ECLI:NL:GHARL:2021:11281

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
8 december 2021
Zaaknummer
21-000382-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Meststoffenwet met betrekking tot pluimveerechten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, een rechtspersoon, was beschuldigd van het opzettelijk overschrijden van het aantal pluimvee-eenheden dat zij op basis van haar pluimveerechten mocht houden, in de jaren 2016 en 2017. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op een bedrijf in Barneveld meer kippen heeft gehouden dan toegestaan, wat resulteerde in een tekort aan pluimveerechten. De verdediging voerde aan dat de verschillende bedrijfsactiviteiten op hetzelfde adres als één bedrijf moesten worden beschouwd, waardoor het tekort aan pluimveerechten lager uitviel. Het hof oordeelde dat de feitelijke omstandigheden en de juridische structuur van de bedrijven zodanig waren dat zij als één bedrijf konden worden aangemerkt. Hierdoor werd het tekort aan pluimveerechten in 2017 vastgesteld op 1.794 pluimvee-eenheden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op van € 5.000,-, waarvan € 4.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de proceshouding van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000382-20
Uitspraak d.d.: 8 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Gelderland van 14 januari 2020 met parketnummer 84-014695-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. N. Bouwman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
verdachte in het kalenderjaar 2016 te Barneveld , althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
op een bedrijf met het BRS-nummer/relatienummer [BSR-nummer/relatienummer] ,
gelegen aan of nabij de locatie [adres] , in de gemeente Barneveld , gemiddeld een groter aantal kippen (legkippen, regulier/biologisch) heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende pluimveerecht van 0 pluimvee-eenheden (de overschrijding bedroeg ongeveer 5.566 pluimvee-eenheden);
2.
verdachte in het kalenderjaar 2017 te Barneveld , althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk,
op een bedrijf met het BRS-nummer/relatienummer [BSR-nummer/relatienummer] ,
gelegen aan of nabij de locatie [adres] , in de gemeente Barneveld , gemiddeld een groter aantal kippen (legkippen, regulier/biologisch) heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende pluimveerecht van 0 pluimvee-eenheden (de overschrijding bedroeg ongeveer 12.829 pluimvee-eenheden).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze, voor zover bewezenverklaard, in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman ter terechtzitting van het hof bepleit dat sprake is van één bedrijf als bedoeld in de Meststoffenwet en dat het totaal aantal pluimveerechten van eenmanszaak [eenmanszaak] en [verdachte] bij elkaar dienen te worden opgeteld. Daardoor valt het tekort in 2017 met 11.035 pluimvee-eenheden lager uit.
Oordeel van het hof
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Meststoffenwet luidt:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:bedrijf: geheel van productie-eenheden bestaande uit één of meer gebouwen of afgescheiden gedeelten daarvan en de daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld naar de feitelijke omstandigheden.”
De memorie van toelichting bij de Meststoffenwet (Kamerstukken 2004/05, 29930, nr. 3, p. 104-106) houdt als toelichting op het begrip ‘bedrijf’, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Onder «bedrijf» wordt voor de toepassing van de Meststoffenwet altijd een landbouwbedrijf verstaan. (…) Het gaat bij het bedrijfsbegrip net als voorheen om een samenhangend geheel van productie-eenheden dat uitsluitend of onder meer ten behoeve van de landbouw wordt geëxploiteerd. (…) De in de begripsomschrijving gebruikte woorden «en de daarbij behorende landbouwgrond» vormen geen constitutief vereiste waaraan moet zijn voldaan wil gesproken kunnen worden van «bedrijf», maar drukken uit dat als sprake is van landbouwgrond, deze tezamen met de gebouwen één feitelijke eenheid moet vormen om gezien te worden als onderdeel van één-en-hetzelfde bedrijf. (…) Voor de vraag welke productie-eenheden als een zodanige eenheid moeten worden gezien dat gesproken kan worden van één-en-hetzelfde bedrijf, is de beoordeling van de feitelijke omstandigheden van groot belang. Deze feitelijke omstandigheden komen uiteraard naast de voorwaarde dat ook in juridische zin sprake zal moeten zijn van een eenheid wil gesproken kunnen worden van een «geheel van productie-eenheden». Dat vereist op zijn minst dat de productie-eenheden in gebruik zullen moeten zijn bij één-en-dezelfde persoon of rechtspersoon dan wel één-en hetzelfde samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen, op grond van een civielrechtelijke titel die het exclusieve gebruiksgenot van de productie-eenheden, waaronder de grond verschaft”.
De feitelijke situatie is dus met name van belang voor de beoordeling of de eenmanszaak en de commanditaire vennootschap (cv) die op de [adres] in Barneveld zijn gevestigd zijn aan te merken als één bedrijf in de zin van de Meststoffenwet.
Uit de bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting is aangevoerd door de verdediging, leidt het hof af dat zich in de tenlastegelegde periode op de [adres] in Barneveld een woonhuis, twee kippenstallen en enkele bijgebouwen bevonden. Tot 2016 was op deze locatie alleen een eenmanszaak met de handelsnaam [eenmanszaak] gevestigd. Omdat [eenmanszaak] in 2016 gedeeltelijk wilde overstappen op het biologisch houden van pluimvee, heeft hij een van de stallen gerenoveerd en – op aandringen van Skal Biocontrole – een cv opgericht die onder een ander bedrijfsrelatienummer (bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) is geregistreerd. Vanaf dat moment wordt op hetzelfde adres zowel op een reguliere als biologische manier pluimvee gehouden. [eenmanszaak] had als beherend vennoot zowel feitelijk, financieel als organisatorisch de zeggenschap in de cv. De facturen voor [verdachte] werden aan dezelfde persoon geadresseerd en voor beide bedrijven bleef alleen [eenmanszaak] werkzaam.
Het hof is van oordeel dat de verschillende op het adres [adres] in Barneveld ontplooide bedrijfsactiviteiten, gelet op de feitelijke situatie, maar ook juridisch gezien, zo sterk samenhangen dat gesproken kan worden van één bedrijf in de zin van de Meststoffenwet.
Dit betekent dat de pluimveerechten van eenmanszaak [eenmanszaak] en [verdachte] voor de beoordeling van deze zaak bij elkaar worden opgeteld. Hierdoor valt het tekort aan pluimveerechten in 2017 van [verdachte] 11.035 pluimveeeenheden lager uit en komt daarmee op: (12.829 ‑/‑ 11.035 =) 1.794 pluimvee-eenheden. Het hof zal dit laten meewegen in de strafmaat.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
verdachte in het kalenderjaar 2016 te Barneveld ,
althans in Nederland,al dan nietopzettelijk,
op een bedrijf met het BRS-nummer/relatienummer [BSR-nummer/relatienummer] ,
gelegen aan
of nabijde locatie [adres] , in de gemeente Barneveld , gemiddeld een groter aantal kippen (legkippen,
regulier/biologisch) heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende pluimveerecht van 0 pluimvee-eenheden (de overschrijding bedroeg
ongeveer5.566 pluimvee-eenheden);
2.
verdachte in het kalenderjaar 2017 te Barneveld , althans in Nederland,
al dan nietopzettelijk,
op een bedrijf met het BRS-nummer/relatienummer [BSR-nummer/relatienummer] ,
gelegen aan of nabij de locatie [adres] , in de gemeente Barneveld , gemiddeld een groter aantal kippen (legkippen,
regulier/biologisch) heeft gehouden dan het op dat bedrijf rustende pluimveerecht
van 0 pluimvee-eenheden (de overschrijding bedroeg ongeveer 12.829 pluimvee-eenheden).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op, telkens:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De economische politierechter in de rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot geldboete ter hoogte van € 20.000,- waarvan € 4.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 14.000,- waarvan € 4.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging meerdere feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden moeten meewegen in de strafmaat. De vertegenwoordiger van verdachte is onvoldoende scherp geweest bij het benutten van de pluimveerechten in 2016. In 2017 is de vertegenwoordiger van verdachte geconfronteerd met de Fipronilcrisis en heeft hij te maken gehad met een Pasteurella-uitbraak op het bedrijf. De vertegenwoordiger van verdachte is daardoor in 2017 niet voldoende alert geweest op een gebrek aan pluimveerechten. De rechten die de vertegenwoordiger van verdachte in 2016 had gekocht waren (ook) voor de uitbreiding van de biopluimveetak, maar na aankoop van de rechten bleken deze nog niet in 2016 gebruikt te mogen worden. De verdediging heeft dan ook verzocht om oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de jaren 2016 en 2017 schuldig gemaakt aan het houden van meer bio-leghennen dan waartoe zij op grond van haar pluimveerechten gerechtigd was. Hiermee heeft zij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet overtreden. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte economisch voordeel gehad ten opzichte van andere bedrijven die zich wel aan de geldende wet- en regelgeving hebben gehouden.
In het voordeel van verdachte houdt het hof in de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte, gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 oktober 2021, niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Ook houdt het hof in het voordeel van verdachte rekening met de proceshouding van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting. De vertegenwoordiger van verdachte is verschenen en heeft openheid van zaken gegeven.
Tot slot houdt het hof in het voordeel van verdachte ermee rekening dat het in deze zaak om oudere feiten gaat en dat aan verdachte in verband met de bewezen verklaarde feiten (door de economische politierechter) een ontnemingsmaatregel is opgelegd die inmiddels onherroepelijk is geworden. Het hof acht een matiging dan ook op zijn plaats.
Het hof is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van € 5.000,- met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 20 van de Meststoffenwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro).

Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.J.C. van Essen, griffier,
en op 8 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 8 december 2021.
Tegenwoordig:
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A.C.L. van Holland, advocaat-generaal,
mr. K.B.T. Renes, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.