ECLI:NL:GHARL:2021:11484

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.299.234
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarige in geschil tussen ouders

In deze zaak gaat het om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, geboren in 2017, wiens ouders sinds 21 maart 2021 gezamenlijk belast zijn met het gezag. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2021 aangevochten, waarin zijn verzoek om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem vast te stellen, werd afgewezen. De moeder had ook een verzoek ingediend voor een omgangsregeling, wat eveneens werd afgewezen. De vader is van mening dat de rechtbank het verzoek in eerste aanleg onzorgvuldig heeft behandeld en vraagt het hof om de beschikking te vernietigen en de hoofdverblijfplaats bij hem vast te stellen.

Het hof verwijst naar eerdere beschikkingen van de kinderrechter, die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld en machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De minderjarige heeft in de afgelopen jaren bij verschillende verzorgers gewoond, waaronder de moeder en pleegouders. Het hof overweegt dat het opgroeiperspectief van de minderjarige niet bij de vader ligt, en dat er geen aanleiding is om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Wel benadrukt het hof het belang van contact tussen de minderjarige en haar biologische vader, en verwacht dat de gecertificeerde instelling mogelijkheden voor uitbreiding van de omgangsregeling zal blijven onderzoeken.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en bevestigt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige niet bij de vader zal worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.234
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 502183)
beschikking van 14 december 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: moeder,
advocaat: mr. V.C.Th. van ‘t Westende Meeder te Amersfoort.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
en
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats3]
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juni 2021 en 23 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 augustus 2021;
  • een journaalbericht van mr. Anik van 30 september 2021 met producties;
  • een brief van de GI van 14 oktober 2021 met een productie.
  • een journaalbericht van mr. Anik van 2 november 2021 met producties, en
  • een brief van de GI van 2 november 2021 met als bijlage een brief van de pleegouders van 1 november 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 november 2021 plaatsgevonden, tegelijkertijd met de mondelinge behandeling in het hoger beroep van de vader met het zaaknummer 200.299.752. Het geschil in die laatste zaak heeft betrekking op, kort gezegd, de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , en vervanging van de GI.
Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • namens de moeder haar advocaat,
  • [naam1] en [naam2] , namens de GI,
  • [naam3] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De pleegouders hebben voorafgaand aan de mondelinge behandeling bericht dat zij niet zullen verschijnen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017.
De ouders zijn sinds 21 maart 2021 gezamenlijk belast met het gezag over de [de minderjarige] . Tot die datum was de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij afzonderlijke beschikkingen van 4 oktober 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, Locatie Utrecht, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 4 januari 2019 en machtiging tot uithuisplaatsing in een (netwerk)pleeggezin verleend tot 2 november 2018.
Deze ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 13 juli 2021, tot 4 juli 2022.
3.3
[de minderjarige] is in oktober 2018 vanuit de moeder bij een oom en tante gaan wonen. In mei 2019 is [de minderjarige] weer bij de moeder gaan wonen. In december 2019 is [de minderjarige] bij de pleegouders geplaatst. In januari 2020 is [de minderjarige] weer bij haar oom en tante gaan wonen. Sinds maart 2020 is [de minderjarige] geplaatst bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] in geschil.
Bij de bestreden beschikking van 23 juli 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem vast te stellen en ook het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen waarbij zij minimaal twee uur per week omgang heeft met [de minderjarige] , afgewezen.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem vast te stellen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader stelt in zijn eerste grief dat de rechtbank het verzoek in eerste aanleg zeer onzorgvuldig heeft aangepakt en behandeld. Het hof stelt voorop dat het hoger beroep - mede - dient om eventuele omissies begaan in eerste aanleg, te herstellen. Nu de vader zijn verzoek in hoger beroep in volle omvang aan het hof heeft voorgelegd, heeft hij geen belang meer bij bespreking van deze grief.
5.2
Voor zover de vader in hoger beroep een verzoek als bedoeld in artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft willen doen, wijst het hof dat verzoek af, nu dit (eventuele) verzoek tijdens de mondelinge behandeling verder niet is toegelicht of geconcretiseerd en ook niet is opgenomen in de conclusie van het verzoek (het petitum). Daarmee is het niet voor alle betrokkenen duidelijk geweest dat de vader heeft beoogd een dergelijk verzoek te doen. Voor zover de vader stelt dat de NIFP-onderzoeker van het eerste onderzoek vooringenomen was, omdat die onderzoeker het dossier al kende, overweegt het hof dat de vader dit standpunt niet heeft onderbouwd. Het hof gaat er daarom aan voorbij.
5.3
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer de beslissing omvatten bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.5
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank overweegt het hof dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] niet bij de vader ligt, zodat er geen aanleiding bestaat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Dit neemt echter niet weg dat het belangrijk is voor [de minderjarige] dat zij haar biologische vader heeft leren kennen en dat hun contact zich de komende periode kan verdiepen en verstevigen. Het hof gaat er daarom vanuit dat de GI de mogelijkheden tot uitbreiding van de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] zal blijven onderzoeken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 juli 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 14 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.