ECLI:NL:GHARL:2021:11489

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.299.817
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarige in het kader van echtscheiding en gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit een echtscheiding tussen de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel te vernietigen, terwijl de raad voor de kinderbescherming verweer voert en bekrachtiging van de beschikking vraagt. De kinderrechter had eerder besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, met ingang van 8 juli 2021 tot 8 januari 2022, vanwege zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige en de communicatieproblemen tussen de ouders.

De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift op 8 september 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 16 november 2021. Tijdens deze zitting zijn zowel de moeder als de vader, alsook vertegenwoordigers van de raad en de gecertificeerde instelling, verschenen. De ouders hebben beiden zorgen geuit over de opvoedsituatie van de minderjarige, maar zijn niet in staat om constructief met elkaar te communiceren. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken in het belang van de minderjarige, wat leidt tot een ontwikkelingsbedreiging voor het kind.

Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de ouders niet bereid zijn om tot verandering te komen en de situatie van de minderjarige niet kan worden verbeterd zonder professionele ondersteuning. De beslissing van de kinderrechter wordt bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat het van belang is dat de minderjarige de mogelijkheid krijgt om met een jeugdbeschermer te praten, om zo de negatieve gevolgen van de huidige situatie te mitigeren. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.817
(zaaknummer rechtbank Overijssel 267163)
beschikking van 14 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Enschede,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
in persoon verschenen.
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel
gevestigd te Hengelo (O),
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 september 2021;
- de aantekeningen ten behoeve van de zitting van de raad, ingekomen op 21 oktober 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder met haar advocaat;
  • [naam1] , namens de raad;
  • de vader in persoon;
  • [naam2] en [naam3] , waren namens de GI aanwezig via een telefoonverbinding.

3.De feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is [in] 2013 te [woonplaats2] geboren: [de minderjarige] .
[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . In de beschikking van de rechtbank Almelo uitgesproken op 29 oktober 2020, vastgesteld op 11 december 2020 is het verzoek van de moeder om haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen. Deze beslissing is bij beschikking van dit hof van 17 juni 2021 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 8 juli 2021 tot 8 januari 2022. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek van de raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 16 december 2021.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd en dat het inleidende verzoek van de raad alsnog wordt afgewezen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder is het niet eens met een ondertoezichtstelling omdat zij verwacht dat een ondertoezichtstelling geen verbetering zal brengen. Inmiddels is duidelijk dat de vader met de jeugdbeschermers vanuit de GI geen samenwerking wil aangaan. Eén van de doelstellingen van de ondertoezichtstelling, te weten: een brug slaan tussen de ouders, zal niet kunnen worden gerealiseerd. Ook de gezagskwesties tussen de ouders kunnen met hulp van de jeugdbeschermers onvoldoende worden opgelost.
5.3
De raad heeft een opvoedingsonderzoek verricht en daarbij is het de raad ondanks vele pogingen niet gelukt om met de vader in contact te komen. De raad heeft geconstateerd dat sprake is van een complexe echtscheiding tussen de ouders van [de minderjarige] en dat het de ouders niet altijd lukt om vanuit de belangen van [de minderjarige] te handelen. Er zijn veel vormen van hulpverlening, zoals [naam4] en [naam5] , ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en dat heeft niet tot een verbetering geleid. Het wijkteam vindt zichzelf onvoldoende bij machte om de ouders in het vrijwillig kader te steunen.
De raad heeft ter zitting benadrukt dat in het gesprek dat een raadsmedewerker met [de minderjarige] heeft gevoerd, naar voren is gekomen dat [de minderjarige] graag wil dat zijn ouders aardig tegen elkaar doen en dat hij het fijn zou vinden om zelf eens met een volwassene buiten zijn ouders om te praten. De ouders hebben een inspanningsverplichting om de communicatie tussen hen over [de minderjarige] te verbeteren, anders zullen er zaken rondom [de minderjarige] fout gaan lopen in de toekomst, aldus de raad.
5.4
Gebleken is dat de jeugdbeschermers tweemaal een gesprek hebben gevoerd met de vader, maar de vader nu niet meer open staat voor verder contact met de GI. Volgens de jeugdbeschermers is de vader het niet eens met de wijze waarop de GI heeft gerapporteerd. De GI wil verder graag een persoonlijk gesprek voeren met [de minderjarige] , maar krijgt daarvoor geen toestemming van de vader. De jeugdbeschermers zien op dit moment weinig basis om hulp aan de ouders te bieden, maar maken zich wel zorgen over [de minderjarige] met name op langere termijn. Het is niet goed om af te wachten tot er signalen komen die wijzen op problematiek.
5.5
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij veel druk ervaart vanuit alle hulpverlening en daardoor overbelast is geraakt. De vader is het niet eens met de ondertoezichtstelling.
5.6
Het hof stelt vast dat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren en weinig vertrouwen in elkaar hebben. De ouders maken zich beiden zorgen over [de minderjarige] in de situatie bij de andere ouder. Zij komen er samen niet uit bij gezagskwesties rondom [de minderjarige] . Onlangs heeft de moeder opnieuw een procedure bij de rechtbank voor vervangende toestemming moeten voeren om met [de minderjarige] op reis te kunnen gaan. Er is nog steeds onvoldoende zicht op de opvoedingssituatie van [de minderjarige] bij de vader thuis.
De vader heeft gesteld dat er onjuistheden in het rapport van de raad staan. Wat daar ook van zij, [de minderjarige] moet vanwege het feit dat zijn ouders niet met elkaar kunnen communiceren, bij zijn ouders in twee compleet van elkaar gescheiden werelden leven. Dit brengt mee dat [de minderjarige] nu, maar vrijwel zeker in de toekomst, problemen ervaart en zal blijven ervaren. De situatie is belastend voor [de minderjarige] en dat heeft hij tegenover een raadsmedewerker zelf ook aangegeven. Het is niet ondenkbaar dat [de minderjarige] als hij ouder wordt de huidige situatie kan benutten om de ouders tegen elkaar uit te spelen of zich genoodzaakt ziet om een keuze te gaan maken tussen de ouders als de situatie te zwaar voor hem wordt. Dat [de minderjarige] zich tot nu (ogenschijnlijk) goed ontwikkelt is positief, maar doet hier niet aan af. Naar het oordeel van het hof is bij [de minderjarige] sprake van een ontwikkelingsbedreiging die niet in een vrijwillig kader kan worden weggenomen of verminderd.
5.7
Ook in de situatie dat de ouders niet bereid zijn om tot verandering te komen en de ondertoezichtstelling vanuit dat oogpunt geen positief effect zal hebben, is het naar het oordeel van het hof in ieder geval wenselijk dat er een gesprek tussen een jeugdbeschermer en [de minderjarige] tot stand komt. Daarbij gaat het hof voorbij aan de kritiek van de vader dat hulpverleners [de minderjarige] voorheen vragen hebben gesteld met een negatieve insteek. De jeugdbeschermer kan als deskundige inschatten of een vorm van hulpverlening voor [de minderjarige] noodzakelijk is. Vanwege de ernstig verstoorde relatie tussen zijn ouders, is het niet uitgesloten dat [de minderjarige] een professional nodig heeft om hem te ondersteunen, zodat hij zich zo vrij mogelijk tussen de ouders kan bewegen, zich niet steeds teveel hoeft aan te passen en niet in een ernstig loyaliteitsconflict terecht komt. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige] , zich over enige tijd gedwongen ziet om te kiezen tussen de ouders die, zo is het hof gebleken, beiden veel van hem houden.
5.8
Het hof is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat aan het wettelijk criterium van voormeld artikel 1:255, eerste lid, BW wordt voldaan. Daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 8 juli 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 14 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.