stelselmatige informatie-inwinning van 3 april 2013 is op 5 juli 2013 verlengd voor een periode van ten hoogste drie maanden, te weten tot 5 oktober 2013. In dit bevel wordt verwezen naar het proces-verbaal van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2013 (BOB-066-02). In dit proces-verbaal (proces-verbaal Aanvraag verlenging bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv) staat, onder meer, het volgende:
“Sinds eind 2011 staat de woning gelegen aan de [adres 1] en de aangrenzende loodsen te koop. In een van deze loodsen zit [naam growshop] gevestigd. De woning en de loodsen zijn eigendom van:
[medeverdachte 3]
[…]
Het onderzoeksteam ziet in de verkoop van de woning van [medeverdachte 3] en de loodsen een mogelijkheid om in contact te komen met het CSV en informatie te vergaren middels SI over de financiële stromen en vermogensposities van het CSV. […]
Op 7 mei 2013 is er door een medewerker van het team werken onder dekmantel (WOD) een bezichtigingsbezoek gebracht aan het pand [adres 1] en de aangrenzende loodsen gevestigd op 31a en b. In het gesprek tussen de medewerker van de WOD en [medeverdachte 3] op 7 mei 2013 kwam het navolgende naar voren:
[medeverdachte 3] vertelde in het algemeen over de huurders van de loods aan de [adres 1] te [gemeente] die hij al meer dan 20 jaar kende en vroeger een financiering heeft gegeven voor een coffeeshop. In het algemene gesprek zegt [medeverdachte 3] dan letterlijk het volgende:
“Maar nu verdienen zij meer dan genoeg en brengen dit geld naar Turkije”[…]
Op vrijdag 7 juni en donderdag 20 juni 2013 zijn er inzetten geweest van de WOD. […] Op 7 juni 2013 was het bezoek gericht op een tweede bezichtiging van het pand en de loodsen. Hierbij is wederom met [medeverdachte 3] gesproken. Hij verklaarde toen o.a.:
“Dat [verdachte] naar Turkije was en dat hij een dikke enveloppe met alleen maar 500 euro biljetten meegenomen had naar Turkije.”
“Ik hoorde [medeverdachte 3] zeggen dat [verdachte] dit geld altijd in bewaring gaf bij [medeverdachte 3] en als hij het naar Turkije ging brengen dit weer ophaalde.”
Aan de medewerkers van de WOD is een bedrijfsruimte laten zien in de eerste loods door [medeverdachte 3] , welke voor 500 euro per maand werd verhuurd aan ‘de Turken.’ In deze ruimte welke [medeverdachte 3] opende met een sleutel rook het sterk naar weed en stonden twee weegschalen. De huur voor deze ruimte werd ‘handje contantje’ betaald aan [medeverdachte 3] .[…]
Op donderdag 20 juni is er een ontmoeting geweest met [verdachte] . Tijdens deze ontmoeting is er door [verdachte] zelf o.a. verklaard:
“Wanneer hij zelf naar Turkije reisde nam hij geld mee voor de aanschaf van onroerend goed, vertelde [verdachte] .”
“Op mijn vraag hoe men in Turkije om ging met zwart geld vertelde [verdachte] dat in Turkije geen moeilijke vragen worden gesteld over de herkomst van het geld. Dat gold zeker voor geld dat vanuit het buitenland kwam.”[…]
Gezien de resultaten van de eerste inzetten van het WOD en het feit dat er vervolgafspraken staan gepland de komende periode, wil het onderzoeksteam graag dat het bevel stelselmatige informatie-inwinning wordt verlengd voor een periode van drie maanden […].
Vervolgens is het bevel stelselmatige informatie-inwinning voor een tweede maal verlengd op 3 oktober 2013, geldig tot 1 januari 2014. Uit het proces-verbaal Aanvraag verlenging bevel stelselmatige informatie inwinning ex artikel 126j WvSv (BOB-066-04) blijkt onder meer (zakelijk weergegeven):
- dat uit onderzoek telecommunicatie volgt dat er door [medeverdachte 1] in mei 2013 telefoongesprekken zijn gevoerd die gingen over H of H A of hees, wat een benaming is voor een soort cannabis (officiële benaming is Haze). Het gaat in de gesprekken over hoeveelheden en prijzen;
- dat een auto ter waarde van € 57.439,01 is geleased door [verdachte] waarbij een bedrag van in totaal € 17.820,- contant was betaald door [verdachte] . Er is op 23 februari 2013 een leaseovereenkomst afgesloten waarbij [verdachte] zich heeft verplicht om iedere maand € 719,70 te betalen;
- dat in augustus 2013 CIE-informatie is binnengekomen waarin werd vermeld dat [verdachte] meerdere keren per maand grote hoeveelheden wiet vanuit Nederland naar Engeland verstuurt;
- dat in het derde kwartaal van 2013 CIE-informatie is binnengekomen onder meer inhoudende dat [verdachte] met een gedeelte van de opbrengst van zijn illegale hennephandel meerdere huizen heeft gekocht in Turkije;
- dat [verdachte] telefonische gesprekken heeft gevoerd met [betrokkene 4] en [betrokkene 5] over geld dat [verdachte] aan hen heeft meegegeven naar Turkije. Uit de gesprekken is af te leiden dat [verdachte] bepaalt wie welk bedrag ontvangt. Het betreft bedragen van € 1.000,- tot en met € 2.000,-.
Vervolgens is het bevel stelselmatige informatie-inwinning voor een derde maal verlengd op 18 december 2013, geldig tot 31 maart 2014.
3.2.3.
Bevelen pseudokoop
Op 9 september 2013 heeft de officier van justitie ten aanzien van (onder meer) verdachte een bevel pseudokoop en/of -dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor het doen van een vertrouwensaankoop van maximaal 10 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 5 oktober 2013.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-067) staat, onder meer, het volgende:
“Door de medewerkers van de WOD zal geen bod worden gedaan op de woning van [medeverdachte 3] [..]. De medewerkers van WOD hebben middels [medeverdachte 3] contact gemaakt met verdachte [verdachte] . Ten einde het vertrouwen te winnen van verdachte [verdachte] , en daarbij de andere […] verdachten van het CSV rondom [naam growshop] , verzoekt het onderzoeksteam de officier van justitie bevel af te geven voor het doen van een: vertrouwensaankoop van maximaal 10 kilogram hennep […].”
Dit bevel pseudokoop en/of -dienstverlening is op 5 oktober 2013 verlengd tot 1 januari 2014.
Op 5 december 2013 heeft de officier van justitie wederom een bevel pseudokoop en/of
-dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor de aankoop van maximaal 10 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 31 januari 2014.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-068) staat, onder meer, het volgende:
“Het team WOD heeft op 16 oktober 2013 een vertrouwensaankoop gedaan van 10 kilo hennep met het doel om vertrouwen te winnen van de verdachten en zodoende op goede wijze uitvoering te blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning. Deze vertrouwensaankoop is goed verlopen. Bij deze vertrouwensaankoop waren o.a. [verdachte] […] aanwezig.
[…]
Binnen het WOD-traject is er de mogelijkheid ontstaan om samen met [verdachte] en/of andere leden van het CSV een gezamenlijke reis te maken naar Turkije om daar samen te kijken naar investeringsmogelijkheden. Tijdens deze reis zou er mogelijk bewijs verzameld kunnen worden met betrekking tot de vermogensposities van [verdachte] en/of andere leden van het CSV in Turkije. Om deze reis te maken is er een rechtshulpverzoek ingediend bij de Turkse autoriteiten om de medewerkers van de WOD te laten opereren in Turkije. Dit rechtshulpverzoek is afgewezen op 26 november 2013.
Er is op 3 december 2013 ook nog altijd geen reactie ontvangen op het reguliere derde rechtshulpverzoek dat medio oktober 2013 is verstuurd. Gelet op de moeizame medewerking in Turkije ten aanzien van de rechtshulpverzoeken acht het team de kans klein om op korte termijn resultaten te boeken in en uit Turkije die het inzicht vergroten in de aanwezige vermogenscomponenten aldaar.
Nu de mogelijkheden om met het WOD-traject in Turkije te opereren niet aanwezig zijn en de medewerking ten aanzien van de reguliere rechtshulpverzoeken niet voorspoedig is, zal er op andere wijze getracht moeten worden om inzicht te verkrijgen in de omvang van de hennephandel, het criminele vermogen dat hiermee wordt verdiend en hoe dit wordt witgewassen in de richting van Turkije. Ten einde het vertrouwen te behouden van verdachte [verdachte] en verdere informatie stelselmatig in te kunnen winnen met betrekking tot de verdenking tegen hem en de andere verdachten die deel uitmaken van het CSV rondom [naam growshop] wordt er middels dit proces-verbaal een bevel pseudokoop aangevraagd voor een aankoop van maximaal 10 kilogram hennep […].”
Op 10 februari 2014 heeft de officier van justitie een derde bevel pseudokoop en/of -dienstverlening (artikel 126i Sv) afgegeven voor de aankoop van maximaal 100 kilogram hennep. Het bevel was van kracht tot 10 april 2014.
In het proces-verbaal Aanvraag bevel ex art 126i WvSv pseudokoop dienstverlening (BOB-069) staat, onder meer, het volgende:
“Gelet op de voortgang in Turkije kiest het onderzoeksteam ervoor om niet langer af te wachten op de medewerking vanuit Turkije om inzicht te verschaffen in de vermogensposities die zich daar bevinden. Het doel is nu om uitvoeriger onderzoek te gaan doen naar de overtredingen van de Opiumwet en de mate van georganiseerdheid. Daarnaast zal getracht worden om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat verdiend is met deze hennephandel. Om dit te realiseren is het onderzoeksteam voornemens om met behulp van de WOD over te gaan tot een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014. Daarbij kan er dan ook over worden gegaan tot aanhoudingen van de kernverdachten binnen het crimineel samenwerkingsverband en de doorzoekingen van de relevante locaties. Ten einde dit doel te bereiken was er tevens een pseudoaankoop van 10 kilo hennep gepland voor 30 januari 2014. […]
Op 10 december 2013 is er een bezoek gebracht aan de growshop [naam growshop] . Daarbij is er een gezamenlijk gesprek geweest tussen de medewerkers van de WOD met [verdachte] , [getuige 1] en [medeverdachte 3] . Daarbij is er gesproken over de mogelijkheden om hennep te leveren. Tijdens dit gesprek heeft [verdachte] aangegeven dat het geen probleem is om 50 tot 100 kilo hennep te leveren. Tijdens het gesprek wordt het voorstel gedaan om in januari nog een aankoop te doen van 10 kilo hennep. Vervolgens zijn de medewerkers van de WOD in gesprek geweest met [medeverdachte 3] zonder dat [verdachte] daarbij aanwezig was. Tijdens dit gesprek heeft [medeverdachte 3] o.a. verklaard dat er wekelijks 50 kilo hennep wordt verhandeld door het CSV waarvan een groot deel naar Duitsland gaat. [medeverdachte 3] verklaart ook dat hij 1x per maand naar Hamburg rijdt om daar 100.000 euro op te halen voor [verdachte] .
[…]
Op 30 januari 2014 heeft het team WOD een hoeveelheid hennep van uiteindelijk 9 kilo aangekocht van het CSV.
[…]
Gelet op de geplande eindaankoop op 4 maart 2014 van een nog nader te bepalen hoeveelheid hennep welke in ieder geval niet meer zal zijn dan 100 kilo, wordt er middels dit proces-verbaal een bevel pseudokoop aangevraagd voor een aankoop van maximaal 100 kilogram hennep […].”
3.3.
Bespreking verweren
3.3.1.
Redelijk vermoeden van schuld (punt c)
Naar het oordeel van het hof leverde de informatie die onder 3.2.1. staat weergegeven – in onderling verband en samenhang bezien – voldoende verdenking op dat er vanuit [naam growshop] in georganiseerd verband werd gehandeld in hennep, waarbij mogelijk tevens hennep werd uitgevoerd naar Duitsland, en dat verdachte hierbij betrokken was. Voorts leverde de informatie een verdenking op van witwassen door verdachte. Deze verdenkingen waren ook voldoende om daarop het bevel stelselmatige informatie-inwinning d.d. 3 april 2013 te baseren. Er was niet enkel sprake van MMA-informatie of CIE-informatie, zoals door de raadsman is gesteld. Er was immers ook sprake van antecedenten op het gebied van de Opiumwet, informatie afkomstig uit andere opsporingsonderzoeken en gegevens afkomstig van de Belastingdienst die de informatie uit de MMA-melding en CIE-informatie ondersteunden. Bovendien was sprake van meervoudige CIE-informatie waarbij het in twee gevallen om betrouwbare CIE-informatie ging.
3.3.2.
Was een bevel infiltratie vereist? (punt a)
Van infiltratie als bedoeld in artikel 126p, eerste lid, Sv is sprake indien en voor zover de opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een organisatie waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd. Van pseudokoop is, zoals hiervoor is weergegeven, sprake als een opsporingsambtenaar goederen afneemt van de verdachte.
De bevoegdheid tot pseudokoop heeft in beginsel een eenmalig karakter. Het enkele feit dat sprake is van meer dan één pseudokoop, dwingt naar het oordeel van het hof echter niet zonder meer tot de conclusie dat van infiltratie sprake is geweest. Dat zou eerst zo kunnen zijn als de bij de pseudokoop door de betrokken opsporingsambtenaren verrichte handelingen zijn aan te merken als deelnemings- of medewerkingsactiviteiten aan het veronderstelde criminele samenwerkingsverband. Het hof is van oordeel dat de activiteiten van de WOD-ers A-3553 (‘ [naam ] ’) en A-2101 (‘ [naam ] ’) niet zijn aan te merken als het deelnemen of medewerking verlenen aan een criminele organisatie. Zij zijn telkens slechts de kopers geweest van hennep. Het gegeven dat de WOD-ers om te komen tot een daadwerkelijke aankoop van hennep meerdere gesprekken hebben gevoerd met verdachte en/of de medeverdachten kan niet [plaats 1] tot de conclusie dat zij deelnamen of samenwerkten, maar moet gezien worden in het licht van het opbouwen van een vertrouwensband met de verkoper om tot een geslaagde aankoop te kunnen komen. In dit zelfde licht moet ook worden gezien het aantal pseudokopen, welk aantal ook verband hield met het komen tot een aankoop van een grotere hoeveelheid hennep om daarmee de omvang van de hennephandel in kaart te brengen. Bij deze derde afspraak tot pseudokoop hebben vervolgens de aanhoudingen van verdachten plaatsgevonden.
Het oordeel van het hof is dan ook dat geen sprake is geweest van deelnemen of medewerking aan een samenwerkingsverband. Daarom was een bevel infiltratie niet vereist.
3.3.3.
Proportionaliteit en subsidiariteit (punt b)
De politie heeft vanaf de start van het uitvoerend opsporingsonderzoek op 25 januari 2013 diverse opsporingsmethoden toegepast. Allereerst is, om de eventuele geldstromen en de wijze van handelen met betrekking tot geldstromen, financiële transacties, vermogensposities en uitgavenpatronen van de verdachten in beeld te krijgen, onder andere uitgebreid financieel onderzoek gedaan. Er is op 5 maart 2013 een Strafrechtelijk Financieel onderzoek (SFO) gestart tegen onder meer verdachte. Dit financiële onderzoek bestond onder andere uit het vorderen van gegevens en rechtshulpverzoeken aan Turkije. De politie hield er op voorhand rekening mee dat dat onderzoek moeizaam zou verlopen. Het ging immers om contante geldstromen en bekend was dat er niet altijd op transparante wijze in Turkije registratie plaatsvindt van eigendomsrechten en de aankoop van onroerende goederen. Dat het moeizaam ging, is ook gebleken. Het onderzoeksteam heeft daarom ook gebruik gemaakt van de bijzondere opsporingsmethode van stelselmatige informatie-inwinning. Het hof verwijst in dit kader naar hetgeen onder 3.2.2. is weergegeven. Het doel van het inzetten van stelselmatige informatie-inwinning was het vergaren van informatie om gerichter financieel onderzoek te kunnen doen en tevens om zelfstandig bewijs te vergaren met betrekking tot de verdenkingen tegen de verdachten en mogelijke medeverdachten. Daarnaast heeft de politie vanaf begin februari 2013 onderzoek gedaan naar de telecommunicatie van de verdachten en personen in de familie van de verdachten. Er is gebruik gemaakt van printertaps op de telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachten of familieleden van de verdachten. Er hebben stelselmatige observaties plaatsgevonden, er zijn peilbakens op voertuigen in gebruik bij de verdachten geplaatst en er is gebruik gemaakt van vaste cameraposities (onder meer) op de [adres 1] , sinds 19 juli 2012 (proces-verbaal relaas, p. 7 en 8).
Het team WOD heeft vervolgens op 16 oktober 2013 een aankoop gedaan van 10 kilo hennep met het doel om het vertrouwen te winnen van de verdachten en zodoende op goede wijze uitvoering te kunnen blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning (proces-verbaal relaas, p. 14).
Door de moeizame medewerking in en vanuit Turkije ten aanzien van de rechtshulpverzoeken (zie 3.2.3.) werd geen voortgang geboekt in het verkrijgen van inzicht in de aanwezige vermogenscomponenten aldaar. Voorts was het verzoek om met het WOD-traject in Turkije te opereren door Turkije afgewezen. De politie diende derhalve op andere wijze het opsporingsonderzoek voort te zetten. Ten einde het vertrouwen te behouden van [verdachte] en uitvoering te kunnen blijven geven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning is besloten om over te gaan tot een tweede aankoop van een relatief kleine hoeveelheid hennep (uiteindelijk 9 kilo). Daarnaast had deze tweede ‘vertrouwensaankoop’ ten doel om een grotere aankoop van hennep op 4 maart 2014 mogelijk te maken. Deze laatste, grotere, aankoop van hennep had als doel om uitvoeriger onderzoek te kunnen doen naar de overtredingen van de Opiumwet, de mate van georganiseerdheid en om het wederrechtelijk verkregen voordeel inzichtelijk te krijgen dat is verdiend met de hennephandel. De laatste pseudokoop had ook als doel om de aanhoudingen van de kernverdachten en doorzoekingen van de relevante locaties mogelijk te maken.
Gelet op het voorgaande en gelet op de aard en ernst van de verdenkingen was er naar het oordeel van het hof voldoende reden aanwezig om over te gaan tot de inzet van de opsporingsmiddelen stelselmatige informatie-inwinning en pseudokoop. De eerste pseudokoop was nodig ten einde het vertrouwen van verdachte en de andere verdachten te winnen zodat goede uitvoering kon blijven worden gegeven aan het bevel stelselmatige informatie-inwinning. Voorts leverden andere opsporingsmiddelen, zoals printertaps, observaties en peilbakens, onvoldoende informatie op over de omvang van de hennephandel en de rolverdeling binnen de organisatie.
Ten aanzien van het aantal pseudokopen dat heeft plaatsgevonden overweegt het hof dat herhaalde toepassing van de bevoegdheid hier gerechtvaardigd was omdat het onderzoek naar verdachte mede is gebaseerd op CIE-informatie waarin stond dat vanuit [naam growshop] “tientallen kilo’s wiet werd verkocht” en door de gebroeders [naam broers] “wekelijks, 2 à 3 keer per week, 50 à 60 kg marihuana naar Duitsland werd geëxporteerd.” Voorts heeft [verdachte] zelf tegen de WOD-ers gezegd dat het geen probleem was om 50 tot 100 kilo te leveren. [medeverdachte 3] heeft voorts tegenover de WOD-ers verklaard dat er wekelijks 50 kilo hennep wordt verhandeld door het CSV waarvan een groot deel naar Duitsland gaat. De tweede en derde pseudokoop vormden een logische voortzetting van het opsporingsonderzoek naar de omvang van de hennephandel. Tevens acht het hof het gerechtvaardigd dat een tweede ‘vertrouwensaankoop’ is gedaan ten einde een laatste, grote aankoop mogelijk te maken. Na de (eerste) grote levering zijn de verdachten gearresteerd.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof de inzet van het traject van drie pseudokopen alsmede het traject van stelselmatige informatie-inwinning niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
3.3.4.
Talloncriterium (punt d)
Volgens de raadsman is verdachte door de WOD-ers gebracht tot het begaan van strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet daarop niet reeds tevoren was gericht.
Wat betreft het verweer van de raadsman dat sprake is van ondermaatse verslaglegging door de WOD-ers overweegt het hof het volgende. De inhoud van de verslagen geeft het hof geen reden om te twijfelen aan de inhoud, de betrouwbaarheid en de bruikbaarheid daarvan, ook niet naar aanleiding van de verschillende (Nederlands en Duits) gebezigde talen. De verslagen van A-3553 en A-2101 verschillen weliswaar op detailniveau, hetgeen de verslagen overigens eerder betrouwbaarder dan onbetrouwbaar maakt, maar zijn op hoofdlijnen gelijkluidend. Het hof merkt in dit verband nog op dat de artikelen 126j en 126i Sv de inzet van buitenlandse opsporingsambtenaren mogelijk maken en dat daaraan geen bijzondere eisen worden gesteld.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat geen sprake is geweest van het door verdachte uit eigen beweging aanbieden van hennep en van het reeds beschikbaar hebben daarvan. De WOD-ers hebben niet passief gehandeld zoals het EHRM eist, zo heeft de raadsman gesteld. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het feit dat de WOD-ers aan verdachte hebben gevraagd of hij wiet kon leveren, maakt niet dat sprake is van uitlokking als bedoeld in artikel 126i, tweede lid, Sv. Het is immers inherent aan het doen van een pseudokoop dat de pseudokopers aangeven het verboden middel te willen kopen. Een pseudokoper mag bij het doen van de pseudokoop een actieve rol vervullen om geloofwaardig te zijn, zolang hij de verdachte maar niet verleidt tot strafbare gedragingen waarop zijn opzet niet reeds tevoren was gericht. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake.
Uit de processen-verbaal van de WOD-ers blijkt immers dat verdachtes opzet reeds tevoren was gericht op de verkoop van hennep. Zo is er is bij de tweede bezichtiging van de panden van [medeverdachte 3] op 7 juni 2013 door de WOD-ers een hennepgeur geroken. A-3553 heeft voorts in zijn proces-verbaal opgemaakt op 17 september 2013 vermeld:
“Nadat A-2101 had aangegeven dat het gesprek van [verdachte] op 20 juni 2013 over de te behalen verdiensten met betrekking tot hennep, hem wel aangesproken had en zich afvroeg wat [verdachte] voor hem zou kunnen betekenen, hoorde ik [verdachte] vragen of A-2101 stekken of het complete eindproduct wilde hebben. Hierop antwoordde A-2101 dat hij het eindproduct wilde hebben. Ik hoorde dat [verdachte] hierop zei dat dit geen probleem was en A-2101 maar moest zeggen hoeveel hij nodig had. [verdachte] voegde er aan toe dat elke week of elke twee weken 10 à 20 kilogram geen probleem was. Hij kon deze hoeveelheid normaliter binnen 2 dagen leveren. Momenteel kon hij het zelfs dezelfde dag leveren, daar hij op dit moment over een grote hoeveelheid kon beschikken. Voor hoeveelheden van bijvoorbeeld 50 kilogram had hij normaliter een week nodig, zo hoorde ik hem zeggen.
Op de vraag van A-2101 hoeveel er per kilogram betaald moest worden, hoorde ik [verdachte] antwoorden dat er verschillende kwaliteiten waren. Voor de betere kwaliteit Hees wit, diende er 5000 euro per kilogram betaald te worden en voor de mindere kwaliteit PP, diende er tussen de 4300 en 4400 euro per kilogram betaald te worden. [verdachte] voegde er aan toe dat de Hees wit een opbrengst van 7000 euro per kilogram zou hebben en de PP een opbrengst van 6000 euro per kilogram.
Nadat A-2101 de vraag van [verdachte] beantwoord had voor welk deel van Duitsland het bestemd was en ik voor A-2101 geantwoord had met Beieren, hoorde ik [verdachte] zeggen dat in dit deel van Duitsland de Hees wit een opbrengst van 9000 tot 9500 zou hebben. [verdachte] adviseerde A-2101 beide kwaliteiten te proberen bij zijn afnemers, ofschoon hij volgens zijn zeggen al wel wist welke kwaliteit A-2101 in het vervolg zou willen hebben.
A-2101 gaf vervolgens aan van beide kwaliteiten 5 kilogram af te willen nemen en vroeg [verdachte] hoe de procedure bij de levering zou verlopen. [verdachte] gaf aan dat alles mogelijk was. Voor [verdachte] was het akkoord indien het geld afgegeven zou worden bij de growshop en dat koeriers de hennep zouden bezorgen op een door A-2101 aangegeven plaats. Ook vertelde [verdachte] dat het mogelijk was het geld af te geven bij [medeverdachte 3] en dat zijn koeriers de hennep vervolgens zouden afleveren op de door A-2101 aangegeven plaats. Het liefst had [verdachte] het geld namelijk niet in de growshop. [medeverdachte 3] was volledig op de hoogte van wat er gebeurde in de growshop en was voor 100 % te vertrouwen, zo hoorde ik [verdachte] zeggen. De hennep zou sowieso niet geleverd worden vanuit de growshop, vertelde [verdachte] . Hij voegde er aan toe dat hij dit te riskant vond en dat de hennep opgeslagen werd in een opslag in de stad en van daaruit bezorgd zou worden door zijn mensen. Dit was de gebruikelijke procedure volgens [verdachte] .”
Vervolgens is door de WOD-ers met [verdachte] overeengekomen om omstreeks 15 oktober 2013 5 kilogram Hees wit en de 5 kilogram PP af te nemen.
Uit het voorgaande blijkt dat bij verdachte reeds voorafgaand aan de eerste pseudokoop sprake was van opzet op de verkoop en uitvoer van hennep. Verdachte verklaarde uit eigen beweging dat het geen probleem was om elke week 10 à 20 kilogram hennep te leveren. Ook gaf [verdachte] direct informatie over de verschillende kwaliteiten, kon hij direct de prijzen noemen en kon hij gedetailleerd aangeven op welke wijze de levering zou kunnen verlopen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij het te riskant vond om de hennep te leveren vanuit de growshop en dat het de gebruikelijke wijze was dat de hennep werd geleverd vanuit een opslag in de stad. Uit het voorgaande blijkt dat het leveren van hennep ‘corebusiness’ was van verdachte.
Tot slot overweegt het hof nog het volgende ten aanzien van het verweer van de verdediging dat niet zou zijn voldaan aan de procedurele waarborgen die volgen uit artikel 6 EVRM omdat de WOD-ers niet op de inhoudelijke zitting zijn gehoord.
De WOD-ers zijn in eerste aanleg bij de rechter-commissaris gehoord waarbij de verdediging haar ondervragingsrecht ten volle heeft kunnen effectueren. De werkwijze ten aanzien van het horen van de WOD-ers bij de rechter-commissaris is ook de in Nederland gangbare praktijk. Voorts is door de raadsman noch op de regiezitting noch op de inhoudelijke zitting verzocht om de WOD-ers bij het hof nogmaals te horen en heeft de raadsman niet concreet aangegeven op welke punten de WOD-ers niet zijn bevraagd bij de rechter-commissaris dan wel welke vragen hij nog zou willen stellen. Daarnaast heeft de verdediging de juistheid van de feitelijk door de WOD-ers gedane en in de observatieverslagen omschreven waarnemingen niet betwist. Anders dan de raadsman heeft gesteld, is naar het oordeel van het hof, door het in aanwezigheid van de verdediging uitgebreid verhoren van de WOD-ers bij de rechter-commissaris, voldaan aan de procedurele waarborgen ten einde het uitlokkingsverweer te kunnen toetsen.
3.3.5.
Conclusie
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsman. Er is geen sprake van vormverzuimen die dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van het OM dan wel tot bewijsuitsluiting.
Vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde
Door de advocaat-generaal is gerekwireerd dat de rechtbank verdachte ten onrechte heeft vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde. Daartoe is door de advocaat-generaal het volgende aangevoerd. De tenlastelegging bevat als eerste werkwoord ‘verkopen’. De advocaat-generaal heeft betoogd dat dit een civielrechtelijk begrip is dat zelfstandige betekenis heeft naast afleveren, verstrekken en de andere werkwoorden genoemd in artikel 3 onder B van de Opiumwet. Voor een veroordeling ter zake hennephandel is bewezenverklaring van een van deze werkwoorden uit de tenlastelegging voldoende. Er is in deze zaak sprake van een mondelinge koopovereenkomst met betrekking tot de koop van een partij van 53 kilogram hennep tussen verdachte enerzijds en de pseudokopers A-3553 en A-2101 anderzijds. Ook is overeenstemming bereikt over de prijs, de wijze van verpakken en het tijdstip en de manier waarop de levering zou plaatsvinden. Hoewel door het binnenvallen van de politie het niet is gekomen tot een feitelijke overdacht van de hennep aan de pseudokopers, is wel sprake van een tot stand gekomen verkoop zodat ‘verkopen’ kan worden bewezenverklaard.
De raadsman van verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vraag of sprake is van een poging dan wel van een voltooid delict.
Het hof volgt de advocaat-generaal niet in zijn betoog. Het hof overweegt hiertoe als volgt. De bescherming van rechtsgoederen in het civiele recht en in het strafrecht valt niet volledig samen. Dientengevolge kan ook van gedeeltelijk eigen terminologieën sprake zijn. Dan moet gekeken worden naar de betekenis van het begrip in strafrechtelijke zin. In onderhavige zaak is van een dergelijk eigen strafrechtelijke betekenis sprake wat het begrip verkoop betreft, gelet op de gehanteerde terminologie in de Opiumwet. Hoewel aan de vereisten van een koopovereenkomst in civielrechtelijke zin is voldaan (koopovereenkomst, overeenstemming over prijs, wijze van verpakken en afspraken over de levering) is naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak geen sprake van een voltooide ‘verkoop’ in de zin van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Het hof komt tot dit oordeel omdat de feitelijke levering en betaling van de hennep niet hebben plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande zal het hof verdachte vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 4, 5A en 5B tenlastegelegde
Door de raadsman is vrijspraak van het onder 4, 5A en 5B tenlastegelegde bepleit. Daartoe is door de raadsman ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte geen beschikkingsmacht over de aangetroffen hennep en hasjiesj had. Ook blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking bij het voorhanden hebben van deze voorwerpen met anderen. Ten aanzien van het onder 5A en 5B tenlastegelegde is door de raadsman aangevoerd dat – kort gezegd – bewijs voor directe betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde ontbreekt.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 4, 5A en 5B tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventuele aanvulling op dit arrest uitgewerkt zullen worden. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Feit 4
In het afgetimmerde gedeelte van de loods aan de [adres 3] te [gemeente] (de loods naast de loods waarin [naam growshop] was gevestigd) is in meerdere tassen hennep verpakt in strijk- of gripzakken aangetroffen. In totaal betrof het een hoeveelheid van 15,77 kilogram. Daarnaast is in het kantoor van [naam growshop] in totaal 221 gram hennep en 441,57 gram hasjiesj aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 3] , tevens eigenaar van beide loodsen, heeft bij de politie verklaard dat verdachte die ruimte wilde huren maar dat niet op papier wilde hebben. [medeverdachte 3] wilde het wel op papier. Toen heeft verdachte [betrokkene 7] naar voren geschoven. [betrokkene 7] huurde de ruimte op papier maar feitelijk gebruikte de familie [naam broers] de ruimte. Ook heeft [medeverdachte 3] verklaard dat het er naar wiet rook en dat de familie [naam broers] een eigen slot op de ruimte had gezet en zij vanaf buiten in de ruimte konden komen. Verdachte betaalde € 500,- per maand voor de ruimte. Ze huurden deze ruimte sinds een jaar. [medeverdachte 3] heeft gezien dat er in de ruimte strijkzakken en een strijkijzer lagen. Er stond ook een weegschaal. [medeverdachte 3] heeft onder andere medeverdachte [medeverdachte 1] in de ruimte gezien.
[getuige 1] , de zoon van verdachte, heeft verklaard dat in [naam growshop] hennep en hasjiesj lagen die van zijn vader waren. [getuige 1] heeft ook verklaard dat mensen hennep bij [naam growshop] brachten. Verdachte beoordeelde die hennep dan. De hennep werd in het kantoor bekeken en gewogen. De hennep bleef daar soms even staan. Ook heeft [getuige 1] verklaard dat hij denkt dat verdachte of [medeverdachte 1] de hennep van [naam growshop] naar de afgetimmerde ruimte in de loods van [medeverdachte 3] bracht.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de bewijsmiddelen dat de afgetimmerde ruimte werd gebruikt als opslag voor de hennep die door verdachte en de medeverdachten werd verhandeld. Er is sprake van een verhullende werkwijze, door het huurcontract op naam van een ander te zetten, om risico’s te mitigeren. Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen de hennep in de afgetimmerde ruimte voorhanden heeft gehad. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen.
Voor wat betreft de hennep en hasjiesj in het kantoor van [naam growshop] is wettig en overtuigend bewezen dat deze van verdachte waren, nu verdachte eigenaar was van [naam growshop] en voorts uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat de in [naam growshop] aangetroffen hennep en hasjiesj van verdachte waren.
Feit 5
Uit de later in een eventuele aanvulling op dit arrest uitgewerkte bewijsmiddelen blijkt – onder meer – de volgende gang van zaken. Op 3 februari 2014 reed een zwarte Mercedes met een Duits kenteken bij Nieuweschans de Duitse grens over in de richting van Groningen. De Mercedes parkeerde in [plaats 2] bij een flatgebouw. Er stapten drie mannen uit het voertuig. Zij gingen vervolgens de woning binnen van [getuige 2] . Kort daarna belde [getuige 2] met verdachte. Verdachte vertrok na het telefoontje samen met [betrokkene 1] vanuit [naam growshop] naar [plaats 2] . Onderweg naar [plaats 2] had verdachte nog diverse malen telefonisch contact met [getuige 2] . [getuige 2] verliet even later de woning en vertrok in een blauwe Opel Astra naar [naam growshop] . Verdachte en [betrokkene 1] arriveerden na circa een uur rijden in [plaats 2] bij de woning van [getuige 2] . Circa een half uur later verlieten eerst de drie Duitsers de woning van [getuige 2] en zij stapten in de zwarte Mercedes. Een minuut later verlieten ook verdachte en [betrokkene 1] de woning van [getuige 2] en zij stapten in hun voertuig. Het voertuig van de Duitsers en het voertuig van verdachte en [betrokkene 1] reden achter elkaar aan richting [gemeente] . Ondertussen is door de bestuurder van een Peugeot Expert een gevulde tas [naam growshop] binnen gebracht. Niet veel later reed het voertuig van verdachte en [betrokkene 1] het terrein van [naam growshop] op. Verdachte en [betrokkene 1] gingen de loods van [naam growshop] binnen. Vervolgens werd de Opel Astra van [getuige 2] de loods in gereden. De roldeur werd direct daarna gesloten. Enige tijd later bracht [getuige 3] een grote zwarte tas met hengsels naar binnen bij [naam growshop] . [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat het zou kunnen dat er wiet in de tas zat. Kort daarna vertrok de Opel Astra uit de loods van [naam growshop] naar vakantiepark ‘ [naam vakantiepark] ’ te [plaats 3] . De Mercedes van de Duitsers stond bij huisje nummer 70 op vorenvermeld vakantiepark geparkeerd. Bij het huisje stond tevens een Volkswagen Passat met Duits kenteken geparkeerd. De Opel Astra reed achteruit het terrein van huisje nummer 70 op. Door verbalisanten is waargenomen dat de kofferbak van de Opel Astra is geopend door, naar later bleek, [getuige 2] die vervolgens naar de VW Passat liep. [getuige 2] heeft verklaard dat hij in [plaats 3] tassen heeft afgegeven. Vervolgens vertrokken de Mercedes en de Volkswagen Passat vanaf het vakantiepark. De Duitse VW Passat en Duitse Mercedes reden afzonderlijk van elkaar naar de Nederlands Duitse grens bij de A37. Vlak voor de grens kwamen de voertuigen weer samen om vervolgens de grens te passeren. In de VW Passat is vervolgens door de Duitse politie circa 27 kilo hennep aangetroffen. De bestuurder van de VW Passat, [getuige 4] , heeft tegenover de politie in Hamburg het volgende verklaard:
“Op 3 februari 2014 is die vriend, [naam ] en zijn neef gekomen.
R2: Wat was de auto van die vriend? Was het een speciale auto?
vdW : Het was een Mercedes. Ze zeiden dat het een consulauto was en dat ze daarom niet meer aangehouden konden worden.
OvJ: Ging het altijd op dezelfde manier? Werd de tas altijd door de Nederlanders aan u overhandigd en waren de daders uit Hamburg altijd aanwezig bij de overhandiging?
vdW : Ik werd van tevoren per telefoon geïnformeerd dat ik een koeriersrit moest maken. Ze noemden de dag dat ze zouden komen. Ik werd dan op die dag opgebeld en kreeg te horen dat ik over een half uur naar [plaats 4] of [plaats 3] (het hof begrijpt steeds: [plaats 3] ) moest komen. [naam ] en zijn neef wilden het altijd alleen maar in dat huis in [plaats 3] doen. Ik kreeg de marihuana meestal door een Turk gebracht. Die Turk bracht de tassen in zijn auto naar [plaats 4] of ook naar [plaats 3] en haalde de tas uit zijn auto en overhandigde me die.”
Gelet op de hiervoor weergegeven gang van zaken, kan het niet anders dan dat verdachte betrokken was bij de verkoop van circa 27 kilo hennep aan de drie Duitsers. Uit de verklaring van [getuige 2] blijkt dat de mannen op verzoek van verdachte naar de woning van [getuige 2] waren gekomen. [getuige 2] heeft daarover verklaard:
“ [verdachte] had ze naar mij gestuurd om daar met hen te praten. Ik wist dat ze kwamen, dat had [verdachte] verteld. Ik liet ze binnen. Ik heb thee gezet en toen later kwam [verdachte] .”Ook uit de verklaring van [getuige 5] blijkt dat alles was geregeld door de familie [naam broers] en dat verdachte de baas was.
Het hof acht de verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie, inhoudende dat de Duitsers het gesprek met Haci hadden en dat hij (verdachte) er alleen bij zat om een jointje te roken, dan ook ongeloofwaardig.
Horen [medeverdachte 1] als getuige
Het hof heeft op de regiezitting van 29 juli 2020 het verzoek tot het horen van medeverdachte [medeverdachte 1] als getuige in de zaak van verdachte toegewezen. Het was de bedoeling dat [medeverdachte 1] op 23 november 2021 ter terechtzitting van het hof zou worden gehoord, echter is [medeverdachte 1] die dag niet verschenen omdat hij zich op dat moment in Turkije bevond. Op verzoek van het hof heeft de raadsman van [medeverdachte 1] , mr. Van Jaarsveld, telefonisch contact met zijn cliënt opgenomen. [medeverdachte 1] heeft tegenover zijn raadsman verklaard dat hij zich op zijn verschoningsrecht zou hebben beroepen indien hij die dag zou zijn gehoord door het hof.
De raadsman van verdachte heeft gepersisteerd bij het horen van [medeverdachte 1] . De raadsman heeft er voorts mee ingestemd dat het hof verder kon gaan met de behandeling van de strafzaak en dat het hof bij arrest kon beslissen aangaande het horen van [medeverdachte 1] .
Het hof zal niet overgaan tot heropening van het onderzoek voor het horen van [medeverdachte 1] . Dat brengt met zich mee dat de verdediging ten aanzien van [medeverdachte 1] het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Nu het hof diens verklaring echter niet zal gebruiken voor het bewijs, is verdachte niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5A en 5B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 16 oktober 2013 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 10 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
2.
hij op 30 januari 2014 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 9 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
3. subsidiair
hij in de periode van 3 maart 2014 tot en met 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk te verkopen een hoeveelheid van ongeveer 53 kilogram hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, met een of meer van zijn medeverdachten,
- bezig is geweest 53 kilogram hennep te verzamelen/bij elkaar te krijgen en
- een voertuig waarmee die hennep vervoerd zou kunnen worden naar de ontvanger heeft geregeld/klaargezet en
- een of meer koeriers die die hennep zouden kunnen vervoeren naar de ontvanger heeft geregeld en
- dat voertuig heeft beladen met een hoeveelheid hennep,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 4 maart 2014 in de gemeente [gemeente] , aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een hoeveelheid van 15,991 kilogram hennep en
- een hoeveelheid van ongeveer 441 gram hasjiesj,
zijnde hennep en hasjiesj middelen in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;

5.A.

hij op 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht in de zin van artikel 1 van de Opiumwet, namelijk naar de Bondsrepubliek Duitsland heeft gebracht, een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II;
en
B.
hij op 3 februari 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en vervoerd een grote hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 5A en 5B bewezenverklaarde levert op:
de voortgezette handeling van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 16 oktober 2013 tot en met 4 maart 2014 schuldig gemaakt aan het, meermalen, medeplegen van de verkoop van grote hoeveelheden hennep, een poging daartoe, het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj en de uitvoer van hennep naar Duitsland. Hennep en hasjiesj vormen een gevaar voor de volksgezondheid, terwijl de handel in en het gebruik van drugs kan leiden tot allerlei maatschappelijke problemen, in het bijzonder met betrekking tot de sociale veiligheid. Daarnaast zijn er met dit soort criminele activiteiten grote geldbedragen gemoeid en worden daardoor grote illegale geldstromen gegenereerd.
Verdachte had een belangrijke rol in de organisatie die betrokken was bij hennephandel. Meerdere mensen hebben verklaard dat verdachte de baas was. De handel in en uitvoer van hennep geschiedde op professionele wijze onder de dekmantel van growshop [naam growshop] , waarvan verdachte eigenaar was. Er werden onder zijn leiding snel en gemakkelijk grote hoeveelheden hennep geleverd. Verdachte wist zich omringd met een uitgebreid netwerk van mensen die hem op korte termijn van hennep konden voorzien. Verdachte minimaliseerde de risico’s door de hennep op te slaan in een – op papier – door een ander gehuurde afgetimmerde ruimte in de loods naast [naam growshop] dan wel in woningen van kennissen, door gebruik te maken van vakantiehuisjes voor de overdacht van de hennep en door de geldoverdracht op een ander moment en andere plaats te laten plaatsvinden. Op de bewezenverklaarde feiten kan, gelet op de aard en de ernst daarvan, niet anders gereageerd worden dan met de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 oktober 2021. Hieruit blijkt in het nadeel van verdachte dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder ook Opiumwetdelicten. Deze veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden op gewiekste en grootschalige wijze opnieuw zijn heil te zoeken in de hennepbranche.
Het hof stelt voorts vast dat de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zowel in eerste aanleg als in de fase van hoger beroep fors is overschreden, te weten met meer dan 12 maanden. Deze overschrijding dient in de strafoplegging te worden verdisconteerd.
Gezien het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, en gelet op hetgeen doorgaans wordt opgelegd in vergelijkbare zaken, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden. Nu sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zal op voornoemde straf 6 maanden in mindering worden gebracht, zodat het hof aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, zal opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 45, 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5A en 5B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 subsidiair, 4, 5A en 5B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 20 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.