In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, die bij hun vader wonen. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep is gekomen, verzocht het hof om de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 9 februari 2021 was uitgesproken, te vernietigen. De kinderrechter had het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de kinderen uit huis te plaatsen afgewezen, en de moeder was het hier niet mee eens.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 10 mei 2021 was ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 november 2021 zijn de moeder, de vader, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling verschenen. De kinderen, geboren in 2009 en 2011, verblijven bij de vader, en de ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag. De moeder stelde dat de kinderen in een problematische situatie verkeren en dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is voor hun welzijn.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en geconcludeerd dat de afwijzing van het verzoek tot uithuisplaatsing door de kinderrechter terecht was. Het hof oordeelde dat de opvoeding en verzorging van de kinderen bij de vader redelijk goed verliep en dat er voldoende mogelijkheden waren voor begeleiding en herstel van het contact met de moeder. De beslissing van het hof was om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd.