ECLI:NL:GHARL:2021:1162

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
21-005252-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van verdachte in hoger beroep en veroordeling voor medeplegen van voorwerpen en stoffen voorhanden hebben in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een tenlastelegging onder 2, en het hof verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen die vrijspraak. De zaak betreft het medeplegen van het voorhanden hebben van voorwerpen en stoffen die bestemd zijn voor het plegen van strafbare feiten volgens de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte op 5 juli 2016 in een pand in [plaats] samen met anderen betrokken was bij het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid kweekmaterialen voor hennep. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat zij het onder 1 tenlastegelegde heeft gepleegd. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte is niet eerder met justitie in aanraking gekomen en is momenteel werkzaam en heeft een jong kind. Gezien de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, heeft het hof een aftrek van 20 uur op de taakstraf toegepast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005252-17
Uitspraak d.d.: 5 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 september 2017 met parketnummer 18-720069-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het haar onder 1 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman,
mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van het haar onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 15 september 2017 ter zake van het haar onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd, voor zover aan de orde in hoger beroep, dat:
1.
zij op of omstreeks 5 juli 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , (in een pand aan de [adres] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen te weten (onder meer):
- 261 (gevulde) kweekpotten en/of
- 15 assimilatielamp en/of
- 2 tijdschakelaars en/of
- 16 transformatoren en/of
- 1 koolstoffilter en/of
- 1 slakkenhuis en/of
- 2 ventilatoren en/of
- 1 opticlimate en/of
- 1 Co2-booster/Hotbox en/of
- 2 dompelpompen en/of
- 1 sproei-installatie/tuinslang en/of
- 4 jerrycans met groeimiddelen en/of
- 2 thermometers,
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van 3a van die wet, heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden heeft gehad,
waarvan zij en haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft het onder 1 tenlastegelegde ter terechtzitting van het hof bekend te hebben gepleegd. Niet is gebleken van een andere verklaring nadien dan wel van een pleidooi strekkende tot vrijspraak van verdachte ten aanzien van dit feit. Daarom volstaat het hof, met inachtneming van het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van bewijsmiddelen.
Deze opgave luidt als volgt: [1]
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2016, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] , opgenomen op pagina’s 76 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 juli 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte] , opgenomen op pagina 142 van het voornoemde politie proces-verbaal;
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 juli 2016, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte] , opgenomen op pagina’s 150 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 5 juli 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in een pand aan de [adres] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, stoffen en voorwerpen, te weten:
- 261 (gevulde) kweekpotten en
- 15 assimilatielamp en
- 2 tijdschakelaars en
- 16 transformatoren en
- 1 koolstoffilter en
- 1 slakkenhuis en
- 2 ventilatoren en
- 1 opticlimate en
- 1 Co2-booster/Hotbox en
- 2 dompelpompen en
- 1 sproei-installatie/tuinslang en
- 4 jerrycans met groeimiddelen en
- 2 thermometers,

bestemd tot het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:

- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- het telen en aanwezig hebben en vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,

voorhanden heeft gehad, waarvan zij en haar mededader(s) wisten dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten;

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan zij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft geëist dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wordt opgelegd.
Door de verdediging is bepleit dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 40 uren wordt opgelegd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 juli 2016 te [plaats] schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van de inventaris van een hennepkwekerij die bestemd was voor het telen van een grote hoeveelheid hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het in stand houden van georganiseerde criminaliteit, die doordat zij betrekking heeft op de productie van en vervolgens handel in verdovende middelen ook een gevaar vormt voor de volksgezondheid.
In het voordeel van verdachte weegt het hof mee dat verdachte niet eerder en ook niet sinds het plegen van onderhavig feit in aanraking is gekomen met justitie.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte momenteel voltijds werkzaam is bij een administratiekantoor, een dochter heeft van 10 maanden en samenwoont met haar vriend.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit niet kan worden volstaan met de door de raadsman voorgestelde taakstraf voor de duur van 40 uren. Oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren acht het hof in beginsel passend en geboden vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict. Het hof acht het daarentegen – gelet op het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 december 2020 – niet noodzakelijk om daaraan een voorwaardelijk deel te koppelen zoals voorgesteld door de advocaat-generaal.
Gelet op de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn van 1 jaar en ruim drie maanden in hoger beroep acht het hof een aftrek van 20 uur op de op te leggen taakstraf passend en zal het hof verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 5 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders is vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2016164237, gesloten en getekend op 30 december 2016 door [verbalisant1] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.