ECLI:NL:GHARL:2021:11448

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
200.288.773
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid en reikwijdte van een non-concurrentiebeding in een agentuurovereenkomst

In deze zaak gaat het om de geldigheid en reikwijdte van een non-concurrentiebeding in de agentuurovereenkomst tussen Orange Creations B.V. (OC) en Scopa B.V. (Scopa). Scopa, die tassen voor OC verkocht, heeft het non-concurrentiebeding willen schorsen, terwijl OC de geldigheid ervan wilde handhaven. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het concurrentiebeding te ver strekt en daarom niet geldig is, maar kan worden aangepast zodat het alleen betrekking heeft op private label-tassen van OC en niet op de merktassen die OC ook produceert. Het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de kantonrechter waarin het non-concurrentiebeding gedeeltelijk is geschorst.

Het hof legt uit dat de agentuurovereenkomst, die door partijen als zodanig is aangeduid, ook naar de wet als een agentuurovereenkomst moet worden beschouwd. Scopa had de opdracht om te bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen OC en derden en om actief betrokken te zijn bij het ontwerpen van collecties. Het hof concludeert dat het non-concurrentiebeding niet geldig is, omdat het een te brede reikwijdte heeft en ook betrekking heeft op werkzaamheden die Scopa niet heeft verricht. De werkzaamheden van Scopa waren beperkt tot private label-tassen, en het hof oordeelt dat de non-concurrentiebeding niet kan worden gehandhaafd in de huidige vorm.

Het hof wijst ook op de mogelijkheid van conversie van het non-concurrentiebeding, wat betekent dat het kan worden aangepast naar een geldig beding. De grieven van beide partijen in het hoger beroep worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de proceskosten worden gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke afbakening van de reikwijdte van non-concurrentiebedingen in agentuurovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.288.773
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 8815861)
arrest in kort geding van 7 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Orange Creations B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: OC,
advocaat: mr. E.J. Bink,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Alpha96 B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Scopa B.V.,
gevestigd te Zetten,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep, appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers,
hierna samen: Scopa,
advocaat: mr. M.G. Lutje Beerenbroek.

1.Kern van de zaak en de beslissing

1.1
Het gaat hier om de geldigheid en reikwijdte van een non-concurrentiebeding in de overeenkomst tussen partijen. Scopa verkocht tassen voor OC, maar is ermee gestopt. Zij wil dat het non-concurrentiebeding (volledig) wordt geschorst. OC zet in op de (volledige) geldigheid van het non-concurrentiebeding. Net als de kantonrechter eerder, vindt het hof dat het concurrentiebeding te ver strekt en daarom niet geldig is. Maar het kan wel worden veranderd in die zin dat het non-concurrentiebeding alleen betrekking heeft op private label-tassen van OC en niet op de merktassen die OC ook maakt. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis waarbij het non-concurrentiebeding gedeeltelijk is geschorst.
1.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit. Eerst vermeldt het hof nog wat er in de procedure in hoger beroep is gebeurd.

2.Het procesverloop tot nu toe

2.1
Het hof heeft op 29 juni 2021 een tussenarrest gewezen. Daarin heeft het hof het procesverloop tot dan toe beschreven en een zitting aangekondigd. Daarna heeft OC nog producties naar het hof en de wederpartij gestuurd. Die maken deel uit van het dossier.
2.2
Op 17 november 2021 heeft de zitting plaatsgevonden waarvan een verslag is gemaakt. Aan het eind van de zitting heeft het hof arrest bepaald.

3.De beoordeling van het hoger beroep

Inleiding

3.1
[naam1] hield via Scopa tot 1 juli 2015 alle aandelen in OC. OC ontwierp toen leren tassen en portemonnees onder private label. Private label betekent dat merkloze ontwerpen in opdracht van een specifieke grote afnemer worden geproduceerd. Zo maakte OC bijvoorbeeld merkloze leren tassen voor het schoenenmerk Manfield.
3.2
[naam2] kocht via zijn vennootschappen op 1 juli 2015 de aandelen van OC en kocht van Scopa ook de aandelen van Spikes & Sparrow International B.V. en Lennods International B.V.(hierna: Spikes en Lennods). De laatste twee bedrijven maken merktassen onder eigen naam.
3.3
[naam1] heeft als directeur van Scopa met OC en Spikes en Lennods een managementovereenkomst gesloten tot 31 december 2017 (een earn-outperiode). Vervolgens hebben partijen op 11 oktober 2017 met ingang van 1 januari 2018 een overeenkomst gesloten, op schrift aangeduid als agentuurovereenkomst. Scopa heeft deze overeenkomst per 31 maart 2020 opgezegd.
3.4
In de aandelenkoopovereenkomst, de managementovereenkomst en de laatste overeenkomst staat een non-concurrentiebeding. Het laatste beding zal op 1 april 2022 eindigen.
Spoedeisend belang
3.5
Zoals het hof op de zitting heeft begrepen, kan Scopa wegens het geschil over het non-concurrentiebeding nu geen tassencollectie aanbieden, wat zij wel graag wil. Voor het komende seizoen moet zij vóór januari 2022 weten of zij vrij is om in (private label) tassen te handelen. Daarin ligt een voldoende spoedeisend belang.
Rechtskarakter van de overeenkomst van 11 oktober 2017
3.6
De overeenkomst die partijen destijds hebben aangeduid als agentuurovereenkomst is ook naar de wet een agentuurovereenkomst. Naar inhoud en strekking heeft OC Scopa opgedragen te bemiddelen bij de totstandkoming van overeenkomsten tussen OC en derden. Aan Scopa is verder opdracht gegeven om actief betrokken te zijn bij het ontwerpen van collecties voor deze derden en te bemiddelen bij het afhandelen van eventuele klachten van deze derden. OC draagt het economisch risico en Scopa krijgt voor haar inspanningen een vergoeding. Scopa is dus (overwegend) een handelsagent waardoor sprake is van een agentuurovereenkomst. Grief 1 van OC faalt.
Geldigheid non concurrentiebeding
3.7
Het beding in de agentuurovereenkomst luidt als volgt:
“(…) geldt dat Agent zich tijdens en gedurende twee jaar na afloop van de onderhavige agentuurovereenkomst, direct of indirect, zal onthouden van het verrichten van werkzaamheden en/of betrokkenheid – in welke vorm en hoedanigheid dan ook – die gelijk of gelijksoortig zijn aan de activiteiten van Orange Creations en met haar gelieerde ondernemingen.”
3.8
Op grond van artikel 7:443 lid 1 BW is dit beding slechts geldig voor zover het betrekking heeft op het soort goederen of diensten waarvan de handelsagent de vertegenwoordiging had, en op het gebied, of de klantenkring en het gebied, aan hem toevertrouwd. Het hof komt aan de hand hiervan tot het voorlopig oordeel dat het beding niet geldig is. De werkzaamheden en/of betrokkenheid van Scopa zijn/is beperkt tot private labeltassen. Het beding heeft echter een ruimere strekking en ziet ook op werkzaamheden en/of betrokkenheid bij Spikes en Lennods. Daarvan was bij Scopa naar voorlopig oordeel van het hof geen sprake. Weliswaar heeft OC aangevoerd dat Scopa ook kennis had en gebruik maakte van de producten van Spikes en Lennods, maar dat is niet voldoende. Op grond van de tekst van de agentuurovereenkomst, waarin uitsluitend private label producten worden genoemd [1] , de op de zitting toegelichte werkzaamheden van [naam1] en de achtergrond daarvan is voldoende aannemelijk dat de werkzaamheden van Scopa als handelsagent beperkt waren tot private labeltassen. Scopa had wel toegang tot bedrijfsinformatie en tasontwerpen van Spikes en Lennods om die taak uit te voeren voor de prijsstelling en het ontwerp van private labeltassen. Maar de markt voor merktassen (speciaalzaken voor tassen en consumenten), de distributiekanalen (internet, tussenhandel) en de oplages daarvan (klein, en over veel afnemers verdeeld) verschilt wezenlijk van die van private labeltassen. Die collecties worden in grote oplages gemaakt en afgezet bij hoofdzakelijk schoenenketens die tassen als bijproduct verkopen. [naam1] heeft op de zitting verder goed uitgelegd waarom hij de vertegenwoordiging in merktassen niet wilde en niet deed, en zich steeds heeft beperkt tot de zes of zeven klanten die private labeltassen lieten maken. Deze verschillen maken dat de merktassen verschillen wat betreft het soort goederen of diensten waarvan Scopa de vertegenwoordiging had, en ook wat het gebied en de klantenkring betreft.
3.9
OC heeft nog aangevoerd dat Scopa betrokken was bij tassen van het eigen merk van OC, Madlers, maar dat heeft Scopa ontkend: naar haar zeggen heeft zij deze nooit verkocht of willen verkopen. Bovendien is deze verkoop met artikel 1.2 van de agentuurovereenkomst [2] juist buiten de overeenkomst gehouden. OC heeft vervolgens geen nadere toelichting gegeven. Van werkzaamheden voor Madlers die onder het beding zouden vallen, kan het hof dus niet uitgaan. Het hof kan zich wel goed voorstellen dat OC Scopa wil tegenhouden haar kennis van Spikes en Lennods te gebruiken. De verwevenheid die bestond tussen de vennootschappen waarvan [naam1] tot 2015 de directeur was, daarna manager en tot slot handelsagent is een gegeven. Maar haar wens kan OC niet bereiken met het non-concurrentiebeding. In dit kort geding moet er immers van worden uitgegaan dat de werkzaamheden beperkt waren tot alleen private labelgoederen. De grieven 2 tot en met 5 van OC falen.
Conversiebevoegdheid
3.1
Scopa betoogt in haar incidenteel hoger beroep dat de rechter niet de bevoegdheid heeft om het non-concurrentiebeding te wijzigen en te beperken tot private labeltassen, zoals de kantonrechter heeft gedaan. Een ongeldig non-concurrentie beding is namelijk nietig en mag volgens haar niet worden geconverteerd. Dat is het hof niet met Scopa eens. In dit kort geding vindt het hof het voldoende aannemelijk dat conversie mogelijk is, ook omdat Scopa onvoldoende argumenten heeft die daartegen pleiten. Strijdigheid met artikel 6 Mededingingswet of het Europees kartelverbod heeft Scopa wel aangevoerd, maar onvoldoende handen en voeten gegeven. Dat is wel nodig, wil het hof voorlopig uitgaan van de toepasselijkheid in dit geval. Een onderbouwing met nadere (in het bijzonder economische) gegevens van de gestelde mededingingsbeperking ontbreekt, en Scopa heeft ook niet aangegeven wat in dit geval de relevante markt is, waardoor de beoordeling aan de hand van artikel 6 Mededingingswet niet mogelijk is.
3.11
De duur van het beding – welke duur pas aanvangt na beëindiging van de werkzaamheden – is beperkt tot twee jaar. Dat in eerdere overeenkomsten tussen partijen ook dergelijke bedingen waren opgenomen is niet relevant omdat Scopa werkzaam bleef voor OC en die bedingen dus geen werking hebben gekregen. Overtreding van een kartelverbod valt niet aan te nemen. Ook de vergelijking met het arbeidsrecht, huurrecht en consumentenrecht, waarbij de rechter nietige bedingen niet (altijd) mag wijzigen in geldige bedingen, is niet voldoende uitgewerkt. Dat een non-concurrentiebeding op dezelfde voet moet worden behandeld als nietige bedingen in bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst, vindt het hof – zonder toelichting, die ontbreekt of voorbeeld uit de rechtspraak – in elk geval niet in het oog springend. Bovendien bepaalt lid 1 van artikel 7:443 BW dat een beding “slechts geldig [is] voor zover” en staat lid 4 de rechter toe, indien de handelsagent dat vraagt, een beding “geheel of gedeeltelijk” teniet te doen. Uit de tekst van het artikel volgt dan ook dat een gedeeltelijke schorsing – en dus conversie – mogelijk is. Vertalingen van artikel 20 van de Europese Agentuurrichtlijn [3] waaraan artikel 7:443 BW is ontleend bevestigen dit: de beperking volgens de Engelstalige tekst “shall be valid only if and to the extent that” en in de Franstalige tekst “n'est valable que si et dans la mesure où”. De wet gaat dus uit van relatieve nietigheid en dat is voor het resultaat gelijk aan algehele nietigheid met conversie tot een geldig beding De grieven 1 en 2 van Scopa in het incidenteel hoger beroep falen dus.
Overige beslissingen
3.12
Beide hoger beroepen falen. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd. Ook daartegen komen partijen op in hoger beroep, waarbij zij ervan uitgaan alsnog in het gelijk te worden gesteld. Nu dat niet het geval is, blijft ook de proceskostenveroordeling in stand.
3.13
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven in beide hoger beroepen verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
3.14
De door partijen gedane bewijsaanbiedingen passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden. Bovendien leent een kort geding zich niet voor uitgebreide bewijslevering.
Slotsom
3.15
Beide hoger beroepen falen zodat het hof het vonnis in eerste aanleg zal bekrachtigen. Het hof zal de kosten van de procedures in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht (rechtbank Midden-Nederland) van 16 december 2020;
compenseert de kosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, Th.C.M. Willemse en G.R. den Dekker, ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.

Voetnoten

1.Vgl. rov. 3.16 van het bestreden vonnis.
2.“Voor een eventuele bemiddeling van Agent bij de verkoop van artikelen onder het eigen merk van
3.Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de Lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten.