ECLI:NL:GHARL:2021:11502

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
200.294.758
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie en de proceskostenveroordeling. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend om de partneralimentatie, die was vastgesteld op € 5.117,- per maand, te wijzigen naar nihil of een lagere bijdrage. De vrouw, verweerster in hoger beroep, had verweer gevoerd en verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten.

De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Midden-Nederland, die op 17 februari 2021 de verzoeken van de man had afgewezen. Het hof constateerde dat de man onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 november 2021 werd duidelijk dat de man geen recente financiële gegevens had overgelegd, en dat hij in 2021 was toegelaten tot de Wettelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).

Het hof oordeelde dat de man niet had aangetoond dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat de alimentatie niet meer aan de wettelijke maatstaven voldeed. De vrouw had verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten, wat het hof ook toekende, omdat de man in hoger beroep wederom onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank en veroordeelde de man in de kosten van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.758
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 506392)
beschikking van 14 december 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.A.Th. Philipsen te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 mei 2021;
  • het verweerschrift, en
  • een journaalbericht van mr. Philipsen van 4 november 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2.3
Het hof constateert dat de man een veelheid aan stukken in het geding heeft gebracht waar door hem geen beroep op is gedaan. Het hof zal op deze stukken daarom geen acht slaan.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1989 met elkaar gehuwd.
3.2
Bij beschikking van 14 december 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) vast te stellen, afgewezen.
3.3
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij beschikking van 12 mei 2020 heeft dit hof de beschikking van 14 december 2018 ten aanzien van de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vernietigd en, opnieuw beschikkende, de partneralimentatie met ingang van 2 mei 2019 bepaald op € 5.117,- per maand, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 22 juli 2020, heeft de man verzocht om de beschikking van dit hof van 12 mei 2020 te wijzigen en:
  • primair: de partneralimentatie met ingang van 2 mei 2019 op nihil te stellen, althans op een bijdrage als het hof juist acht, of
  • subsidiair: de partneralimentatie met ingang van 12 mei 2020 op nihil te stellen, dan wel op een bijdrage als het hof juist acht.
3.6
De vrouw heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen en ook het verzoek van de vrouw om een proceskostenveroordeling afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de partneralimentatie met ingang van 2 mei 2019 op nihil te stellen dan wel op een bijdrage als het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof het verzoek in hoger beroep van de man, voor zover dit ziet op de periode van 2 mei 2019 tot 1 december 2020, af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen. De vrouw verzoekt verder de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat de onderhavige procedure in hoger beroep uitsluitend ziet op de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw over de periode van 2 mei 2019 tot 1 december 2020.
Wettelijk kader
5.2
Ingevolge artikel 1:401 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Lid 4 van dit artikel bepaalt dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud kan ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Beschikking hof van 12 mei 2020 heeft van aanvang af niet aan wettelijke maatstaven voldaan
5.3
Het hof heeft in zijn beschikking van 12 mei 2020 - onder 2.22 - overwogen dat bij de berekening van de draagkracht van de man niet alleen zijn werkelijke inkomen in de beoordeling dient te worden betrokken, maar ook de inkomsten die de man in redelijkheid aan zijn onderneming(en) kon en kan onttrekken, waarbij de continuïteit van de onderneming(en) zou zijn gewaarborgd. Het bij beschikkingen van 14 november 2019 en 21 januari 2020 gelaste deskundigenonderzoek heeft niet plaatsgevonden, waarna het hof – nu het geen nadere informatie tot zijn beschikking heeft gekregen - heeft geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat de man in staat is voldoende inkomen uit zijn onderneming te halen om in de behoefte van de vrouw te kunnen voorzien zonder dat daarbij de continuïteit van zijn onderneming in gevaar komt.
5.4
Het hof stelt voorop dat het tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw op de weg van de man ligt om nader te onderbouwen dat het hof in de beschikking van 12 mei 2020 is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de man ook in hoger beroep zijn verzoek nog steeds onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof voegt daar het volgende aan toe. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man desgevraagd verklaard dat hij voor het laatst in 2018 aangifte inkomstenbelasting heeft gedaan. Deze aangifte en de eventuele aanslag inkomstenbelasting 2018 ontbreken in het dossier. De man is op 15 juni 2021 toegelaten tot de Wettelijke Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP). Ter mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat zijn bewindvoerder een schuldenoverzicht heeft opgesteld, maar ook dit schuldenoverzicht is door de man niet overgelegd. De man heeft wel een door hem zelf opgesteld schuldenoverzicht overgelegd (productie 14 bij brief van mr. Philipsen van 30 december 2020), maar het hof oordeelt dit onvoldoende, omdat – tegenover de betwisting door de vrouw - het bestaan van deze schulden niet nader is onderbouwd en ook niet is gebleken dat deze schulden (geheel) zijn aan te merken als privéschulden.
5.5
Bij brief van 4 november 2021 heeft mr. Philipsen nog de volgende producties overgelegd:
  • financieel verslag d.d. 10 september 2021 van [naam1] ;
  • faillissementsverslagen van [naam2] BV, [naam1] BV en [naam3] BV, en
  • e-mail correspondentie met de [de bank] betreffende achterstallige hypotheekverplichtingen en kredietfaciliteit.
Het hof constateert dat de e-mailcorrespondentie over de achterstallige hypotheek dateert van juni 2018 en december 2018. De door de man overgelegde stukken met betrekking tot de faillissementen geven geen inzicht in de onttrekkingen die de man uit zijn onderneming heeft gedaan. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt niet in te zien dat uit deze producties moet volgen dat de beschikking van 12 mei 2020 van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
Wijziging van omstandigheden
5.6
Evenals in eerste aanleg zijn partijen het er in hoger beroep over eens dat de omstandigheden na 12 mei 2020 zijn gewijzigd, gelegen in het faillissement van [naam1] B.V. op 12 mei 2020. Partijen verschillen echter nog steeds van mening over de vraag of deze wijziging van omstandigheden ertoe leidt dat de alimentatieverplichting in de beschikking van 12 mei 2020 niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven.
5.7
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank hierover en voegt daar aan toe dat de man ter mondelinge behandeling desgevraagd heeft verklaard dat hij na het faillissement zijn werkzaamheden en de inkomsten daaruit heeft verlegd. Weliswaar heeft de man ook verklaard dat hij na het faillissement slechts kleine klussen heeft verricht, zoals het aanleggen van een badkamer of wc, maar over de omvang van de werkzaamheden en de inkomsten heeft de man op geen enkele wijze helderheid verschaft. Nu het hof geen inzicht heeft verkregen in de inkomsten die de man in 2019-2020 heeft gehad of waar de man in die periode van heeft geleefd, kan niet worden vastgesteld of sprake is van een
relevantewijziging van omstandigheden, zodat het verzoek van de man ook op deze grond niet kan worden beoordeeld, laat staan toegewezen.
Proceskostenveroordeling
5.8
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, omdat de man - ondanks het oordeel van de rechtbank - ook in hoger beroep heeft nagelaten zijn stellingen nader te onderbouwen.
5.9
Het hof constateert dat de man in weerwil van de overwegingen van het hof in de beschikking van 12 mei 2020 en de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking ook in hoger beroep nog steeds onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie in 2019 en 2020. Daarbij komt dat de man in verschillende procedures verschillende verklaringen heeft afgelegd over de privé-onttrekkingen tijdens en na het huwelijk van partijen. De veelheid van stukken die de man in het geding heeft gebracht zonder daar een nadere toelichting op te geven hebben het debat tussen partijen slechts vertroebeld. In dit alles ziet het hof aanleiding de man als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
5.1
De kosten voor de procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 2.228,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten: (1 punt voor het verweerschrift, 1 punt voor de mondelinge behandeling, tarief à € 1.114,- per punt) en op € 332,- voor griffierecht.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 februari 2021;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure, tot aan deze beschikking aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 338,- voor griffierecht en op € 2.228,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E. de Boer en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 14 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.