In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die eerder was veroordeeld voor het meermalen medeplegen van oplichting en het leidinggeven aan een criminele organisatie. De rechtbank had op 20 juni 2019 het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 52.406,00 en de betrokkene verplicht tot betaling van dat bedrag aan de Staat. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel opnieuw geschat op € 31.043,11 en de betalingsverplichting vastgesteld op € 26.043,11, na compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit de bewezen feiten en soortgelijke feiten, en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een ontnemingsrapportage. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtgedaan, waarbij het hof de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd.