In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2019. De moeder had eerder in eerste aanleg bij de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, verzocht om het gezag niet te beëindigen, maar de rechtbank had dit verzoek afgewezen. De moeder heeft in hoger beroep haar grieven ingetrokken in de zaak met zaaknummer 200.297.622/01, waardoor het hof haar niet-ontvankelijk verklaarde in dit verzoek. In de andere zaak, met zaaknummer 200.297.623/01, heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de minderjarige beëindigd, wat de moeder in hoger beroep aanvecht.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De moeder heeft een problematische achtergrond, waaronder huiselijk geweld, drugsgebruik en een instabiele leefsituatie. De minderjarige is sinds haar geboorte onder toezicht gesteld en is uit huis geplaatst. Het hof oordeelt dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet in staat is om de zorg en opvoeding te dragen binnen een aanvaardbare termijn. Het hof benadrukt dat de belangen van het kind voorop staan en dat de huidige pleegzorgsituatie voor de minderjarige de beste optie is. De moeder heeft in het verleden meerdere kansen gehad om haar zorgcapaciteiten te bewijzen, maar heeft deze niet kunnen waarmaken. Daarom bekrachtigt het hof de beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen.