ECLI:NL:GHARL:2021:11612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
200.292.131/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van kracht van echtscheidingsbeschikking door niet tijdige inschrijving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een echtscheidingsbeschikking. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg een echtscheiding aangevraagd, welke op 12 januari 2021 door de rechtbank Midden-Nederland was uitgesproken. Echter, de echtscheiding is niet tijdig ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zoals vereist door artikel 1:163 BW. Hierdoor heeft de echtscheidingsbeschikking haar kracht verloren.

De vrouw heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen recht had op de helft van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning en dat zij hoofdelijk aansprakelijk was voor de hypothecaire lening. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd en verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de vrouw niet gericht was tegen de echtscheiding zelf, maar tegen de nevenvoorzieningen. Het hof concludeert dat de echtscheidingsbeschikking op 13 april 2021 in kracht van gewijsde is gegaan en dat de termijn voor inschrijving op 13 oktober 2021 is verstreken. Aangezien er geen verzoek tot inschrijving is gedaan, heeft de echtscheidingsbeschikking haar kracht verloren. Het hof verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep, omdat er geen echtscheiding meer is om te beoordelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.292.131/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 514113)
beschikking van 14 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.H.R. van Heeks te Almere,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.A. Wesdorp te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 12 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift ingekomen op 22 maart 2021;
- een journaalbericht namens de vrouw van 6 mei 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de man van 6 juli 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 november 2021 plaatsgevonden. Partijen hebben daaraan via een beeldbelverbinding deelgenomen, bijgestaan door hun advocaten, ook via een beeldbelverbinding. Raadsheer De Jong-de Goede nam eveneens deel via een beeldbelverbinding.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2017 gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen.
3.2
Zij hebben op 7 december 2020 een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding ingediend. In het kader van die echtscheiding hebben partijen afspraken gemaakt die zijn opgenomen in een door hen op 11 november 2020 ondertekend echtscheidingsconvenant.
3.3
Bij de onder 1. vermelde beschikking van 12 januari 2021 is de echtscheiding uitgesproken, en is bepaald dat het convenant (met ouderschapsplan) deel uitmaakt van de beschikking.
3.4
De echtscheiding is niet binnen de daarvoor in artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalde termijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (partiële) verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen, en met name de verdeling van de voormalige echtelijke woning, zoals partijen in het convenant zijn overeengekomen.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 12 januari 2021. De grieven houden in dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de vrouw geen recht heeft op de helft van de overwaarde van de voormalige echtelijke woning, dat de vrouw een eigen woonruimte tot haar beschikking heeft na afloop van de termijn tot 1 januari 2022, en dat de vrouw mede hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypothecaire lening met betrekking tot de woning.
De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van artikel 3 van het convenant te wijzigen, dan wel de beschikking partieel te vernietigen en opnieuw beschikkende dat:
- de man per peildatum echtscheiding een taxatie van de woning van partijen dient te
laten maken, waarbij de helft van de overwaarde aan de vrouw toekomt,
- de betaling van deze overwaarde aan de vrouw te betalen op het moment dat de
kinderen meerderjarig zijn, dan wel in overleg tot de kinderen indien zij deels bij man thuiswonend nog studeren, dan wel zoveel eerder indien de man overgaat tot
verkoop van de woning,
en
- onder 3.2 de laatste zin te wijzigen in het hieronder genoemde:
dat de vrouw pogingen zal doen om binnen de hiergenoemde termijn in aanmerking te
komen voor een woning, welke tevens de mogelijkheid biedt de kinderen bij haar in het
kader van het co-ouderschap te kunnen laten wonen en conform artikel 2 van het
ouderschapsplan van partijen, de kinderen bij haar te kunnen inschrijven,
en
- hetgeen onder 3.4 is opgenomen te schrappen,
althans een (partiële) vernietiging of wijziging zoals het hof in overeenstemming
acht met de wettelijke maatstaven.
4.3
De man voert verweer en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoeken in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Het hof stelt vast dat het hoger beroep van de vrouw niet is gericht tegen het uitspreken van de echtscheiding, maar enkel tegen de gegeven nevenvoorziening. Zowel in de grieven als in het petitum beperkt de vrouw zich expliciet tot (wijziging/gedeeltelijke vernietiging van) van de gegeven nevenvoorziening. Ook de man heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het uitspreken van de echtscheiding.
5.2
In artikel 1:163 lid 3 BW is bepaald dat de echtscheidingsbeschikking haar kracht verliest indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
Omdat de op 12 januari 2021 door de rechtbank uitgesproken echtscheiding geen onderdeel is van het geschil in hoger beroep is de echtscheidingsbeschikking in kracht van gewijsde gegaan op 13 april 2021, de dag waarop de beroepstermijn was verstreken. De zes maanden-termijn van artikel 1:163 lid 3 BW voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking is met inachtneming van het voorgaande op 13 oktober 2021 verstreken. Nu voor die datum geen verzoek tot inschrijving van echtscheiding is gedaan, heeft op dat moment de echtscheidingsbeschikking haar kracht verloren. Omdat -zoals gezegd- de uitgesproken echtscheiding geen onderdeel is van het geschil in hoger beroep, biedt wet noch jurisprudentie een aanknopingspunt om van een andere datum uit te gaan voor wat betreft de aanvang van de voornoemde inschrijvingstermijn van zes maanden. Uit het oogpunt van rechtszekerheid worden op dit systeem geen uitzonderingen toegelaten. Hieruit volgt dat – los van de vraag of er in dit geval daadwerkelijk sprake is geweest van overmacht, zoals partijen hebben betoogd – een beroep op overmacht geen reden kan opleveren om overschrijding van de in artikel 1:163 lid 3 BW vermelde termijn te kunnen toestaan.
5.3
Omdat de echtscheidingsbeschikking haar kracht heeft verloren, is geen sprake (meer) van een echtscheiding of een procedure daartoe, zodat het hof niet toekomt aan de beoordeling van het hoger beroep van de vrouw tegen de nevenvoorziening. Daarom zal het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoeken in hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof beschikkende in het hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoeken in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, C. Koopman en A.P. de Jong-de Goede, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 14 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.