ECLI:NL:GHARL:2021:11313

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
200.300.260
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het belang van hun ontwikkeling en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, geboren uit het huwelijk van de moeder en de vader. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N. Yildiz, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 30 juni 2021 de kinderen onder toezicht heeft gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Nederland. De moeder verzet zich tegen deze ondertoezichtstelling en stelt dat de kinderen niet in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat zij alle hulpverlening accepteert.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De kinderen hebben in het verleden te maken gehad met een gewelddadige situatie door de vader, die momenteel in detentie zit. De moeder heeft aangegeven dat de situatie is verbeterd, maar de raad voor de kinderbescherming en de GI hebben zorgen geuit over de stabiliteit en de emotionele ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en dat hulpverlening noodzakelijk is om verdere schade te voorkomen.

Uiteindelijk heeft het hof besloten de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof benadrukt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de juiste hulpverlening voor de kinderen te waarborgen en hen te ondersteunen in hun ontwikkeling. De moeder heeft aangegeven bereid te zijn om mee te werken aan de hulpverlening, wat het hof als positief signaal beschouwt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.260
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 517901)
beschikking van 9 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Yildiz te Den Haag,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te [plaats1] ,
hierna te noemen: de vader,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verder: de kinderrechter, van 1 april 2021 en van 30 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze laatste beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 30 juli 2021;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Yildiz van 12 november 2021 met producties;
- een journaalbericht van mr. Yildiz van 15 november 2021 met producties.
2.2
Op 22 november 2021 zijn hierna genoemde minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, die door een raadsheer van dit hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en de tolk in de Arabische taal de heer [naam1] . De vader is verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) zijn [naam2] en [naam3] verschenen. Namens de GI is [naam4] verschenen. Omdat de vader de Nederlandse taal niet goed machtig is en voor hem geen tolk aanwezig was, heeft de heer [naam1] desgevraagd ook voor de vader vertaald.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- [de minderjarige1] , ( [de minderjarige1] ), [in] 2004 te [plaats2] te [land] ;
- [de minderjarige2] , ( [de minderjarige2] ) [in] 2009 te [plaats3] ;
- [de minderjarige3] , ( [de minderjarige3] ) [in] 2011 te [plaats4] , en
- [de minderjarige4] , ( [de minderjarige4] ) [in] 2015 te [plaats5] .
De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 1 april 2021 heeft de kinderrechter de beslissing op het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen pro forma aangehouden voor de duur van drie maanden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de kinderen met ingang van 30 juni 2021 onder toezicht van de GI gesteld tot 30 december 2021, de beslissing op het verzoek van de raad voor het overige aangehouden en de raad en de GI verzocht de kinderrechter uiterlijk 2 december 2021 te informeren over de actuele stand van zaken.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om een ondertoezichtstelling te vernietigen dan wel de termijn te verkorten tot de dag van de te geven beschikking.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De moeder en de vader hebben de Iraakse nationaliteit. Ingevolge artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Niet in geschil is dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Dit leidt ertoe dat het hof op basis van artikel 8 van de Verordening Brussel II-bis rechtsmacht toekomt in deze zaak. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is het Nederlandse recht van toepassing.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De moeder kan zich met de ondertoezichtstelling van de kinderen niet verenigen. Zij voert aan dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd. De kinderrechter is voorbij gegaan aan wat de moeder en haar advocaat hebben aangevoerd. De grond voor de ondertoezichtstelling is dat men niet weet of de moeder hulpverlening in de toekomst ook zal accepteren. De doelen die de kinderrechter in de beschikking van 1 april 2020 heeft gesteld zijn deels behaald. De moeder is wel intrinsiek gemotiveerd om mee te werken aan vrijwillige hulpverlening. Het steekincident van de vader begin 2020 werd door de buurt het gezin aangerekend. Naar aanleiding hiervan was het gezin angstig om buiten te komen. Dit betekent niet dat het gezin erg gesloten is en er geen of onvoldoende zicht is op de gezinssituatie. Niet staat vast dat de kinderen getraumatiseerd zijn door het incident van de vader of door de opvoedsituatie in het gezin. De vader is nu niet meer in het gezin aanwezig en drukt zijn stempel niet meer op het gezin. Hierdoor is er meer rust voor de kinderen. De kinderen doen het goed op school, en ook op sociaal gebied zijn de kinderen gegroeid. Het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen voldoet niet aan de eisen. Geen van de kinderen wordt in de ontwikkeling bedreigd en de moeder accepteert alle hulpverlening. Een ondertoezichtstelling kan niet worden uitgesproken enkel en alleen op de mogelijke toekomstverwachting dat het gezin eventueel weer vervalt in het oude patroon.
5.4
De raad erkent, kort gezegd, dat er sprake is van enige verbetering maar vindt het nog niet voldoende. In de opvoedsituatie van de moeder is weinig veranderd. De moeder is niet intrinsiek gemotiveerd om verandering aan te brengen en de noodzakelijk geachte hulpverlening te accepteren. Er is onvoldoende zicht op de stabiliteit in het gezin en de transparantie van de moeder. De geslotenheid van het gezin en het wantrouwen naar de maatschappij hebben een negatieve impact op de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Zij komen niet voldoende toe aan hun identiteitsvorming. Het geweldsdelict van de vader heeft impact op het veiligheidsgevoel van de kinderen. Daarvoor dient hulpverlening ingezet te worden om mentale problemen bij de kinderen in de toekomst te voorkomen. Speltherapie en cognitieve gedragstherapie kan daarbij helpend zijn. De moeder herkent deze zorgen niet. Zij is van mening dat met het vertrek van de vader de problemen opgelost zijn. Hulpverlening in het vrijwillig kader heeft niet tot een structurele oplossing van de problemen geleid. Een ondertoezichtstelling is nodig om de prille positieve lijn door te zetten en de noodzakelijke hulpverlening daadwerkelijk van de grond te krijgen.
5.5
De GI onderschrijft het standpunt van de raad en deelt de zorgen over de kinderen gelet op hun stil en teruggetrokken gedrag. De GI wil betrokken blijven om samen met de moeder te werken aan de hulpvragen van de kinderen.
5.6
Het hof verwijst naar hetgeen de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft overwogen en beslist, en maakt deze overwegingen en beslissing – na eigen onderzoek – tot de zijne. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
De kinderen hebben in de thuissituatie het nodige meegemaakt. De moeder heeft aangifte gedaan van mishandeling door de vader. De vader heeft een ernstig geweldsdelict gepleegd. Hiervoor zit de vader in detentie en maakt niet langer deel uit van het gezin. Het gezin werd door de buurt op dat geweldsdelict aangekeken. Hierdoor ontstond een angstige bedreigende situatie in de buurt waardoor het gezin angstig was om buiten te komen. Deze gebeurtenissen moeten een aanzienlijke impact hebben gehad op de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben bij het hof verklaard dat het gezin een gewoon normaal gezin is en dat zij hetgeen de vader heeft gedaan achter zich gelaten hebben, dat alles goed gaat en er verder niets aan de hand is. Door de moeder is volgens de kinderen pas later bij de kinderen gemeld wat de vader heeft gedaan. Voor de kinderen is geen hulp ingeschakeld om de ingrijpende gebeurtenissen die zij in hun jonge leven hebben meegemaakt te verwerken. De kinderen zijn wantrouwend en vertonen sociaal wenselijk gedrag en met name de jongste kinderen lijken zich op het emotionele vlak niet goed te kunnen uiten. Het hof is met de raad van oordeel dat onderzocht moet worden welke schade de voormelde gebeurtenissen teweeg hebben gebracht in de (emotionele) ontwikkeling van de kinderen en welke hulpverlening voor de kinderen moet worden ingezet. De moeder lijkt nu te beseffen dat hulpverlening voor de kinderen geboden is. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat de moeder haar toestemming om hulp te aanvaarden aan de kinderen laat blijken. Hierdoor zullen de kinderen zich gelegitimeerd voelen om aan de hulpverlening mee te werken en kunnen zij toekomen aan verwerking van hetgeen zij hebben meegemaakt. Tevens kan de hulpverlening de kinderen helpen met het gegeven dat de vader niet meer bij hen woont en kan - voor zover dat in het belang van de kinderen wordt geacht - worden gewerkt aan contactherstel met de vader. Dat de kinderen geen contact meer hebben, dan wel willen hebben, met de vader kan gevolgen hebben voor een gezonde identiteitsontwikkeling van de kinderen.
Er bestaan zorgen over het gezin vanaf 2017. Hulpverlening in het vrijwillig kader is door de geslotenheid van het gezinssysteem niet van de grond gekomen. Er is inmiddels mede door de inzet van de gezinsvoogd wel enige vooruitgang geboekt maar de in de tussenbeschikking van 1 april 2021 gestelde doelen zijn nog niet behaald. De schoolgang van de kinderen waarover lange tijd veel zorgen waren is verbeterd, maar deze prille ontwikkeling behoeft nog monitoring. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep wel goede intenties geuit om mee te gaan werken met de GI. Echter in het belang van de kinderen en om verdere schade in de ontwikkeling van de kinderen te voorkomen acht het hof het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling noodzakelijk om de belangen van de kinderen te waarborgen en de juiste hulpverlening voor de kinderen van de grond te kunnen krijgen.
Nu de moeder haar medewerking heeft toegezegd gaat het hof ervan uit dat de hulp voor de kinderen kan worden gefaciliteerd met zo min mogelijk dwang, waardoor bij de moeder (en ook bij de kinderen) het draagvlak om mee te werken behouden blijft.
5.7
Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van de kinderen (nog steeds) aanwezig zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 juni 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.T.M. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 9 december 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.