In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, geschat op € 5.000,00. De betrokkene had eerder hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de politierechter die op 15 september 2017 had geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel eveneens op € 5.000,00 werd geschat en dat de betrokkene de verplichting had om dit bedrag aan de Staat te betalen.
Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 22 januari 2021, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering strekte tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de verplichting tot betaling aan de Staat. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene en haar raadsman, mr. E. van der Meer, in overweging genomen. De betrokkene had verklaard dat zij € 5.000,00 per oogst zou ontvangen voor het ter beschikking stellen van een kamer voor de hennepkwekerij.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten door middel van of uit de baten van strafbare feiten, en heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 5.000,00 gebaseerd op de verklaringen van de betrokkene en het ontnemingsrapport. De verdediging voerde aan dat de betrokkene geen voordeel had ontvangen, maar het hof verwierp dit verweer. Uiteindelijk heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 5.000,00 en de duur van de gijzeling op 30 dagen bepaald.