In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, had in eerste aanleg een verzoek ingediend voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud, maar dit was afgewezen door de rechtbank Gelderland. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, was toegelaten tot een schuldhulpverleningstraject, wat de rechtbank als reden aanvoerde om de alimentatieverzoeken af te wijzen.
In hoger beroep heeft de vrouw zes grieven ingediend, gericht op de hoogte van de partneralimentatie en de verdiencapaciteit die aan haar werd toegeschreven. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte heeft van € 1.650,00 netto per maand, maar dat haar verdiencapaciteit op € 1.000,00 netto per maand wordt gesteld. De man heeft verweer gevoerd en is zelf met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen, waarbij hij een lagere partneralimentatie heeft verzocht.
Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 16 september 2020 een bedrag van € 742,00 per maand en met ingang van 1 juni 2021 een bedrag van € 764,26 per maand aan de vrouw moet betalen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier aanwezig was.