In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit een echtscheiding tussen de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel te vernietigen, terwijl de raad voor de kinderbescherming verweer voert en bekrachtiging van de beschikking vraagt. De kinderrechter had eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, met ingang van 8 juli 2021 tot 8 januari 2022, vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de communicatieproblemen tussen de ouders.
De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift op 8 september 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 november 2021. Tijdens deze zitting zijn zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling, verschenen. De ouders hebben beiden zorgen geuit over de opvoedsituatie van de minderjarige, maar zijn niet in staat om constructief met elkaar te communiceren. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken in het belang van de minderjarige, wat leidt tot een ontwikkelingsbedreiging voor het kind.
Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de ouders niet bereid zijn om tot verandering te komen en de situatie van de minderjarige niet kan worden verbeterd zonder professionele ondersteuning. De beslissing van de kinderrechter wordt bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat het van belang is dat de minderjarige de mogelijkheid krijgt om met een jeugdbeschermer te praten, om zo de negatieve gevolgen van de huidige situatie te mitigeren. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.